ECLI:NL:RBDHA:2016:7177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
AWB 15/23100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van asielaanvraag en gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2016 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Pakistaanse nationaliteit houder, tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door verweerder als kennelijk ongegrond was afgewezen. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Pakistan te vrezen heeft voor eerwraak van zijn familie vanwege zijn huwelijk met een Nederlandse vrouw en de problemen die hij heeft met zijn nicht, aan wie hij als kind was uitgehuwelijkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de invulling van het gezinsleven tussen eiser en zijn zoon, die hartproblemen heeft. De rechtbank vond dat de door eiser ingebrachte informatie over zijn gezinsleven niet voldoende was meegenomen in de besluitvorming van verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechten van het kind en de bescherming van het gezinsleven onder artikel 8 EVRM in acht genomen moeten worden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/23100 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Pakistaanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst-IND).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond afgewezen en aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 3.6a Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Het besluit geldt tevens als een terugkeerbesluit. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 27 augustus 2015 (AWB 15/14450), is het beroep gegrond verklaard.
Bij besluit van 9 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ongegrond afgewezen en heeft aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw juncto artikel 3.6a Vb. Aan eiser wordt geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw juncto artikel 6.1e Vb. Het besluit geldt tevens als een terugkeerbesluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is in Pakistan aan zijn nicht [X] uitgehuwelijkt toen hij vijf of zes jaar oud was. Toen eiser ouder was besefte hij dat hij – tegen de tradities in – niet wilde trouwen met zijn nicht. Eiser is in 2010 gaan studeren in Engeland. Aldaar kreeg hij telefoontjes dat hij terug moest komen om met [X] te huwen. Zijn oom heeft gesproken met de ouders van [X] die de weigering van eiser om met haar te huwen niet accepteerden. In Engeland heeft eiser in 2011 zijn huidige vrouw, [Y] , ontmoet met wie hij, tegen de zin van zijn familie in, in 2012 is gehuwd. [Y] bezit de Nederlandse nationaliteit. In 2013 is [Y] naar Nederland gekomen en eiser in 2015. Ze hebben naast de twee kinderen van zijn echtgenote samen een kind dat is geboren in 2013. Eiser heeft problemen met de ouders van zijn nicht en vreest bij terugkeer voor wraak van die zijde. Eiser heeft ook bedreigingen op zijn mobiel gekregen van de familie van [X] . Door deze problemen met de familie van [X] hebben zijn ouders hun huis en woonplaats moeten verlaten. In zijn studententijd had eiser interesse in Jamiat Tuliba Islam. Verder heeft eiser problemen met zijn eigen familieleden door zijn huwelijk met [Y] en haar (onwettige) kinderen uit een eerdere relatie.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verweerder stelt dat het relaas de volgende relevante elementen bevat:
- de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser
- de gestelde uithuwelijking aan zijn nicht [X]
- de gestelde problemen met de familie van [X]
- het gestelde huwelijk met [Y]
- de gestelde problemen met zijn ouders vanwege het huwelijk met zijn echtgenote en haar onwettige kind
- problemen met zijn neven
- interesse in Jamiat Tuliba Islam tijdens zijn studententijd.
Verweerder acht de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit geloofwaardig. Daarnaast wordt de uithuwelijking van eiser aan zijn nicht geloofwaardig geacht evenzeer als zijn huwelijk met [Y] , de gestelde problemen met zijn neven en zijn interesse in Jamiat Tuliba Islam beweging.
Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst problemen zal ondervinden met de familie van [X] . Eiser heeft gesteld dat hij door hen gezocht wordt maar heeft niet nader kunnen verklaren of onderbouwen waar die wetenschap op is gebaseerd. Er is dan ook geen aanleiding de gestelde problemen bij terugkeer van eiser van de zijde van de ouders van [X] geloofwaardig te achten. Verweerder betwist niet dat in Pakistan sprake is van uithuwelijking maar dit leidt niet tot de conclusie dat dit altijd leidt tot een situatie van een wraakactie bij terugkeer en eiser heeft deze stelling niet aannemelijk gemaakt. De stelling van eiser dat zijn ouders het huis en woonplaats hebben moeten ontvluchten omdat de schoonfamilie het hen moeilijk heeft gemaakt, heeft eiser niet met gedetailleerde verklaringen nader kunnen concretiseren. Voorts overweegt verweerder dat niet is gebleken van problemen van de zijde van eisers familie vanwege zijn huwelijk met [Y] en het feit dat zij onwettige kinderen heeft. Eiser heeft verklaard dat een oom de situatie heeft gesust zodat niet valt in te zien dat een van zijn familieleden wraak zal nemen op eiser. Dat de biologische vader van een van de kinderen van eisers echtgenote uit beeld is en dat kind nu onder de verantwoording van eiser en zijn echtgenote valt, maakt het voorgaande niet anders. Bovendien heeft eiser na afloop van het eerste gehoor contact gehad met zijn vader waaruit niet blijkt dat hij niet wordt geaccepteerd door zijn familie. Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw.
3. Op grond van artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn), indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
4. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Pakistan risico loopt op schending van artikel 3 Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers leven is immers in gevaar nu eerwraak veelvuldig voorkomt in Pakistan en zeker in de fundamentalistische families waartoe de familie van [X] behoort. Verweerder acht ten onrechte het relaas van eiser niet overtuigend. Eiser heeft immers zeer gedetailleerd aangegeven wat zijn problemen zijn in Pakistan. Op welke wijze eiser verweerder moet overtuigen met zijn verklaringen is onduidelijk. Verweerder verlangt van hem het onmogelijke. Het gaat om de intentie van de familie van [X] en het is onmogelijk die intentie met objectieve stukken te bewijzen. Dat eiser thans in echtscheiding ligt is niet relevant nu zijn asielaanvraag niet gebaseerd was op zijn huwelijk maar op vrees voor repercussies van de zijde van de familie van [X] omdat hij niet met haar wilde huwen. Daar komt bij dat eiser medische klachten heeft waardoor hij na terugkeer niet in staat is zich te verdedigen zodat het risico op schending van artikel 3 EVRM groot is. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser in de aanvullende gronden van beroep een brief van het Medisch Centrum [locatie] van 9 november 2015 overgelegd waaruit blijkt dat eiser aan actieve hepatitis lijdt.
4.1
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser in de zienswijze nog immer niet aannemelijk heeft gemaakt bij terugkeer naar Pakistan problemen in de vorm van eerwraak te zullen ondervinden van de familie van [X] . De enkele stelling dat hij pas problemen kreeg nadat hij met [Y] een relatie aanging is daartoe onvoldoende. Eiser heeft het gestelde gevaar op geen enkele wijze onderbouwd dan wel nader geconcretiseerd. Eiser dient zijn asielrelaas aannemelijk te maken en daarin is hij niet geslaagd. Dat eiser weet wat de gevolgen zijn van het verbreken van een belofte, namelijk dat dit kan leiden tot eerwraak, met de dood tot gevolg, maakt nog immer niet dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer te maken zal krijgen met eerwraak. Eiser baseert zich daarbij enkel op vermoedens hetgeen onvoldoende is om de gestelde problemen geloofwaardig te achten. Verweerder heeft terdege rekening gehouden met de cultuur en gewoontes en tradities in Pakistan maar eiser heeft niet kunnen overtuigen van zijn gestelde problemen. Ook de stelling dat de ouders van eiser huis en woonplaats moesten verlaten uit angst voor de familie van [X] is niet onderbouwd of geconcretiseerd. Eiser heeft niet kunnen concretiseren waarom zijn ouders uit hun woonplaats zijn gevlucht. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat zijn ouders daadwerkelijk problemen hebben ondervonden van de zijde van de familie van [X] .
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt aangevuld met de opmerking dat de asielaanvraag van eiser is gebaseerd op zijn huwelijk, maar dat thans is gebleken dat eiser en [Y] in een echtscheidingsprocedure zitten. Met betrekking tot de medische stukken van eiser heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het feit dat eiser aan hepatitis B lijdt, geen is reden dat hij op korte termijn in erbarmelijke omstandigheden zal geraken. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de Mens inzake St. Kitts van 2 mei 1997 (nr. 146/1996/767/964).
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer problemen zal ondervinden van de zijde van de familie van [X] . Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat de familie van [X] eiser naar Engeland heeft laten gaan om te studeren. De stelling van eiser dat hij van deze familie na twee maanden dreigberichten dan wel dreigtelefoontjes kreeg, heeft eiser niet onderbouwd noch geconcretiseerd. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1
Voorts blijkt uit de overgelegde medische stukken niet dat eiser bij terugkeer in dermate slechte medische omstandigheden zal geraken dat terugkeer naar zijn land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM. Zoals in het voornoemd arrest St. Kitts is bepaald kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, tot schending van artikel 3 EVRM leiden. Van uitzonderlijke omstandigheden kan volgens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium lijdt. Daarvan is bij eiser niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert voorts aan dat hij tevens te vrezen heeft voor zijn eigen familie. Weliswaar heeft zijn vader hem geholpen bij het verkrijgen van documenten en heeft hij contact met zijn vader maar dit betekent niet dat eiser geen problemen zou ondervinden van de zijde van overige leden van zijn familie. In Pakistan bemoeien ook verre familieleden zich met elkaar. De familie is er ook niet van op de hoogte dat de vader van eiser hem behulpzaam is geweest. Indien eiser in Pakistan zou zijn zou zijn vader gedwongen worden eiser niet te steunen omdat hij zijn hele familie in diskrediet heeft gebracht.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat reeds in het voornemen is overwogen dat eiser geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Pakistan problemen zal ondervinden van de zijde van zijn familie. Dat eiser te vrezen heeft van verre familieleden omdat hij zijn hele familie in diskrediet heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiser heeft zich immers enkel gebaseerd op vermoedens hetgeen onvoldoende moet worden geacht om de door hem gestelde problemen geloofwaardig te achten.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer problemen zal ondervinden van de zijde van zijn eigen familie. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat hij na zijn huwelijk op verschillende manieren heeft geprobeerd zijn familie blij te maken. Er verblijft een oom van eiser alhier en hij heeft eisers vader gesproken. Na enige tijd was de situatie gesust en heeft eisers vader geaccepteerd dat eiser niet met [X] is gehuwd. Voorts heeft eiser verklaard dat als hij hier mag verblijven, hij zijn ouders naar Nederland zal halen. Bovendien heeft eiser regelmatig telefonisch contact met zijn vader. Dat eiser bij terugkeer te vrezen zou hebben van andere leden van de familie heeft eiser niet geconcretiseerd en acht de rechtbank niet aannemelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot is aan de orde of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a Vb (de ambtshalve beoordeling). Verweerder heeft ambtshalve beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw op grond van artikel 8 EVRM.
6.1 Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het gezinsleven dat eiser met zijn Nederlandse zoon alhier uitoefent. Door eiser terug te sturen naar zijn land van herkomst zal zijn zoon, [Z] , van hem worden gescheiden hetgeen een inbreuk oplevert op de rechten van het kind. Ter onderbouwing van dit betoog heeft eiser op 29 februari 2016 in de aanvullende gronden van beroep een beschikking van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, van 20 januari 2016 overgelegd inzake een voorlopige contactregeling tussen eiser en zijn zoon, geboren op [geboortedatum 2] . Voor zover hier van belang houdt de voorlopige contactregeling in dat eiser zijn zoon iedere zondagmiddag kan bezoeken in het huis van de moeder van [Y] en dat eiser in geval van speciale dagen zoals feestdagen en verjaardagen, het recht op contact heeft met zijn zoon voor de helft van de periode, in aanwezigheid van de moeder van [Y] , [Y] zelf of haar broer. De zoon van eiser heeft hartproblemen, aldus eiser.
6.2
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser onvoldoende invulling geeft aan het gezinsleven. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat de omstandigheid dat eiser nu in scheiding ligt en een omgangsregeling heeft met zijn zoon niet betekent dat het bestreden besluit onjuist is. Eiser had zijn standpunt met betrekking tot artikel 8 EVRM en de invulling van het gezinsleven met zijn zoon en de hartproblemen van zijn zoon in de gronden van beroep nader dienen te onderbouwen. Door dit daarna te doen, is de goede procesorde geschonden. Verweerder zou eiser opnieuw moeten horen en dat hoort meer thuis in een reguliere procedure, aldus verweerder.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser op 29 februari 2016 ingebrachte beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2016 inzake de voorlopige contactregeling met zijn zoon in het kader van de echtscheidingsprocedure dient te worden aangemerkt als een nadere onderbouwing van een door eiser reeds eerder ingenomen standpunt over de invulling van het gezinsleven tussen hem en zijn zoon. Derhalve zal de rechtbank deze informatie bij de beoordeling van het beroep betrekken. De goede procesorde verzet zich daartegen niet. Hierbij betrekt de rechtbank mede dat ter zitting is gebleken dat verweerder reeds op de hoogte was van de echtscheidingsprocedure van eiser. De gemachtigde van verweerder deelde ter zitting mede dat eiser op 7 januari 2016 een afspraak had met de Dienst Terugkeer & Vertrek maar niet kon komen vanwege zijn echtscheidingsprocedure. Tijdens de gehoren heeft eiser verklaard dat [Y] wegens complicaties tijdens de zwangerschap en de hartproblemen van hun zoon naar Nederland is gegaan en daar is gebleven, dat eiser vanwege zijn werk aanvankelijk in Engeland bleef en vaak naar Nederland kwam om bij zijn zoon te zijn. In de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hij zijn zoon regelmatig ziet en [Y] niet zal toestaan dat eiser hun zoon meeneemt naar Pakistan. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, nu hij zich in het bestreden besluit (na een ambtshalve beoordeling) op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM, onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de invulling van het gezinsleven tussen eiser en zijn zoon. Verweerder had ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming nader onderzoek dienen te verrichten naar de vraag of het gezinsleven tussen eiser en zijn zoon bescherming verdient op grond van artikel 8 EVRM en eiser daarover inderdaad moeten horen. De beroepsgrond slaagt en het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op16 juni 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel