In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen VCKG Holding B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerster]. VCKG had op 19 november 2015 de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op staande voet beëindigd, omdat zij zich volgens VCKG had laten betalen door een wervingsbureau voor aangenomen personeel, wat in strijd zou zijn met de arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om vernietiging van het ontslag en doorbetaling van haar loon.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] niet in strijd met haar arbeidsovereenkomst heeft gehandeld, omdat zij geen werkzaamheden voor derden heeft verricht. Wel heeft zij in strijd gehandeld met een bepaling die het aannemen van vergoedingen van derden verbiedt, maar dit was niet voldoende voor ontslag op staande voet.
Daarnaast heeft de kantonrechter het verzoek van VCKG om ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, omdat er sprake was van verwijtbaar handelen van [verweerster]. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 maart 2016, maar [verweerster] heeft recht op een transitievergoeding. VCKG is veroordeeld tot doorbetaling van het loon en emolumenten vanaf de datum van ontslag tot de ontbindingsdatum, evenals de transitievergoeding.