7.3Gelet op het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat bij de beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning niet getoetst hoefde te worden aan (de geluidsnormen van) het Activiteitenbesluit. Er is immers geen sprake van een vergunningplichtige milieuactiviteit. Anders dan eisers betogen, hoefde verweerder in het kader van de door vergunninghoudster gedane aanvraag dan ook geen geluidsonderzoek te laten verrichten. In de onderhavige procedure komt de rechtbank daarom ook niet toe aan de beoordeling van het door vergunninghoudster verrichte geluidsonderzoek. Dit neemt niet weg dat het gezondheidscentrum, als type A-inrichting, dient te voldoen aan de algemene regels zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit, waaronder de geluidsregels als bedoeld in Afdeling 2.8. Voor zover de daarin opgenomen normen worden overschreden, kunnen eisers zich in het kader van een handhavingsprocedure tot verweerder wenden.
8. Ten aanzien van de beroepsgrond van eisers dat het advies van de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Midden-Delfland (de commissie) om het besluit te herroepen ten onrechte niet is gevolgd, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het advies van de commissie blijkt dat deze zich op het standpunt heeft gesteld dat verweerder het besluit dient te herroepen omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat op andere wijze dan vermeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening in de nodige parkeerruimte kan worden voorzien. Het besluit is volgens de commissie dus in strijd met het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste en vierde lid, van de Bouwverordening en de omgevingsvergunning had daarom op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo moeten worden geweigerd. De commissie heeft echter ook geadviseerd dat als verweerder de omgevingsvergunning niet wenst te herroepen, de plannen met betrekking tot de parkeervoorzieningen nader en deugdelijker moeten worden onderbouwd en de uitkomst daarvan in de vergunningsvoorwaarden moet worden uitgewerkt. Uit de bestreden besluiten volgt dat verweerder er – in lijn met het advies van de commissie – voor heeft gekozen het primaire besluit te handhaven onder wijziging van de verleende omgevingsvergunning. Van afwijking van het advies van de commissie is dan ook geen sprake. Het betoog van eisers slaagt reeds hierom niet.
9. Ten aanzien van de benodigde parkeergelegenheid, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan op andere wijze voorziet in voldoende parkeergelegenheid en de omgevingsvergunning verleend onder toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening. De rechtbank stelt ten aanzien van deze afwijkingsbevoegdheid voorop dat verweerder beleidsvrijheid toekomt bij de beoordeling of van die bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden. De toepassing ervan dient dan ook terughoudend te worden getoetst door de rechter. De rechtbank stelt vast dat verweerder ten aanzien van de benodigde parkeervoorzieningen heeft gekozen voor een integrale benadering van twee te realiseren bouwplannen. Naast de bouw van het gezondheidscentrum gaat het om een bouwplan dat voorziet in de realisatie van een nieuw complex met detailhandel en 16 woningen op de locatie van de voormalige basisschool [basisschool] (bouwplan [basisschool] ). Hiertoe heeft verweerder een integrale parkeerbalans voor beide locaties opgesteld. In deze parkeerbalans heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat en waarom is gekozen aan te sluiten bij richtlijn 317 ‘kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ van het kenniscentrum CROW en de daarin opgenomen minimum parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per behandelkamer. Uit de integrale parkeerbalans blijkt verder dat verweerder de parkeervraag van het gezondheidscentrum, de detailhandel en de woningen heeft onderzocht. Met toepassing van CROW-richtlijn 182 ‘Parkeerkencijfers’ heeft verweerder vervolgens de totale parkeervraag per dagdeel berekend in verband met dubbelgebruik. Geconcludeerd wordt dat de maximale parkeervraag op werkdagmiddagen 63 parkeerplaatsen bedraagt. Het aanbod aan (te realiseren) parkeervoorzieningen bij het gezondheidscentrum en [basisschool] bedraagt respectievelijk 21 en 45 (in totaal 66) parkeerplaatsen. Hiermee wordt volgens verweerder voldaan aan de maximale parkeervraag voor beide locaties.
10. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder niet de volledige CROW-richtlijn 317 aan eisers heeft overgelegd, ondanks dat eisers daarom in de beroepsfase hebben verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierdoor echter niet in hun belangen geschaad. In de integrale parkeerbalans zijn de uit de CROW-richtlijn 317 opgenomen parkeernormen in voldoende mate uiteengezet. Daar komt bij dat vergunninghoudster ter zitting de toepasselijke normtabel uit genoemde richtlijn aan eisers heeft overhandigd, waarna zij bevestigd hebben reeds met die tabel bekend te zijn. Ten aanzien van de door eisers genoemde bezettingsgraden overweegt de rechtbank dat in bijlage 1 bij de integrale parkeerbalans de tabel met aanwezigheidspercentages uit CROW-richtlijn 182 is overgenomen. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd waarom zij over de volledige CROW-richtlijnen zouden moeten beschikken. Ook is niet aannemelijk geworden dat eisers met de voor hen beschikbare gegevens onvoldoende tegen de bestreden besluiten hebben kunnen opkomen.
11. De rechtbank volgt eisers voorts niet in hun betoog dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van voormelde integrale parkeerbalans, omdat tijdens een gemeentelijke informatiebijeenkomst op 17 september 2014 zou zijn toegezegd dat er geen overkoepelend plan zou komen voor de twee bouwlocaties en dat er geen parkeerplaatsen zouden worden uitgeruild tussen deze locaties. Voor zover eisers hiermee een beroep beogen te doen op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slechts slagen indien door of namens een tot beslissen bevoegd bestuursorgaan uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd schriftelijke toezeggingen zijn gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
12. De rechtbank volgt eisers evenmin in hun betoog dat verweerder niet op de integrale parkeerbalans heeft mogen afgaan, omdat deze niet door een onafhankelijke partij zou zijn opgesteld. De integrale parkeerbalans is opgesteld door een verkeersdeskundige van verweerder. Nu de verkeersdeskundige de parkeerbalans heeft opgesteld aan de hand van de normen en kencijfers uit genoemde CROW-richtlijnen en de conclusies ervan begrijpelijk en coherent zijn, heeft verweerder zich daarop mogen baseren.
13. Gezien voormelde integrale parkeerbalans, waarbij toepassing is gegeven aan de hierboven genoemde CROW-richtlijnen, is een afzonderlijk verkeersonderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet nodig. Ook in zoverre slaagt het beroep van eisers niet.