ECLI:NL:RBDHA:2016:7099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
09/787031-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel in jeugdstrafzaak met betrekking tot valse bankbiljetten en illegaal vuurwerk

Op 2 juni 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak met parketnummer 09/787031-14. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde wordt geschat. De veroordeelde, geboren in 1997, is eerder veroordeeld voor het uitgeven van valse bankbiljetten, handel in illegaal vuurwerk en het in voorraad hebben van valse merkartikelen. Tijdens de zitting op 19 mei 2016 heeft de officier van justitie de vordering gepresenteerd, waarbij het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel op € 11.374,- is vastgesteld.

De rechtbank heeft een strafrechtelijk financieel onderzoek laten uitvoeren, dat resulteerde in een rapport van 15 juli 2015. Dit rapport concludeert dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 11.374,- bedraagt, gebaseerd op een 'eenvoudige kasopstelling' die de contante geldstromen van de veroordeelde in de jaren 2013 en 2014 analyseert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke uitgaven van de veroordeelde de legale inkomsten overstijgen, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onbekende contante bron van inkomsten.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat. De beslissing is genomen op basis van de wettige bewijsmiddelen en de inhoud van het ontnemingsrapport. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verplichting tot betaling van € 11.374,- opgelegd aan de veroordeelde.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/787031-14
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer, belast met de behandeling van jeugdstrafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
en wonende te [adres] .

De vordering.

De vordering strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 11.374,-.

Het onderzoek ter zitting.

Ter terechtzitting van 19 mei 2016 heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr V.T.E. Kuijpers, advocaat te Capelle aan den IJssel, is verschenen en op de vordering gehoord.

Beoordeling van de vordering.

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 2 juni 2016, voor zover van belang en kort weergegeven, veroordeeld terzake van de strafbare feiten:
- valse bankbiljetten uitgeven en doen uitgeven;
- handel in illegaal vuurwerk;
- in voorraad hebben van valse merkartikelen.
In deze zaak is een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld. Dit heeft geresulteerd in een rapport van 15 juli 2015. De conclusie van dit rapport is, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 11.374,- bedraagt.
Omdat in het strafrechtelijk onderzoek geen compleet zicht is gekregen op alle individuele transacties, strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten, is inzicht in het daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel moeilijk te verkrijgen en is in genoemd rapport gekozen voor de methode genaamd ”eenvoudige kasopstelling”, die gericht is op de contante geldstromen. Deze methode biedt in deze omstandigheden toch inzicht in het voordeel door de totale contante uitgaven te vergelijken met de beschikbare legale contante gelden. Zo wordt nagegaan of en, zo ja, in hoeverre betrokkene meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. Bij hogere uitgaven is sprake van een onbekende contante bron van ontvangsten, waarvan kan worden aangenomen dat die tenminste gelijk is aan het verondersteld wederrechtelijk verkregen voordeel.
In het rapport is een “eenvoudige kasopstelling” gemaakt voor de jaren 2013 en 2014.
Als rechtmatig verkregen contante bedragen in de onderzochte periode is rekening gehouden met zakgeld en kleedgeld ad in totaal € 3.640,-. Niet geregistreerde inkomsten zijn contante “zwarte” inkomsten en fooien die de veroordeelde ontving via werk bij [bedrijfsnaam] in Gouda, ad totaal € 3.825,-. Deze inkomsten zijn als loon c.q. legale inkomsten in aanmerking genomen. Uit de bankgegevens is gebleken dat de veroordeelde in de onderzochte periode contant geld heeft opgenomen ad in totaal € 13.350,-.
Er is contant geld inbeslaggenomen, in totaal € 5.185,-, welk bedrag voor de berekening van het voor uitgaven beschikbare contante geld in mindering wordt gebracht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor uitgaven in totaal contant € 15.660,-beschikbaar was.
Als feitelijke contante uitgaven zijn in aanmerking genomen de stortingen op een bankrekening van € 6.716,- in 2013 en € 14.564,- in 2014, bedragen van € 1.874,- voor een scooter en € 240,- voor 2 gouden tandhoezen. Voorts is € 3.640,- in aanmerking genomen voor uitgaven in het kader van levensonderhoud. De totale feitelijke uitgaven komen aldus uit op € 27.034,- euro.
In aanmerking nemend dat voor uitgaven € 15.660,- beschikbaar was, leidt het voorgaande tot de conclusie dat de uitgaven de inkomsten met een bedrag van € 11.374,- overstijgen, welk bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aangemerkt.
De conclusie van de officier van justitie is, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 11.374,- bedraagt.

De bewijsmiddelen.

Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van hiervoor genoemde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist met de bewijsmiddelen, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan deze beslissing zal worden gehecht.

Motivering van de op te leggen maatregel.

De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking de in de strafzaak onder parketnummer 09/787031-14 (waarin de parketnummers 777246-14 en 777043-15 ter berechting zijn gevoegd) tegen de veroordeelde bewezen verklaarde feiten.
Bewezen is verklaard dat de veroordeelde valse bankbiljetten heeft uitgegeven dan wel heeft laten uitgeven, heeft gehandeld in illegaal vuurwerk en valse merkartikelen in voorraad had, die, zoals ter zitting is gebleken, waren bedoeld om te verkopen. Van deze feiten moet worden aangenomen dat zij ertoe hebben gestrekt en geëigend waren wederrechtelijk voordeel te genereren. Aan de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen ontleent de rechtbank het oordeel, dat de veroordeelde door middel van de feiten waarvoor hij is veroordeeld, zoals deze hierna zijn opgesomd, een wederrechtelijk voordeel heeft gehad als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Voor de berekening van dit wederrechtelijk verkregen voordeel baseert de rechtbank zich op vorenbedoeld ontnemingsrapport en de daarin genoemde uitgangspunten. Deze berekening is naar het oordeel van de rechtbank logisch en inzichtelijk opgesteld. De berekening behelst ook het jaar 2013, terwijl de strafbare feiten pas in 2014 zijn gepleegd, maar de rechtbank gaat er, gelet ook op artikel 36 e lid 3 onder a Sr, van uit dat ook de in 2013 gedane onverklaarbare uitgaven wederrechtelijk voordeel belichamen, nu niet aannemelijk is geworden dat deze zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten. Door en namens de veroordeelde is zonder verdere motivering gesteld dat zijn inkomsten bij de Carwash in Gouda veel hoger waren, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij, nu dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 11.374,-.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank toewijzing van de vordering op haar plaats.
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 11.374,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 11.374,-;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 11.374,-aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.J. Peters, kinderrechter,
en mr. S.M. Krans, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2016.