3.4De beoordeling van de tenlastelegging.
Ten aanzien van 09/818862-15 feit 1:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 27 juli 2015 in de avond werd [benadeelde 1 ] in Zoetermeer tegen zijn hoofd getrapt, waarna hij bewusteloos op de grond viel. Van wat er daarna is gebeurd, kon [benadeelde 1 ] bij het doen van aangifte zich niets meer herinneren. Hij heeft aan het incident die avond een hersenschudding, een scheur in zijn bovenlip en pijn in zijn hoofd, kaak, nek en onderrug overgehouden.
[getuige 1 ] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard. Hij was met vrienden onder wie aangever [benadeelde 1 ] , toen vier jongens aan kwamen lopen. Een van deze vier kende hij als [betrokkene 1 ] . Hij zag dat een van de vier jongens [benadeelde 1 ] wilde aanvallen en dat [betrokkene 1 ] deze jongen probeerde tegen te houden. Het lukte de jongen toch om [benadeelde 1 ] een trap te geven. Deze werd door [benadeelde 1 ] geblokkeerd. De jongen gaf een tweede trap die [benadeelde 1 ] tegen het hoofd raakte. [benadeelde 1 ] viel op de grond en was bewusteloos.
Hij was wit en ging stuiptrekken. Er kwam bloed uit zijn mond. Een jongen met een blauw jack met een Afrikaans uiterlijk heeft mogelijk nog een natrap gegeven toen [benadeelde 1 ] op de grond lag.
Uit de verklaring van [getuige 2 ] komt onder meer het volgende naar voren. Hij heeft op 27 juli 2015 vanaf zijn balkon gezien dat een jongen met een blauwe jas van een andere jongen een trap kreeg die hij afweerde en dat de jongen met de blauwe jas daarop wegliep maar toen van dezelfde jongen een trap tegen zijn hoofd kreeg. De jongen met de blauwe jas ging knock out en viel hard op de grond. Hij ving zichzelf ook niet meer op. De jongen die trapte, werd eerst tegengehouden door een andere jongen die bij hem was.
Hij zag dat er nog twee gekleurde jongens naar de eerste twee jongens liepen. De jongen die was gevallen, lag zonder teken van leven op de grond. Een van de twee gekleurde jongens liep achter de jongen met de blauwe jas langs en gaf deze nog een schop tegen de achterkant van zijn hoofd.
Een anonieme getuige heeft de politie telefonisch medegedeeld dat op 27 juli 2015 om 21:45 uur vier jongens gehaast de Randstadrail bij halte [adres] te Zoetermeer in kwamen. De getuige hoorde dat deze jongens erg enthousiast praatten over een gevecht dat zojuist had plaatsgevonden en hoorde dat de man in het grijze vest een slachtoffer tegen zijn mond had geschopt en dat het slachtoffer toen omviel en begon te trillen. De mannen verlieten de tram bij halte [adres] rond 21.50, 22.00 uur.
Door de politie zijn camerabeelden van de Randstadrail van 27 juli 2015 opgevraagd en bekeken.Op de beelden heeft een verbalisant de verdachte, alsmede [betrokkene 2 ] en [betrokkene 3 ] herkend.Een andere verbalisant heeft de verdachte en [betrokkene 3 ] eveneens herkend.
Medeverdachte [betrokkene 1 ] heeft verklaard dat hij met vrienden, te weten [naam] , [naam] en [naam] , in Oosterheem is geweest. [naam] kreeg daar onenigheid met [benadeelde 1 ] . [betrokkene 1 ] probeerde [naam] tegen te houden, maar die gaf [benadeelde 1 ] een trap richting zijn slaap. [benadeelde 1 ] ging neer en zat te shaken.[betrokkene 1 ] is daarna met de anderen in de Randstadrail gestapt, hij is met [naam] en [naam] uitgestapt bij halte [adres] .Hij herkent op de beelden van de Randstadrail zichzelf, [naam] , en [naam] (op foto 4 in het midden).
[getuige 3 ] heeft een foto gemaild naar een rechercheur, waarop drie personen staan. De getuige had deze foto van [betrokkene 1 ] gekregen, die daarbij had gemeld dat hij zelf de middelste persoon op de foto is en dat de andere twee jongens de daders zijn. De getuige had de gebruikersnamen van deze twee op Instagram opgezocht. Deze namen waren [naam] en [naam] . De getuige verklaarde dat [naam] de voornaam of bijnaam [naam] zou hebben en dat [naam] de bijnaam [naam] zou hebben.
[getuige 4 ] heeft op een foto, afkomstig van Instagramaccount [naam] , aangewezen dat de jongen rechts op de foto de jongen was die boos deed en [naam] genoemd wordt, de jongen in het midden degene was die [naam] wilde tegenhouden, en dat de jongen die links op de foto staat, later kwam aanrennen en [naam] zou heten.
Onderzoek in de politiesystemen naar de naam [naam] , in combinatie met de naam [betrokkene 2 ] , leverde de naam van de verdachte op. De verdachte bleek een aantal keer samen met verdachte [betrokkene 2 ] te zijn gecontroleerd; twee keer in juni 2015 en een keer in juli 2015.
[betrokkene 2 ] heeft verklaard dat hij een jongen een schop heeft gegeven, waarvan hij dacht dat deze hem op zijn kaak heeft geraakt. [betrokkene 1 ] heeft geprobeerd hem en de jongen uit elkaar te houden. Nadat de jongen ten val was gekomen, is [betrokkene 2 ] weggegaan.
Uit de inhoud van voorgaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachte zich ten tijde van het feit op de plaats delict bevond met [betrokkene 2 ] , [betrokkene 1 ] en [betrokkene 3 ] en dat hij na het feit samen met deze personen de Randstadrail heeft genomen.
Ter terechtzitting zijn de bewegende beelden vertoond, waarvan zich afdrukken bevinden in het proces-verbaal.Op deze beelden is te zien dat een persoon, die door de politie wordt herkend als de verdachte, de aangever terwijl deze op de grond ligt een schop of trap tegen het hoofd geeft.
Op grond van de inhoud van hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is die, nadat de aangever door een eerste schop op de grond terecht is gekomen, langs de aangever loopt en deze tegen het hoofd schopt of trapt. Ten aanzien van de herkenning van de verdachte op de beelden uit de Randstadrail en van het [adres] , overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de herkenning van de verdachte zoals die door meerdere verbalisanten in de processen-verbaal is gerelateerd.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat de aangever slechts in het voorbijgaan geraakt zou zijn met een voet of hoogstens een tik heeft gehad. De [getuige 2 ] verklaart over een schop. De rechtbank heeft daarnaast op de terechtzitting getoonde beelden waargenomen dat de verdachte een schoppende beweging maakt en dat het hoofd van de aangever een beweging naar voren maakt op het moment dat de voet van de verdachte tegen zijn hoofd komt.
De rechtbank overweegt dat dat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestaat wanneer een slachtoffer (met geschoeide voet) tegen zijn hoofd wordt geschopt. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit verband de plaats op het hoofd waar de schop terechtkomt, niet relevant aangezien het hoofd van een mens in zijn geheel als kwetsbaar moet worden gezien. Ook overweegt de rechtbank dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte met enige kracht tegen het hoofd van de aangever heeft geschopt, omdat waargenomen is dat diens hoofd bewoog. De rechtbank overweegt voorts dat het voor de verdachte zichtbaar was dat het slachtoffer op de grond lag en dat deze zich daarmee in een kwetsbare positie bevond.
De verdachte heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever zwaar zou verwonden. Dit betekent dat bij de verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer aanwezig was. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
Partiële vrijspraak
Gelet op de ter zitting getoonde camerabeelden, de verklaring van de verdachte, en het feit dat [betrokkene 2 ] heeft bekend dat hij trappen tegen de schouder en tegen het hoofd van de aangever heeft gegeven, acht de rechtbank niet wettig en overtuigen bewezen dat de verdachte de aangever een karatetrap tegen een schouder en tegen het hoofd heeft gegeven met gevolg dat de aangever op de grond viel. De rechtbank zal de verdachte daarom van de onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde geweldshandeling vrijspreken.
Voorts is de rechtbank, evenals de officier van justitie, niet gebleken dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 2 ] , gericht op het uitoefenen van geweld tegen de aangever. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd en zal hem ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van 09/818862-15 feit 2:
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 2 augustus 2015 deed [benadeelde 3 ] , verkoopmedewerker bij [bedrijf] in Den Haag, aangifte, waaruit het volgende naar voren komt. Op 2 augustus 2015 merkte een collega van hem bij de twee pashokjes dat iemand daar beveiligingslabels aan het doorknippen was. [benadeelde 3 ] haalde daarop een beveiliger erbij en ging naar de bewuste pashokjes. Daar hoorde hij iemand in een van de twee hokjes zeggen dat hij een shirtje niet lekker vond zitten en dat terug zou hangen. Daaruit concludeerde hij dat de personen in de pashokjes bij elkaar hoorden. Hij hoorde ook een geluid dat hij onmiskenbaar uit ervaring herkende als het doorknippen van een alarmlabel. Hij trok het gordijn van het pashokje open en zag een jongen met in zijn ene hand een tang en in zijn andere hand het pinnetje waar een label mee vast zit. De jongen was negroïde en ongeveer 1.90 lang. Hij trok meteen ook het gordijn van het andere hokje open en zag daarin een jongen staan die een grijs jasje uit de winkel aan had. In het pashokje hing onder meer een lege hanger. Deze jongen was ook negroïde en was ongeveer 1.75 lang. Deze jongen zei “ik maak je kankerdood” terwijl hij in de richting van aangever keek. De langere jongen schreeuwde “Als ik jou buiten tegenkom maak ik je hartstikke dood! Echt dood!! Geloof me nou, hartstikke dood!! De aangever voelde zich enorm bedreigd.
Ook de [benadeelde 2 ] deed aangifte. Uit zijn aangifte komt het volgende naar voren. Hij werkte als beveiligingsmedewerker bij [bedrijf] in Den Haag. Hij ging met zijn collega [benadeelde 3 ] naar de pashokjes en toen zij het doek van de hokjes openden, zag hij dat in het linker hokje een man zat, die bezig was met een kniptang het alarmlabel van een jasje van een trainingspak te knippen. Hij deed de kniptang snel in zijn zak. In het pashokje lag ook een broek van hetzelfde trainingspak, merk Puma, waar het alarmlabel al van afgehaald was. In het rechter pashokje zag hij een man, met in zijn pashokje een lege kleerhanger. Toen deze man zijn jas open deed, bleek dat hij daar onder een jasje van [bedrijf] aan had. De man probeerde het jasje van [bedrijf] uit te trekken. De aangever zag dat de man schrok toen zijn collega zei dat hij de politie zou bellen.
De aangever voegde deze man bij de eerste man in het pashokje. De mannen probeerden daaruit weg te komen. Ze duwden hard tegen de aangever, die de situatie als zeer dreigend ervoer. Hij hoorde de eerste man schreeuwen tegen collega [benadeelde 3 ] : “Ik maak je dood. Als ik je op straat tegenkom dan maak ik je dood.” De mannen waren aan het schreeuwen dat de aangever ze niet aan moest raken. De aangever is een worsteling met de beide mannen terechtgekomen.
De verdachte heeft op 5 augustus 2016 bij de rechter-commissaris over dit feit onder meer het volgende verklaard: “Ik weet niet of de persoon met wie ik was, heeft gestolen of iemand heeft bedreigd. Het klopt dat ik een kniptang bij me had. Het klopt ook dat ik alarm labels van kleding in het pashokje heb geknipt.”
Tijdens de insluitingsfouillering werd bij de medeverdachte, [naam] , eveneens een kniptang aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van voormelde bewijsmiddelen naar voren komt dat de verdachte en de medeverdachte onderling contact hadden in de winkel [bedrijf] , dat zij ieder een kniptang bij zich hadden en dat zij bij de ontdekking hetzelfde gedrag vertoonden. Ook blijkt dat het veiligheidslabel van de broek geknipt was die bij het trainingspak in het pashokje waarin verdachte zich bevond, hoorde, en dat het veiligheidslabel van het jasje geknipt was dat de medeverdachte in het andere pashokje had aangetrokken. Ter terechtzitting heeft de verdachte het feit, in tegenstelling tot zijn verklaring bij de rechter-commissaris, ontkend en verklaard dat het alarmlabel per ongeluk van de kleding is afgegaan omdat hij zijn eigen krachten niet kent. De rechtbank merkt deze verklaring aan als ongeloofwaardig, nu niet aannemelijk is dat alarmlabels (al dan niet per ongeluk) eenvoudig van nog aan te kopen kleding te verwijderen zijn. De rechtbank houdt de verdachte dan ook aan zijn verklaring zoals hij die bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Ook volgt uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen dat verdachte en zijn mededader hebben geduwd tegen [benadeelde 2 ] en dat [benadeelde 3 ] door de verdachte is bedreigd.
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging bij het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit als pleegplaats is opgenomen: Zoetermeer. Dit cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit staat in verband staat met het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit waarin als pleegplaats ‘s-Gravenhage is opgenomen. Nu de verdachte bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting niet heeft ontkend dat hij één van de in [bedrijf] te Den Haag aangehouden verdachten is, en nu overigens op dit punt geen verweer is gevoerd, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte geen misverstand heeft bestaan en bestaat over het feit dat beide cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten betrekking hebben op hetgeen zich bij [bedrijf] in Den Haag op 2 augustus 2015 heeft afgespeeld. De verdachte wordt daarom naar het oordeel van de rechtbank door verbetering van de tenlastelegging op dit punt niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande de term “Zoetermeer” in het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde als een kennelijke verschrijving die voor verbetering vatbaar is, en zal in de bewezenverklaring dan ook in plaats van “Zoetermeer” opnemen
“ ’s-Gravenhage”.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een ander de eerste en tweede cumulatief tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van 09/106213-15 (t.t.g.):
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
feit 1
[benadeelde 4 ] heeft aangifte gedaan waaruit het volgende naar voren komt. Op 20 maart 2015 was hij werkzaam als assistent bedrijfsleider bij [bedrijf] , gelegen aan [adres] te Zoetermeer. Hij zag dat een jongen een pak lasagne in zijn tas stopte en dat de jongen de kassa passeerde en naar buiten wilde lopen. Hij sprak de jongen aan en vroeg hem om de inhoud van zijn tas te tonen. De jongen rende na enkele seconden weg naar de uitgang maar de aangever pakte hem nog beet. Collega [benadeelde 6 ] schoot te hulp. Daarop ontstond een worsteling. Hij zag dat de jongen collega [benadeelde 6 ] bij de keel greep en daarin kneep. Ze probeerden de jongen naar boven te krijgen in een ruimte, afgezonderd van het winkelend publiek en kregen hulp van onder andere collega [benadeelde 5 ] . De jongen schopte en sloeg naar aangever en zijn collega’s om hen weg te krijgen en hij raakte hen daarbij ook.
Gedurende deze worsteling schreeuwde de jongen scheldwoorden en onder meer “ik maak jullie dood”. De verdachte is door [benadeelde 4 ] aangehouden en overgedragen aan de politie.
Op de beelden van een beveiligingscamera, zoals beschreven in een proces-verbaal van bevindingen, wordt gezien dat de verdachte, die wordt herkend door de verbalisant, een pak lasagne pakt, het in een ander schap legt, het een paar keer teruglegt en weer pakt, dat twee andere personen bij de verdachte komen en dat een van hen het pak lasagne van de verdachte aanpakt en het in de tas van de verdachte stopt.
[benadeelde 6 ] heeft in zijn aangifte verklaard dat de verdachte weigerde om in zijn tas te laten kijken, probeerde weg te komen, dat de verdachte hem bij de keel greep en probeerde te slaan, en hem en de collega’s die waren komen helpen, onder meer met de dood bedreigde.
[benadeelde 5 ] heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte zich probeerde los te rukken toen zij haar collega’s [benadeelde 4 ] en [benadeelde 6 ] hielp om de verdachte naar een aparte ruimte te brengen.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 1 heeft gepleegd.
feit 2 tot en met feit 6.
Aangever [benadeelde 4 ] heeft verklaard dat de verdachte, toen hem in de aparte ruimte een stoel werd aangeboden, heeft gezegd “Kanker op met die stoel, ik maak je dood!” Door het gedrag van de verdachte, het feit dat hij aangever aankeek bij het uitspreken van deze woorden, en de inschatting dat de dreiging reëel was, voelde de aangever zich bedreigd.
De aangever hoorde de verdachte tegen zijn collega [benadeelde 5 ] zeggen “maak me los, dikke kankerhoer” en hij zag dat de verdachte haar twee maal in het gezicht spuugde.
De aangever hoorde de verdachte tegen de collega [benadeelde 6 ] roepen “Ik sla je tanden uit je bek”. Ook heeft hij de verdachte horen roepen naar meerdere collega’s dat hij hen wat aan zou doen.
Aangever [benadeelde 5 ] heeft verklaard dat de verdachte, toen hij een stoel aangeboden kreeg en zij probeerde met hem te praten, tegen haar schreeuwde “ik ga al je tanden eruit laten slaan en daarna ga ik je vermoorden” en “ik ga je thuis opzoeken”. Dit gaf aangeefster een zeer vervelend gevoel. De aangeefster heeft verder verklaard dat ze zag dat de verdachte zijn blik richtte op haar collega [benadeelde 7 ] en tegen haar zei “ik maak je dood”.
Aangever [benadeelde 5 ] heeft voorts verklaard dat de verdachte, toen zij haar collegae wilde helpen om de verdachte naar de aparte ruimte te brengen, tegen haar riep “blijf van me af kankerwijf” en “kankerhoer” en dat hij, toen ze in de aparte ruimte waren en de verdachte een stoel werd aangeboden, meermalen in haar richting spuugde.
Zij heeft klacht gedaan van deze belediging.
[benadeelde 6 ] verklaarde in zijn aangifte onder meer dat de verdachte hem aankeek en zei “ik maak je dood”. De aangever schrok hiervan omdat de verdachte zo boos was en in verzet ging, en aangever dacht dat de dreiging reëel was.
[benadeelde 7 ] deed aangifte van bedreiging door de verdachte. Zij verklaarde onder meer dat de verdachte haar recht in de ogen keek en zei “ik maak je dood, ik sla je tanden eruit, kankerhoer, kankerslet, kankerwijf. Jij met die bril, ik maak je dood.” De aangeefster vond dat eng en voelde zich bang.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de feiten 2 tot en met 6 de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en in combinatie met de inhoud van de aangifte door [benadeelde 4 ] zoals genoemd bij feit 1, telkens tot de conclusie leidt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het betreffende feit heeft gepleegd.