ECLI:NL:RBDHA:2016:7118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
27 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16/8861, 16/8862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een asielaanvraag van een Afghaanse vreemdeling in het licht van nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen, maar de eiser stelde dat de omstandigheden in zijn regio van herkomst, Helmand, sinds zijn eerdere aanvraag aanzienlijk waren veranderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op grote schaal ontheemding plaatsvond in Helmand door de intensivering van het conflict en dat de Taliban daar een significante controle had verworven. De rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde rapporten, waaronder die van Dr. Liza Schuster, nieuwe feiten en omstandigheden bevatten die niet eerder waren beoordeeld en die relevant waren voor de beoordeling van het risico dat eiser zou lopen bij terugkeer naar Afghanistan.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ten onrechte de beoordeling had beperkt tot de vraag of er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 15 van de Definitierichtlijn, zonder rekening te houden met de individuele omstandigheden van eiser. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had ingegaan op de onderbouwde stelling van eiser dat hij een individueel risico op ernstige schade liep bij terugkeer naar Afghanistan, vooral gezien zijn verwestering en het ontbreken van een sociaal netwerk. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/8861 (beroep)
AWB 16/8862 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Afghaanse nationaliteit,
eiser, verzoeker,
hierna te noemen eiser,
(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.J.M. Louwerse, als waarnemend gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft eerder, op 8 september 2009, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 7 mei 2010 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 27 april 2011 (AWB 10/19688) gegrond verklaard. Deze uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraak van 25 april 2012 (2011059552/1/V1) vernietigd en de zaak werd teruggewezen naar de rechtbank. Bij mondelinge uitspraak van 28 november 2012 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam het beroep gegrond verklaard (AWB 12/14538), het besluit van 7 mei 2010 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. De Afdeling heeft die uitspraak bij uitspraak van 29 november 2013 (201211809/1/V2) bevestigd. Bij besluit van 3 februari 2014 heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft deze rechtbank en zittingsplaats, bij uitspraak van 15 juli 2014 (AWB 14/5115) gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. De Afdeling heeft deze uitspraak bij uitspraak van 3 december 2014 (201406675/1/V2) bevestigd.
Op 12 november 2015 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn onderhavige aanvraag het volgende aangevoerd. De omstandigheden in eisers regio van herkomst zijn, sinds zijn eerdere aanvraag, gewijzigd. De Taliban heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld van een organisatie met een gevaarlijke aanwezigheid in Helmand, tot een machtige organisatie die Helmand feitelijk controleert. Daarbij verblijft eiser al zes en een half jaar in Europa, heeft hij hier zijn middelbare school opleiding genoten en is hij in de ogen van de Taliban zeer zeker verwesterd. Uit het rapport van Dr Liza Schuster van 13 juni 2015, dat eiser ter onderbouwing heeft overgelegd, blijkt het risico dat eiser, de verwesterde jongeman die hij nu is, bij terugkeer naar zijn regio loopt. Met betrekking tot de veiligheidssituatie in Helmand, de regio waar hij geacht wordt opvang te kunnen genereren van de zijde van zijn familie, wordt in het rapport geciteerd uit Al Jazeera, het medium dat Helmand als de meest dodelijke provincie van alle provincies in Afghanistan omschrijft. In paragraaf 32 en verder worden de risico’s voor hem uitgewerkt en ook het risico dat zijn “verwesterlijking” voor hem met zich meebrengt dat hij wordt behandeld als iemand die zich buiten de eigen etnische/culturele groep heeft geplaatst, ook als hij er voor zorgt dat hij qua uiterlijke kenmerken alle “sporen” van het westen heeft uitgewist. In het rapport wordt ervan uitgegaan dat hij zich in Kabul niet lang zal kunnen handhaven, vanwege het ontbreken van een sociaal vangnet en de werking van de stammen- en clancultuur in Afghanistan. Het uitgangspunt dat de ouders van eiser onder de gegeven omstandigheden nog altijd in het oorspronkelijk ouderlijk huis, en de oorspronkelijke ouderlijke woonplaats verblijven en eiser daar bij terugkeer zouden kunnen opvangen, is in hoge mate speculatief en gezien de ontwikkelingen met betrekking tot de machtsvorming door de Taliban ook ongerijmd. De toegang tot een solide sociaal/economisch netwerk is voor terugkerende Afghaanse burgers essentieel voor de veiligheid bij terugkeer. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 20 april 2016, AWB 16/5646. Ook in het rapport van Schuster wordt, onder meer, het ontbreken van een netwerk gezien als een risico voor zijn veiligheid.
2.1 Eiser heeft in de toelichting van de aanvraag verwezen naar de volgende stukken:
- een rapport van Dr Liza Schuster “for presentation to the Immigraton Judge in the matter of the Appeal of [eiser] ” van 13 juni 2015;
- een rapport van Dr Liza Schuster en Nassim Majidi “What happens post-deportation? The experience of deported Afghans” uit 2013;
- een rapport van Dr Liza Schuster en Nassim Majidi “Deportation Stigma and Re-migration” uit 2014;
- een “Rapport [eiser] ” van Dr. Victor Kouratovsky van 9 augustus 2014;
- brieven van het NIDOS van 23 juni 2014 en 6 februari 2015;
- brieven van E. Groot, psychotherapeut bij PsyQ van 27 augustus 2015.
Bij brief van 23 november 2015 heeft eiser verwezen naar het volgende stuk:
- pagina’s 69 tot en met 73 van het rapport van het European Asylum Support Office (EASO), “Country of Origin Information Report: Afghanistan – Security Situation” van januari 2015.
In de zienswijze heeft eiser verwezen naar de volgende stukken:
- een printscreen van googlemaps van 9 maart 2016;
- pagina’s 73 tot en met 77 van het rapport van EASO “Country of Origin Information Report: Afghanistan – Security Situation” van januari 2016;
- een artikel uit de New York Times “Afghan Taliban’s reach is widest since 2001, U.N. says” van 11 oktober 2015.
In beroep heeft eiser aanvullend nog naar het volgende stuk verwezen:
- een artikel van http://hetgrotemiddenoostenplatform.nl
[eiser] liet zijn hart achter in Helmand, maar kan niet terug.
van 6 mei 2016.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit materieel vergelijkbaar is met het eerdere afwijzende besluit van 3 februari 2014.
3.1
Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
3.2
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit. In artikel 83.0a Vw is evenwel bepaald dat indien beroep is ingesteld tegen een besluit dat een gelijke strekking heeft als een besluit dat eerder ten aanzien van de indiener van het beroepschrift is genomen, dit besluit, ook bij het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht, zal worden beoordeeld als ware het een eerste afwijzing indien hier wegens bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden, de noodzaak toe bestaat.
3.3
De rechtbank stelt vast dat uit de door eiser overgelegde EASO-rapporten van januari 2015 (pagina 72) en van januari 2016 (pagina’s 76 en 77) blijkt dat er op grote schaal sprake is van ontheemden in de provincie Helmand (“Helmand was one of the provinces that recorded the highest levels of displacement”), ten gevolge van de intensivering van het conflict in dat gebied. Ook blijkt daaruit (EASO-rapport van januari 2016, pagina 76) dat in september 2015 acht districten in Helmand onder volledige of significante controle stonden van de Taliban. In punt 17 van het rapport van het rapport van Dr Liza Schuster van 13 juni 2015 staat verder dat de Afghaanse minister voor Vluchtelingen en Repatriëringen Balkhi op een bijeenkomst heeft verklaard dat hij een aantal Europese staten heeft verzocht gedwongen uitzettingen op te schorten totdat een nieuw Memorandum Of Understanding tot stand is gekomen en tot de veiligheidssituatie is verbeterd en dat het gevaar dat volgt uit de veiligheidssituatie bijzonder acuut is voor personen die gedwongen terugkeren naar Afghanistan als zij Afghanistan als kind hebben verlaten en geen sociaal netwerk hebben, omdat zij niet iemand zullen hebben om hen te begeleiden op gebieden (of gedrag, kleding en spraak) die zij moeten ontwijken. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vermelde informatie uit voornoemde rapporten is aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden, nu deze dateren van na het eerdere afwijzende besluit van 3 februari 2014 en niet op voorhand kan worden uitgesloten dat die informatie kan afdoen aan dat besluit. Dit betekent dat het thans bestreden besluit van 26 april 2016 inhoudelijk door de rechtbank kan worden getoetst.
4. De stelling van eiser ter zitting dat hij bij terugkeer in Afghanistan door verwestering een gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging door de Taliban, omdat zij het westers zijn beschouwen als een leefwijze die niet binnen de islam als religie past, volgt de rechtbank niet, omdat deze stelling niet is gestaafd met feitelijke informatie over de situatie in het land van herkomst en de handelwijze van de Taliban in dit opzicht. Evenmin is onderbouwd dat in dit opzicht sprake is van daden van vervolging als bedoeld in artikel 3.36 van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) en dat verwestering op zichzelf bezien kan worden geschaard onder de vervolgingsgrond ”godsdienst” als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, onder b, VV.
4.1
Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Afghanistan, in het bijzonder de provincie Helmand, een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van de zijde van de Taliban, omdat hij verwesterd is, zijn regio van herkomst zo goed als volledig onder controle van de Taliban is geraakt en speculatief is dat de ouders van eiser onder de gegeven omstandigheden nog altijd in het oorspronkelijke ouderlijk huis en woonplaats verblijven en hem daar zouden kunnen opvangen.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het rapport van Dr Liza Schuster er niet toe leidt dat de algemene situatie in Afghanistan dusdanig is dat terugkeer naar dat gebied voor iedere vreemdeling strijd met artikel 3 EVRM oplevert. De stelling dat Helmand volgens recente rapportages zo goed als geheel in handen is van de Taliban doet hier niet aan af, omdat het niet tot aangepast beleid van verweerder ten aanzien van Afghanistan heeft geleid. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 14 juli 2014 is al geoordeeld dat opvang voor eiser voorhanden zou zijn en er is geen reden hierover anders te oordelen.
4.3
In het rapport van Dr Liza Schuster “for presentation to the Immigraton Judge in the matter of the Appeal of [eiser] ” van 13 juni 2015 is, onder meer, het volgende opgenomen.
“17. At a recent meeting with the Minister for Refugees and Repatriations (28 February 2015 – see annex 3), Minister Balkhi explained that he had written to a number of European states asking them to suspend forced removals until a) new Memoranda of Understanding had been negotiated, and b) until the security situation had improved. While the security situation represents a threat for everyone in Afghanistan, for those who are forcibly returned to Afghanistan having left as children or been born elsewhere (Iran, Pakistan) and without social networks, the danger is particularly acute because they will not have someone to guide them on areas (or behaviour, dress, speech) to avoid. (…)
19. (…) Currently, the Taliban/insurgents are active in 32 out of 34 provinces (see Annex 4) and the security forces are have to battle for control of many, especially in the south (and especially Helmand, Kandahar, Zabul) and east (…)
32. It is possible that would be at risk from the Taliban and or other conservative elements if he returned to Helmand because, having arrived in the Netherlands aged 13 and spent formative years here, he will stand out from those around him in this overwhelmingly rural area. While changing his dress will be relatively easy, he will find it more difficult to hide changes in attitudes, behaviour, speech and values, and this would make him vulnerable. In this area, who he is today would put him at real risk.”
4.4
In het rapport van het EASO van januari 2015 is op pagina’s 72 en 73 het volgende vermeld:
“Displacement
In 2013, according to the United Nations, Helmand was one of the provinces that recorded the highest levels of displacement, reflecting increased engagements. According to the UNHCR, in May 2014, 219 families, or 1.731 individuals, were displaced from the districts of Musa Qala, Disho and Greshk (Nahr-i-Siraj) to Lashkargah city (…). An UNHCR update in August 2014 revealed that the conflict between AGE and ANSF – which had lasted for the previous three months and had recently ceased – diplaced 228 families to the district of Gresh and 159 families to the city of Lashkargah. Additionally 318 families, or 2.390 individuals, were displaced in August.
According to the latest UNHCR update in October 2014, military operations continued to be expected in the province of Helmand, causing more than 100 families to flee – in the reporting period – to the province of Kandahar.”
4.5
In het rapport van het EASO van januari 2016 is op pagina 76 het volgende vermeld:
“According tot Afghanistan Analysts network, eight of Helmand’s districts were under full or significant Taliban control in september 2015.”
4.6
De rechtbank stelt vast dat verweerder de beoordeling van de vraag of terugkeer van eiser naar Afghanistan een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM oplevert, blijkens het bestreden besluit heeft beperkt tot de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn, waarbij individuele omstandigheden van de betrokken vreemdeling geen rol spelen. Verweerder is aldus ten onrechte niet ingegaan op eisers onderbouwde stelling in de zienswijze dat hij een individueel risico op ernstige schade loopt. Verweerder is niet inhoudelijk ingegaan op de informatie die blijkt uit het rapport van Dr Liza Schuster en de EASO-rapporten, waaronder dat eiser door verwestering een risico loopt omdat hij daardoor opvalt, dat het met het oog op veiligheidsrisico’s die daaruit voortvloeien van groot belang is dat de betrokken vreemdeling beschikt over een sociaal netwerk en dat in Helmand, ten gevolge van de intensivering van het conflict, op grote schaal sprake is van ontheemde personen. De rechtbank stelt vast dat eiser al geruime tijd geen contact meer heeft kunnen krijgen met zijn ouders en andere familieleden die - net als hij - uit Helmand afkomstig zijn. De verwijzing in het bestreden besluit ten aanzien van een passend sociaal netwerk naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 15 juli 2014 gaat niet op, omdat het hebben van opvang in Afghanistan in die procedure betrekking had op de vraag of eiser in aanmerking kon komen voor een reguliere verblijfsvergunning. In die procedure is het belang van het beschikken over een sociaal netwerk in het kader van een veiligheidsrisico in de zin van artikel 3 EVRM niet beoordeeld. Evenmin is toen de informatie uit het EASO rapport van januari 2015 over de grote aantallen ontheemde personen in de provincie Helmand bij de beoordeling betrokken, omdat die informatie dateert van na het eerdere besluit van 3 februari 2014. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in dit opzicht niet zorgvuldig is voorbereid en genomen en het berust evenmin op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit komt hierom voor vernietiging in aanmerking, zodat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 42, derde lid, Vreemdelingenwet 2000 en artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.7
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder zich over het standpunt van eiser en de specifieke informatie nog geen inhoudelijk (gemotiveerd) oordeel heeft gevormd. Het standpunt van verweerder ter zitting dat er geen bijzonder beleid is voor verwesterde mannen en in het algemeen verwacht wordt dat men zich, ook zonder netwerk, kan aanpassen, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Er zal een op eisers individuele feiten en omstandigheden toegespitste beoordeling van het risico op ernstige schade, bezien in het licht van de hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5 genoemde informatie, moeten plaatsvinden.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
Verzoek om een voorlopige voorziening
6. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 496,- (1 punt voor de voorlopige voorziening, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 992,- te
betalen.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 492,- te
betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel