ECLI:NL:RBDHA:2016:7210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
RK 16/525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 Sv na vrijheidsbeneming

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker, geboren in 1998 en wonende te Den Haag. Het verzoek betrof een schadevergoeding voor immateriële schade ten gevolge van ondergane verzekering. De verzoeker had verzocht om een vergoeding van € 210,- voor de dagen dat hij in verzekering was gesteld, inclusief de dag van invrijheidstelling. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en hanteert de normbedragen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor immateriële schade. Dit systeem houdt in dat niet de concreet geleden schade, maar een forfaitair bedrag per dag wordt vergoed. De rechtbank oordeelt dat de laatste dag van de vrijheidsbeneming niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de vergoeding is gebaseerd op nachten en niet op dagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 5 november 2015 in verzekering is gesteld en op 6 november 2015 in vrijheid is gesteld. De rechtbank kent verzoeker een schadevergoeding toe van € 105,- voor één dag voorarrest, en wijst het overige verzoek af. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer in strafzaken, waarbij de rechtbank de rechtsgelijkheid en rechtseenheid vooropstelt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: -
Kenmerk RK: 16/525
Beschikking van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

[geboortedatum] 1998 te ’s-Gravenhage,
wonende te Den Haag,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. C.J.M. van den Brûle, [adres] .
Het verzoekschrift strekt tot een vergoeding ten laste van de Staat voor de immateriële schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 210,-, met het verzoek dit te voldoen door overmaking naar [rekeningnummer] .
Dit verzoek is op 3 juni 2016 door de enkelvoudige raadkamer in behandeling genomen en verwezen naar de meervoudige kamer. Op 14 juni 2016 heeft de meervoudige raadkamer het verzoekschrift behandeld.
Verzoeker is op 14 juni 2016 – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn raadsvrouw, mr. C.J.M. van den Brûle, advocaat te Den Haag.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek tot het bedrag van in totaal € 105,- en afwijzing van het overige.

Beoordeling van het verzoek

In raadkamer van 3 juni 2016 heeft de officier van justitie een brief van 2 juni 2016 aan het dossier gevoegd. In deze brief is aan verzoeker medegedeeld dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Hiermee is voor de rechtbank komen vast te staan dat de zaak tegen verzoeker tot een einde is gekomen. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Het verzoek voldoet ook overigens aan de in de wet gestelde eisen. Verzoeker kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Verzoeker is in deze zaak op 5 november 2015 in verzekering gesteld en op 6 november 2015 in vrijheid gesteld.
Standpunten
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker in aanmerking komt voor een schadevergoeding voor zowel de dag waarop verzoeker in verzekering is gesteld, als de dag waarop verzoeker in vrijheid is gesteld. Deze laatste dag dient te worden vergoed, omdat verzoeker ook op die dag geconfronteerd is geweest met vrijheidsbeneming. Volgens de raadsvrouw dient aan verzoeker derhalve een vergoeding te worden toegekend voor twee dagen in verzekering doorgebracht. De raadsvrouw heeft hierbij een beroep gedaan op een brief van de voorzitter van de strafsector van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 11 juli 2008, waarin het gerechtshof zich op het standpunt heeft gesteld dat de laatste dag die een persoon in detentie doorbrengt ook voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Verder heeft de raadsvrouw gewezen op een brief van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 september 2015, waarin aan mr. H. Anker wordt bevestigd dat dit uitgangspunt nog steeds wordt gehanteerd. In raadkamer van 14 juni 2016 heeft de raadsvrouw gewezen op uitspraken van de rechtbank Gelderland van 6 april 2016 en van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2016 waarin de lijn van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch wordt gevolgd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker op grond van de LOVS-oriëntatiepunten niet in aanmerking komt voor vergoeding van de dag waarop verzoeker in vrijheid is gesteld. Volgens de officier van justitie dient aan verzoeker een vergoeding voor één dag in verzekering te worden toegekend.
Beoordeling
Ingevolge artikel 89, eerste lid Sv, kan de rechter, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering of voorlopige hechtenis heeft geleden. Artikel 90, eerste lid, Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank pleegt, evenals alle andere gerechten in Nederland, de vergoeding voor immateriële schade op basis van artikel 89 Sv te relateren aan de normbedragen die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de tijd die door verzoeker in verzekering of voorlopige hechtenis is doorgebracht wordt per dag een forfaitair bedrag toegekend. Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, dient volgens het LOVS aansluiting te worden gezocht bij artikel 136, eerste lid, Sv, inhoudende dat onder één dag wordt verstaan een periode van 24 uur. Dit brengt mee dat de dag van invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt, terwijl de eerste dag van de inverzekeringstelling naar de maatstaf van een volledige dag wordt vergoed. Deze berekening impliceert feitelijk dat na de eerste dag (of 24 uur) uitgegaan wordt van de daaropvolgende nachten van de vrijheidsbeneming.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich in 2008 op het andersluidende standpunt gesteld dat ook de laatste dag van de detentie voor vergoeding in aanmerking komt, nu de gewezen verdachte ook op die laatste dag wordt geconfronteerd met zijn vrijheidsbeneming en ten gevolge daarvan nog schade leidt.
De rechtbank stelt voorop dat uit een systeem van forfaitaire bedragen voortvloeit dat niet de concrete geleden immateriële schade maar een abstract berekend schadebedrag wordt vergoed. De keuze voor een forfaitair systeem is veelal gelegen in het gegeven dat het moeilijk is om het bestaan van immateriële schade alsmede de omvang daarvan aannemelijk te maken. Het LOVS hanteert daarom als uitgangspunt dat een dag in detentie in beginsel voor een ieder als gelijkelijk (psychisch) belastend moet worden beschouwd en – afhankelijk van het regime – voor een eendere vergoeding in aanmerking dient te komen. Daarmee wordt de verzoeker ontslagen van de plicht dergelijke schade aannemelijk te maken en wordt verzoekers én de gerechten een praktisch en werkbaar systeem aangereikt. Met deze afspraak wordt bovendien getracht de rechtsgelijkheid en de rechtseenheid voor verzoekers te bevorderen. Het vorenstaande laat uiteraard onverlet dat altijd de mogelijkheid bestaat om in uitzonderlijke gevallen, op gronden van billijkheid, in aanmerking te komen voor een toekenning van een hogere vergoeding. Dat een zodanig uitzonderlijk geval zich voordoet zal dan door de verzoeker moeten worden gesteld en deugdelijk moeten worden onderbouwd. Een dergelijk uitzonderlijk geval is in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken.
Over de hoogte van de vastgestelde forfaitaire bedragen bestaat in dit geval geen discussie. De vraag die voorligt is of ook voor de laatste dag van de vrijheidsbeneming een vergoeding moet worden toegekend. Anders geformuleerd: moet bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding worden gerekend in dagen of in nachten.
De rechtbank overweegt dat - afhankelijk van de daadwerkelijke tijdstippen van de inverzekeringstelling en/of voorlopige hechtenis en heenzending - bij het rekenen in nachten een zekere “ondercompensatie” kan optreden, die door veel verzoekers als onrechtvaardig wordt ervaren. Bij deze werkwijze kan het echter ook zo zijn dat de tijd die in detentie is doorgebracht nagenoeg precies gecompenseerd wordt of dat van enige overcompensatie sprake is. Bij het rekenen in dagen zal echter doorgaans sprake zijn van overcompensatie
Een wijze van berekenen die leidt tot structurele overcompensatie komt in strijd met de bedoeling van de wetgever. Een systeem waarbij de bandbreedte van over- en ondercompensatie beperkt is en over- en ondercompensatie redelijk gelijk verdeeld zijn lijkt daarmee juist in lijn. De rechtbank blijft derhalve van oordeel dat de nachten moeten worden berekend of, anders gezegd, dat de laatste dag van de vrijheidsbeneming niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Daar komt bij dat na de bekendmaking van het standpunt van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch, het LOVS op 9 september 2009 en op 9 mei 2014 de afspraak omtrent de berekening van de schadevergoeding bij vrijheidsbeneming opnieuw heeft bezien. Dit heeft echter niet geleid tot een herziening van die afspraak.
De rechtbank ziet, gelet op het hiervoor inhoudelijk overwogene en het belang van rechtsgelijkheid en rechtseenheid, geen aanleiding om af te wijken van het door het LOVS geformuleerde uitgangspunt.
Verzoeker is op 5 november 2015 in verzekering gesteld en op 6 november 2015 in vrijheid gesteld. Hij kan derhalve - gelet op vorenstaande - aanspraak maken op de forfaitaire vergoeding voor één dag voorarrest.
Uit het bovenstaande volgt dat een bedrag van € 105,00 voor vergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 105,- (zegge: honderdenvijf euro) en bepaalt dat dit bedrag zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [verzoeker] en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door:
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mrs C.I.H. Kerstens-Fockens en J.B. Wijnholt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Bouda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.