ECLI:NL:RBDHA:2016:7180
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor functie trambestuurder na veroordeling
Op 28 juni 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van trambestuurder, maar deze aanvraag werd op 5 oktober 2015 afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op een veroordeling van de eiser tot 200 uur taakstraf wegens openlijke geweldpleging, die binnen de terugkijktermijn van vier jaar viel. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 28 december 2015.
Tijdens de zitting op 9 juni 2016 heeft eiser aangevoerd dat hij inmiddels in hoger beroep was vrijgesproken voor de veroordeling die ten grondslag lag aan de afwijzing van zijn VOG-aanvraag. Eiser betoogde dat de staatssecretaris uit coulance de aanvraag had moeten inwilligen na de vrijspraak. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris ten tijde van het bestreden besluit moest uitgaan van de feiten zoals die op dat moment waren, en dat de vrijspraak in hoger beroep niet kon worden betrokken bij de beoordeling van het bestreden besluit.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onrechtmatig had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, aangezien er ook andere justitiële gegevens waren die in de weg stonden aan de verlening van de VOG. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2016, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.