ECLI:NL:RBDHA:2016:715
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ZW-uitkering en geschiktheid voor administratief werk na ziekte
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de intrekking van een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiser, die eerder als vertegenwoordiger buitendienst werkte, had zich in 2011 ziek gemeld vanwege ernstige gezondheidsproblemen, waaronder een diepe trombose, bacteriële sepsis en longembolie. Na herstel werd hij in 2013 als gedeeltelijk arbeidsongeschikt beoordeeld, maar in mei 2015 verklaarde de verzekeringsarts hem arbeidsgeschikt voor de functie van administratief medewerker (beginnend). Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn lichamelijke en psychische klachten hem belemmerden om voltijd te werken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende gegevens hebben verzameld om te concluderen dat eiser in staat is om de geduide functie te vervullen. Eiser had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwden dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen aanleiding was om hun oordeel te betwijfelen. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat hij vanaf 18 mei 2015 in staat was om de functie van administratief medewerker te verrichten, waarmee hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen.
De uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de verantwoordelijkheden van zowel de verzekeringsarts als de betrokken partijen in het proces.