ECLI:NL:RBDHA:2016:7173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16/10833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het Vluchtelingenverdrag op huiselijk geweld en de beoordeling van asielaanvragen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiseres uit Georgië. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank heeft de vraag behandeld of het standpunt van de staatssecretaris, dat huiselijk geweld tegen vrouwen in de privésfeer ligt en niet onder de gronden van het Vluchtelingenverdrag valt, houdbaar is. De rechtbank heeft daarbij artikel 60 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen van geweld tegen vrouwen in overweging genomen, dat stelt dat gendergerelateerd geweld als vervolging kan worden erkend.

De eiseres heeft aangevoerd dat zij door haar ex-partner in Georgië wordt bedreigd en dat zij niet kan terugkeren naar haar land van herkomst vanwege de problemen die zij daar ondervindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de asielmotieven van de eiseres niet voldoende heeft meegewogen en dat de problemen met haar ex-partner niet als een vorm van vervolging zijn erkend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Georgië te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiseres verworpen en geconcludeerd dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat de aanvraag ongegrond is. De rechtbank heeft de uitspraak van de staatssecretaris bevestigd en het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/10833
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , burger van Georgië,
eiseres,
(gemachtigde: mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. B. van Beers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Eiseres is afkomstig uit Georgië en heeft dat land verlaten voor een studie in Duitsland. Toen haar moeder, die in [EU-land] verblijft, ernstig ziek werd, is ze naar [EU-land] vertrokken. Aldaar is ze haar ex-partner, [naam ex-partner] , tegengekomen en ze zijn getrouwd. Na enkele maanden bleek dat hij een drankprobleem had en mishandelde hij eiseres. Eiseres is toen van hem gescheiden en is hertrouwd met haar huidige man, [huidige man] . Vanaf dat moment is haar ex-man begonnen met haar te bedreigen en nadat hij erachter is gekomen dat ze zwanger is, heeft hij ook haar ongeboren kind bedreigd. Een terugkeer naar Georgië is niet mogelijk nu ze problemen heeft met haar vader, vanwege haar huwelijken en ze vreest dat ze aldaar makkelijk te vinden is voor haar ex-man of zijn (criminele) contacten. Voorts kan de politie in Georgië haar niet beschermen, omdat ze meent dat ze dit soort conflicten niet serieus nemen en pas actie zullen ondernemen als er echt iets gebeurt. Bovendien is een terugkeer naar Georgië ook niet mogelijk gezien de problemen die haar huidige man heeft in Georgië.
Verweerder heeft de volgende elementen als relevant aangemerkt en geloofwaardig geacht:
- de herkomst uit Georgië, de nationaliteit en identiteit van eisers;
- de problemen in [EU-land] met haar ex-partner genaamd [naam ex-partner] .
Niet relevant wordt geacht de problemen die haar huidige partner, [huidige man] , zou hebben. Nu eiseres hier niets over kan vertellen, kan niet beoordeeld worden of die problemen in verband staan met vluchtingenschap dan wel artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar het land van herkomst.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de asielmotieven van haar echtgenoot niet in het besluit heeft meegenomen. Haar echtgenoot heeft problemen vanwege een lening waardoor hij te vrezen heeft bij terugkeer naar Georgië. De echtgenoot is niet gehoord over zijn asielmotieven nu verweerder hem tegenwerpt dat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat wanneer zij en haar echtgenoot samen terugkeren naar Georgië, eiseres ook problemen zal ondervinden ten gevolge van de problemen die haar echtgenoot heeft in Georgië.
3.1
Verweerder stelt zich op het volgende standpunt. Eiseres heeft niets kunnen vertellen over de problemen die haar huidige partner in Georgië heeft. Nergens blijkt concreet uit dat eiseres in Georgië persoonlijk problemen heeft ondervonden dan wel zal ondervinden als gevolg van zijn problemen. Daarom valt niet in zien waarom de asielmotieven van haar man zouden moeten worden betrokken bij de asielaanvraag van eiseres.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de stelling dat eiseres voor vervolging te vrezen heeft, door haar moet worden onderbouwd. Als eiseres stelt dat zij in haar land van herkomst persoonlijk problemen zal krijgen door de problemen van haar echtgenoot aldaar, moet zij onderbouwen welke problemen dit zijn en waarom zij vreest dat juist zij problemen zal krijgen vanwege de problemen van haar echtgenoot. Nu eiseres dit niet heeft gedaan, heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ook vrezen heeft bij terugkeer naar het land van herkomst door de problemen van haar man. Het beroep op artikel 4 van de Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (de Definitierichtlijn) juncto artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan aan het vooraanstaande niet afdoen. Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Definitierichtlijn is het in de eerste plaats aan eiseres om haar asielrelaas te staven en niet aan verweerder om de door eiseres gevreesde problemen boven tafel te krijgen door de echtgenoot te horen over diens asielmotieven. Dat eiseres geen weet heeft van de aard van de problemen van haar echtgenoot omdat hij haar daarover niet heeft verteld, dient voor haar rekening te komen. Nu eiseres van mening is dat zij door de problemen van haar man zelf ook problemen krijgt bij terugkeer in Georgië, had het met het oog op haar verzoek om internationale bescherming op haar weg gelegen om haar echtgenoot daarover te bevragen. Verweerder heeft niet onzorgvuldig gehandeld door de echtgenoot niet te horen over diens asielmotieven. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Voorts voert eiseres aan dat zij geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten in Georgië, omdat zij haar problemen als een probleem binnen de familie zullen beschouwen. Eiseres valt onder de sociale groep betreffende vrouwen die voor hun (ex-)partner hebben te vrezen. Zo bezien valt zij wel onder artikel 29, eerste lid, sub a Vw. Subsidiair stelt eiseres dat zij heeft te vrezen voor een behandeling die verboden is op grond van artikel 3 EVRM, als zij terugkeert naar Georgië. Het is volgens eiseres aannemelijk dat haar ex-partner haar in Georgië weet te traceren omdat hij criminele contacten heeft. Nu de lokale autoriteiten haar niet zullen beschermen, is sprake van dreiging van een artikel 3 EVRM situatie. Daarom moet ze in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning. Eiseres heeft in de aanvullende gronden van beroep het artikel “Georgië bindt de strijd aan met huiselijke geweld” van 12 december 2014 overgelegd. Hierin is te lezen dat een Georgische advocate vermoedt dat de politie in Georgië systematisch de hulpvragen van vrouwelijke slachtoffers negeert en dat huiselijk geweld kennelijk als ‘normaal’ wordt gevonden door een groot deel van de bevolking. Daarom dient ‘het vrouwelijke slachtoffer van huiselijk geweld’ te worden geclassificeerd als een sociale groep.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hoewel de problemen van eiseres met haar ex-partner geloofwaardig zijn geacht, deze niet kunnen worden herleid tot één van de vervolgingsgronden genoemd in artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag
.De problemen met haar ex-partner [naam ex-partner] liggen in de privésfeer en hebben geen aanknopingspunten met de vervolgingsgronden van het Vluchtelingenverdrag. Voorts baseert eiseres zich op vermoedens wat er zou kunnen gebeuren bij terugkeer naar Georgië. Van belang is dat de vermoedens over wat eiseres zal gebeuren bij terugkeer naar Georgië als gevolg van de problemen met haar ex-partner niet aannemelijk zijn. Relevant in dit kader is allereerst dat [naam ex-partner] op dit moment niet in Georgië verblijft, maar in [EU-land] waar hij al enige jaren woont, gelet op de verklaringen van eiseres. Er bestaan op dit moment geen concrete aanwijzingen dat eiseres in Georgië problemen heeft te verwachten van [naam ex-partner] of anderen. Daarom zijn de problemen met hem niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft nog nooit bescherming gezocht bij de autoriteiten in het land van herkomst, waar dat wel van haar mag worden verwacht. Op geen enkele wijze is onderbouwd waarom de autoriteiten haar problemen niet serieus zullen nemen en haar geen bescherming zouden bieden. Eiseres heeft hierdoor ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in het land van herkomst een situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM te vrezen heeft. Ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het overgelegde artikel blijkt dat de overheid van Georgië maatregelen aan het treffen is om de situatie ten aanzien van huiselijk geweld tegen vrouwen te verbeteren.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt. Betwijfeld moet worden of het standpunt van verweerder dat (huiselijk) geweld tegen vrouwen “in de privésfeer” ligt en niet onder één van de gronden van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag valt, nog wel houdbaar is gezien artikel 60 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen van bestrijden van geweld tegen vrouw en huiselijk geweld (Trb 2012, 233). In het eerste lid van dit artikel staat het volgende:
‘De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat gendergerelateerd geweld tegen vrouwen kan worden erkend als vorm van vervolging in de zin van artikel 1, A, tweede lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en als een vorm van ernstig gevaar die aanleiding geeft voor aanvullende/extra bescherming.’
Het tweede lid bepaalt:
“De partijen waarborgen dat elk van de gronden uit dat Verdrag op gendersensitieve wijze wordt uitgelegd en dat, indien wordt vastgesteld dat er op basis van een of meer van deze gronden reden is voor vrees voor vervolging, de aanvragers de vluchtelingstatus wordt toegekend in overeenstemming met de van toepassing zijnde instrumenten.”
Nederland heeft dit verdrag op 14 november 2012 ondertekend en niet is gebleken dat Nederland een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van artikel 60 van het verdrag. Het verdrag is op 1 augustus 2014 in werking getreden.
4.4
Afgezien van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in het standpunt dat de vermoedens van eiseres over wat er zal gebeuren bij terugkeer in Georgië als gevolg van de problemen met haar ex-partner, door haar niet aannemelijk zijn gemaakt. Weliswaar heeft verweerder dit in het voornemen van 12 mei 2016 ingenomen standpunt vermeld onder het kopje “ernstige schade” en niet tevens onder het kopje “vluchtelingschap”, maar het standpunt is voor beide beoordelingskaders relevant. In verweerders Werkinstructie 2014/10 staat daarover het volgende:
4. De vermoedens over wat de vreemdeling bij tergkeer te wachten staat en de zwaarwegendheid (fase 2)Het sluitstuk van de beoordeling behelst een toetsing aan de zwaarwegendheid. Uiteraard kan aan deze stap pas worden toegekomen, als een of meer relevante elementen geloofwaardig worden geachtenhet risico over wat de vreemdeling bij terugkeer zal overkomen gegrond of reëel wordt geacht.Het is daarom van belang om ook te beoordelen of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar zijn land van herkomst te wachten staat, aannemelijk zijn. Deze beoordeling moet zowel onder vluchtelingenschap als onder subsidiaire bescherming plaatsvinden. Redengevend daarvoor is dat het beleid specifieke groepen kent waarvoor geldt dat eerder tot een risico op schendingen wordt geconcludeerd. Zo zal ten aanzien van een vreemdeling die behoort tot een risicogroep (vluchtelingschap) of een kwetsbare minderheid (3 EVRM) eerder worden geconcludeerd dat de vermoedens over wat hem bij terugkeer zal overkomen reëel zijn, dan ten aanzien van een vreemdeling die niet tot zodanige groep behoort.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, nu eiseres haar ex-man [naam ex-partner] in [EU-land] heeft ontmoet en deze ook sinds jaren in dat land verblijf heeft, de enkele stelling dat hij eiseres in Georgië zal vinden omdat hij contacten met criminelen heeft, onvoldoende is om haar geuite vermoeden over wat haar bij terugkeer in Georgië te wachten staat, aannemelijk te achten. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, ook al zou eiseres worden gevolgd in eerdergenoemd vermoeden, verweerder ook kan worden gevolgd in het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in geval van problemen met [naam ex-partner] niet de bescherming van de Georgische autoriteiten zal kunnen krijgen. Uit het door eiseres overgelegde artikel blijkt dat huiselijk geweld voorkomt in Georgië. Het is echter niet gebleken dat er geen bescherming van de (hogere) autoriteiten kan worden ingeroepen of dat het zinloos is om bescherming te vragen, nu uit datzelfde artikel blijkt dat de landelijke overheid concrete maatregelen neemt om de situatie te verbeteren. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiseres vóór haar vertrek uit Georgië ter zake van huiselijk geweld een beroep heeft gedaan op de bescherming van de autoriteiten en deze hebben geweigerd bescherming te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Tenslotte voert eiseres aan dat het onredelijk is om de aanvragen van eiseres en haar man apart van elkaar te behandelen. De stelling is dat als eiseres moet terugkeren, zij dan samen met haar echtgenoot terugkeert en dat het onredelijk van verweerder is om hun procedures te scheiden. Immers eiseres is zwanger en het zou dus getuigen van een onevenredige hardheid om ze dan van elkaar te scheiden. Althans door verweer is geen rechtvaardiging gegeven waarom eiseres’ procedure gescheiden is van die van haar echtgenoot.
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onevenredige hardheid nu het gestelde gezinsleven buiten het land van herkomst is ontstaan en eiseres, noch haar partner in Nederland een verblijf op grond van een verblijfsvergunning heeft (gehad). Ook is niet gebleken van enige objectieve of subjectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
5.2
De rechtbank overweegt dat eiseres en haar echtgenoot beide in een apart asieltraject zitten, nu ten aanzien van haar echtgenoot een zogenoemde Dublinclaim op Duitsland is gelegd en verweerder voornemens is om de echtgenoot aan Duitsland over te dragen. In het kader van de procedure van eiseres is het niet daarom mogelijk om de behandeling van de asielaanvragen te bundelen. Het beroep van eiseres op “onevenredige hardheid” kan niet leiden tot inwilliging van de asielaanvraag van eiseres. Daarbij komt dat – indien het echtpaar niet gescheiden wil worden – in de zaak van de echtgenoot desgewenst een beroep kan worden gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel