ECLI:NL:RBDHA:2016:7144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing IVA-uitkering op basis van duurzaamheid arbeidsongeschiktheid

Op 27 juni 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen de Gemeente Den Haag en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een beroep van de Gemeente Den Haag tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) voor een werknemer die sinds 2010 ziek is. De werknemer, die als gemeenteambtenaar werkte, heeft zowel lichamelijke als psychische klachten, en is voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer in 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend, maar dat deze uitkering in 2014 is omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. De Gemeente heeft verzocht om een medisch heronderzoek, maar de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzame beperkingen en dat er meer dan een geringe kans op verbetering van de gezondheidssituatie bestaat.

De rechtbank heeft de argumenten van de Gemeente Den Haag beoordeeld, waaronder de stelling dat de verzekeringsarts onterecht heeft geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet duurzaam is. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts b&b de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid adequaat heeft beoordeeld en dat er geen medische stabiele of verslechterde situatie is aangetoond. De rechtbank heeft de beslissing van de Uwv om de IVA-uitkering te weigeren, bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Gemeente in de toekomst een heronderzoek kan aanvragen als de situatie van de werknemer verandert.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2016 in de zaak tussen

Gemeente Den Haag; dienst Publiekszaken, te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: drs. H.E. Wonnink),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: mr. S.C. van Bergen).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van [werknemer van eiseres] (hierna: werknemer) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet gewijzigd.
Bij besluit van 24 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft een nadere reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon] , als waarnemer van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Werknemer heeft zich op 29 november 2010 ziek gemeld met lichamelijke klachten voor haar werk als gemeenteambtenaar bij de Gemeente Den Haag voor 36 uren per week. Later zijn er psychische klachten bijgekomen. Werknemer heeft op 4 september 2012 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Aan werknemer is bij besluit van 15 november 2012 per 26 november 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) ingevolge de Wet WIA toegekend. Werknemer werd daarbij 100% arbeidsongeschikt geacht. Op 14 februari 2014 heeft eiseres verweerder verzocht om een medisch heronderzoek te verrichten. Bij besluit van 2 mei 2014 is de uitkering van werknemer niet gewijzigd.
Bij besluit van 23 september 2014 is door het bereiken van de maximumduur van de loongerelateerde WGA-uitkering, deze uitkering per 26 december 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, gehandhaafd bij het besluit van 28 oktober 2014.
1.2.
Eiseres heeft op 23 maart 2015 verweerder verzocht om een medisch heronderzoek te verrichten. Naar aanleiding van dit verzoek is door werknemer een vragenlijst ingevuld en heeft er een medisch onderzoek plaatsgevonden, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer voor 80 tot 100% en dus volledig arbeidsongeschikt is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA en de werknemer daarom niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
3. Eiseres voert aan dat zij zich niet kan vinden in het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten aanzien van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Bij werknemer is een HNP geconstateerd en een operatieve ingreep wordt overwogen. Deze operatie wordt, aldus eiseres, onterecht gebruikt ter onderbouwing van het standpunt dat er nog verbetering te verwachten is. Deze operatie heeft niet plaatsgevonden omdat er bij werknemer ook sprake is van FMF koorts. Als ten gevolge van deze koorts in 2014 geen operatie plaats kan vinden, kan dat in de volgende jaren ook niet, aldus eiseres. Voor wat betreft de rugklachten is er ook geen verbetering in de belastbaarheid opgetreden. Ook zijn na drie jaar behandeling van de psycholoog de psychische klachten niet verbeterd. Dat de relationele problemen kunnen verbeteren is de enige reële inschatting van de verzekeringsarts. Omdat het ziektebeeld van werknemer complex is en al jaren voortduurt en de psychische klachten een grote rol spelen vindt eiseres dat de conclusie in stap 3 van het “Stappenplan Beoordeling Duurzaamheid” onzorgvuldig tot stand gekomen.
4. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
5.1.
In het kader van de aanvraag van eiseres om een herbeoordeling heeft de verzekeringsarts de ingevulde vragenlijst van de werknemer bestudeerd en voorts dossierstudie verricht. In zijn rapport van 26 mei 2015 heeft de verzekeringsarts het volgende overwogen: “
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat cliënt psychische en lichamelijke klachten heeft. De psychische klachten worden mede beïnvloed door de lichamelijke klachten en problemen in de privésfeer. Cliënt staat onder behandeling van een psycholoog. Op lichamelijk gebied bestaan er klachten van de buik, koorts en rug- en beenklachten. De rug- en beenklachten zijn toegenomen. Cliënt staat hiervoor onder behandeling van de pijnpoli en de fysiotherapeut. Zij wordt momenteel gezien door de neurochirurg om te bezien of een operatie tot de mogelijkheden behoort. Het in de vragenlijst door cliënt geschetste beeld en activiteitenpatroon wijkt niet wezenlijk af van de situatie ten tijde van de laatste beoordeling in mei 2014.”
De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van duurzame beperkingen en dat er meer dan een geringe kans op verbetering van de gezondheidssituatie en toename van arbeidsvermogen in het komende jaar bestaat.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aan de hand van de door eiseres naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de (primaire) verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft werknemer gezien op de hoorzitting van 4 november 2015 en heeft een medisch onderzoek verricht. Voorts heeft hij dossierstudie verricht en hiermee kennis genomen van de brief van de neuroloog van 22 april 2014. De verzekeringsarts b&b is het eens met de conclusie van de (primaire) verzekeringsarts dat betreft de medische aspecten de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Hij stelt een medisch heronderzoek op termijn van circa één jaar voor.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder voor het onderzoek naar de vraag of sprake is van duurzaamheid het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (hierna: het beoordelingskader) heeft vastgesteld. Ter beoordeling van de duurzaamheid van beperkingen wordt aan de hand van een stappenplan een prognose gegeven over de arbeidsbeperkingen van een betrokkene.
6.2.
De rechtbank acht dit beoordelingskader van het Uwv, in navolging van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, niet in strijd met een juiste uitleg van artikel 4 van de WIA. Aangezien het beoordelingskader het karakter heeft van een instructie aan de verzekeringsarts, komt bij het doorlopen van het stappenplan het niet zetten van alle stappen daarvan niet zonder meer in strijd met aan een zorgvuldige besluitvorming te stellen eisen. Het gaat erom dat de inschatting die de verzekeringsarts maakt van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen, met name van de kans op herstel in het eerste jaar na het einde van de wachttijd en daarna, steunt op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die ten aanzien van een betrokkene aan de orde zijn.
Stap 1. Er is sprake van duurzaamheid als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2. Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de twee volgende mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 24 december 2015, aangevuld met zijn rapport van 21 maart 2016, inzichtelijk gemotiveerd waarom de inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door de primaire verzekeringsarts gehandhaafd kan blijven.
Niet gebleken is dat de verzekeringsartsen het stappenplan niet adequaat hebben gevolgd. De verzekeringsarts b&b heeft toereikend gemotiveerd dat er geen sprake is van een medische stabiele of verslechterde situatie dan wel een situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. Dat werknemer zeer beperkt belastbaar is maakt nog niet dat alleen al daarom geen kans op herstel bestaat. Evenmin volgt dit uit het feit dat werknemer tevergeefs al diverse therapieën heeft gevolgd voor haar psychische klachten.
6.4.
Gebleken is dat vanwege de FMF een operatie van de HNP nog niet heeft plaatsgevonden en het staat thans nog niet vast of en wanneer een operatie van de HNP zal plaatsvinden. Partijen konden de rechtbank hier ter zitting geen duidelijkheid over verschaffen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de klachten die werknemer ervaart als gevolg van de HNP een belangrijke factor zijn in het complex aan lichamelijke en psychische problematiek bij werknemer en naar het oordeel van de rechtbank nog niet aannemelijk is geworden dat een operatie van de HNP de komende jaren uitgesloten is, heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat thans nog geen sprake is van duurzaamheid. De rechtbank heeft er daarbij acht op geslagen dat de verzekeringsarts b&b een heronderzoek over een jaar heeft geadviseerd. Wellicht ten overvloede geeft de rechtbank eiseres mee dat zij rond die tijd een heronderzoek kan aanvragen.
7. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat voor werknemer thans geen recht op een IVA-uitkering ingevolge artikel 4 van de Wet WIA is ontstaan.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.