ECLI:NL:RBDHA:2016:712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
15_7166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

Op 27 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Koot, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. J.H. van Riet. De zaak betreft de intrekking van de Ziektewet (ZW) uitkering van eiseres, die vanaf 3 juni 2015 geen recht meer zou hebben op deze uitkering. Eiseres had zich op 21 oktober 2011 ziekgemeld en had in 2014 een WIA-uitkering aangevraagd, die haar was geweigerd. Eiseres had zich vervolgens ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW) en was op 3 juni 2015 arbeidsgeschikt verklaard door de bedrijfsarts van het Uwv. Het bestreden besluit van 25 augustus 2015, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, werd door de rechtbank beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts b&b voldoende gegevens had om te concluderen dat eiseres in staat was om haar arbeid te verrichten. Eiseres voerde aan dat zij door psychische en lichamelijke beperkingen niet in staat was om te werken, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar overgelegde medische informatie niet voldoende was om het oordeel van de verzekeringsartsen te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat er geen toename van fysieke beperkingen was en dat eiseres meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Koot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. van Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 3 juni 2015 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 25 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2015.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister, als waarnemer van gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft zich op 21 oktober 2011 ziekgemeld voor haar werkzaamheden als schoonmaakster gedurende 10 uur per week vanwege klachten aan haar rechter schouder. Op 6 december 2013 heeft eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Op 23 januari 2014 heeft een geneeskundig onderzoek plaatsgevonden en is een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Eiseres is daarbij niet geschikt geacht voor haar maatgevende functie en aangewezen op arm-sparende taken aan de rechterzijde. Op 28 januari 2014 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden.
1.2
Bij besluit van 30 januari 2014 is eiseres per 28 oktober 2013 een WIA-uitkering geweigerd, omdat zij 0% arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van die wet. Vervolgens is eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.3
Op 28 januari 2015 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld. Op 3 juni 2015 heeft een medische beoordeling plaatsgevonden.
1.4
Bij het primaire besluit is eiseres vanaf 3 juni 2015 arbeidsgeschikt verklaard op grond van de ZW, omdat zij in staat geacht wordt de in het kader van de Wet WIA geduide functies te verrichten.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit is overwogen dat de medische aspecten van de beoordeling zijn heroverwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) is van mening dat eiseres vanaf 3 juni 2015 (weer) in staat is om haar arbeid te verrichten.
Dit betekent dat eiseres per die datum geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW. Hiermee blijft de primaire grond in stand en wordt niet toegekomen aan de subsidiaire grond, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat zij vanwege psychische en lichamelijke beperkingen niet in staat is haar werk te verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres een brief van orthopedisch chirurg [chirurg] van 10 november 2015 en van psychiater [psychiater] van 27 oktober 2015 overgelegd.
4. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 16 december 2015 op het standpunt dat de door eiseres overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg geen ander licht op de zaak werpt, aangezien er in de geduide functies al van een beperkte belastbaarheid van de rechter schouder werd uitgegaan. Voorts acht verweerder de informatie van de orthopedisch chirurg gezien de datum van onderzoek, zijnde 18 augustus 2015, van beperkte waarde. De overgelegde informatie van de psychiater werpt volgens verweerder evenmin een ander licht op de zaak, aangezien de op de hoorzitting geconstateerde didactische verwaarlozing niet als ziekte kan worden aangemerkt. Daarnaast komen er in de geduide functies geen signaleringen voor op persoonlijk en sociaal functioneren, waardoor deze functies voor eiseres wegens de aanwezige matige depressieve stoornis uitvoerbaar zijn, aldus verweerder.
5. Artikel 19aa, eerste lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht heeft op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
6.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 2 juni 2015 is gezien door de bedrijfsarts van het Uwv, die haar blijkens haar rapport van 3 juni 2015 eiseres lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. Deze arts heeft op basis van de anamnese en de gegevens verkregen uit het door haar verrichte onderzoek de diagnoses pijn in linker schouder en –hand, spanningsklachten en psychosociale problematiek gesteld. De eerder opgestelde FML acht zij nog van kracht en deze houdt volgens haar voldoende rekening met de belastbaarheid van eiseres. De bedrijfsarts is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Zij acht eiseres doorlopend geschikt voor de eerder geduide functies. In het kader van de bezwaarprocedure is eiseres op 29 juli 2015, tijdens de hoorzitting, gezien door de verzekeringsarts b&b. Deze arts heeft blijkens zijn rapport van 24 augustus 2015 onder meer de beschikking gehad over medische informatie van GZ-psycholoog [psycholoog] van 24 juni 2015 en van het journaal van de huisarts dat de periode van 29 augustus 2011 tot en met 5 juni 2015 bestrijkt. Op basis van alle beschikbare gegevens heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien het onderzoek door de primaire bedrijfsarts voor onzorgvuldig te houden. Voorts is de primaire arts volgens hem op basis van de beschikbare medische gegevens tot haar oordeel kunnen komen. Afgezien van subjectieve toegenomen klachten, blijkt naar de mening van de verzekeringsarts b&b uit zowel de medische informatie van de huisarts als uit het onderzoek van de primaire arts dat er geen objectiveerbare toename van de schouder- en armbeperkingen zijn. In de geduide functies wordt naar zijn mening gezien de FML voldoende rekening gehouden met de beperkte schouder- en armbelasting van eiseres. De verzekeringsarts b&b volgt niet het standpunt van de behandelend psycholoog dat eiseres wegens een psychische stoornis ongeschikt is voor de maatstaf in verband met de behandeling die daarvoor plaatsvindt. Ondanks de aanwezigheid van psychische klachten kunnen de geduide functies machinaal metaalbewerker en productiemedewerker karton papier volgens hem als geschikt worden beschouwd. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat in bezwaar geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding vormen om de hersteld melding voor de maatstaf op 3 juni 2015 te herzien.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek van de verzekeringsarts b&b voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel over de voor eiseres geldende beperkingen te kunnen komen. Er is geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten. Gelet op alle beschikbare medische gegevens ziet de rechtbank geen aanleiding om het oordeel van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. In het rapport van de verzekeringsarts b&b is voldoende inzichtelijk gemaakt dat ten tijde hier in geding bij eiseres geen sprake is van een toename van de fysieke beperkingen ten aanzien van het werken met haar rechter arm, frequent reiken met rechts en langdurig boven schouderhoogte werken, zoals in een eerdere beoordeling in het kader van de Wet WIA is aangenomen.
6.3
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Uit de door eiseres in geding gebrachte informatie van orthopedisch chirurg van 10 november 2015 blijkt dat eiseres de polikliniek op 18 augustus 2015 heeft bezocht wegens schouderklachten aan de rechterzijde. Nu deze datum na de datum in geding ligt, acht de rechtbank deze informatie voor de medische beoordeling in deze zaak niet van belang. Bovendien is in de destijds opgestelde FML reeds rekening gehouden met de arm- en schouderklachten aan de rechterzijde van eiseres. Uit de eveneens door eiseres overgelegde informatie van GZ-psycholoog [psycholoog] van 27 oktober 2015 blijkt dat eiseres niet eerder heeft begrepen dat zij zwakbegaafd is en dat zij door miskenning van haar klachten en kwetsbaarheid gestrest raakt waardoor haar wankele evenwicht wordt verstoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 3 juni 2015 afdoende uiteengezet waarom uit de informatie van de psycholoog niet kan worden afgeleid dat ten tijde hier in geding sprake was van psychopathologie die tot meer beperkingen aanleiding had moeten geven. Nu eiseres verder geen medische gegevens in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, is zij er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het oordeel van de verzekeringsartsen onjuist is. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiseres in het verleden met haar zwakbegaafdheid heeft kunnen werken, alsmede dat er in de geduide functies geen signaleringen voorkomen op de aspecten persoonlijk en sociaal functioneren.
6.4
Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat eiseres doorlopend geschikt is voor de eerder geduide passende functies. Verweerder heeft dan ook terecht besloten dat eiseres vanaf 3 juni 2015 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde.
7. Het beroep is dan ook ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.