ECLI:NL:RBDHA:2016:7091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
C/09/509820 / JE RK 16-813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S.M. Borkent
  • mr. drs. C.G. Meeder
  • mr. A.E.J. Satink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2016 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De rechtbank heeft deze machtiging verleend op verzoek van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, naar aanleiding van ernstige zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. De minderjarigen zijn gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis en een posttraumatische stressstoornis, wat wijst op een onveilig opvoedingsklimaat. De vader, die vanaf de geboorte betrokken is bij de opvoeding, heeft niet adequaat meegewerkt aan de hulpverlening en heeft geen openheid van zaken gegeven over de thuissituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een belaste voorgeschiedenis is met een langdurig onveilige thuissituatie en dat de minderjarigen hulpverlening nodig hebben. De vader heeft zich verzet tegen de uithuisplaatsing en stelt dat er geen noodzaak voor is, maar de rechtbank oordeelt dat de veiligheid van de minderjarigen in het geding is. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, van 27 mei 2016 tot 4 november 2016, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/509820 / JE RK 16-813
Datum uitspraak: 27 mei 2016

Beschikking van de meervoudige kamer

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de op 25 april en 29 april 2016 ingekomen verzoekschriften van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2006 te [geboorteplaats 2] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3]geboren op [geboortedag 3] 2009 te [geboorteplaats 3] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 3] .
Gezamenlijk worden zij genoemd: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[Dhr. A]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.A.M. Koorn-Harkema te Leiden.

[Mw. B]

hierna te noemen: de verzorger.
wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Bij proces-verbaal d.d. 2 mei 2016 van de kinderrechter in deze rechtbank is het verzoek aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemd proces-verbaal d.d. 2 mei 2016 waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
- een brief, met producties 10 t/m 25, als bijlagen, van de advocaat d.d. 17 mei 2016;
- een brief, met producties 26 t/m 36, als bijlagen, van de advocaat d.d. 25 mei 2016.
Op 27 mei 2016 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [Mw. C] en mevrouw [Mw. D] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de verzorger.
Verzoek en verweer
De inhoud van het verzoek
Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang en aansluitend op een observatieplek, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het standpunt van de gecertificeerde instelling
Mevrouw [Mw. C] heeft aangegeven dat Lucertis heeft geadviseerd tot een gezinsopname bij Yulius maar dat het gezin daar tot nu toe niet bekend is. De vader zegt mee te willen werken aan de hulpverlening maar maakt dit niet waar. Voorts heeft zij opgemerkt dat de gecertificeerde instelling graag in contact komt met het netwerk van de vader maar dat zij heeft begrepen dat hij daar nauwelijks over beschikt. Mevrouw [Mw. C] heeft niet eerder gehoord van de personen die bij de brief van 25 mei 2016 door vader als netwerk zijn opgevoerd.
Mevrouw [Mw. D] heeft medegedeeld dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kampen met een reactieve hechtingsstoornis en een posttraumatische stressstoornis waarvoor de huidige hulpverlening ontoereikend is gebleken. Zij heeft verklaard dat een gezinsopname bij Yulius de systeemproblematiek zou kunnen aanpakken. Hiertoe kan echter in het geval van de minderjarigen niet zomaar worden overgegaan. Vereist is dat Yulius een goede inschatting van de veiligheidsrisico’s kan maken. Een plaatsing is mogelijk als goede diagnostiek is verricht, waarbij eveneens duidelijk wordt wie de minderjarigen heeft mishandeld. Ook is nodig dat open wordt gecommuniceerd naar de jeugdbeschermers. Van open communicatie van de vader naar de Jeugdbescherming is momenteel geen sprake. Een opname bij Yulius is om deze redenen thans geen passende vorm van hulpverlening omdat er onmiddellijk hulp moet komen om de veiligheid van de minderjarigen te waarborgen. Mevrouw [Mw. D] heeft tot slot naar voren gebracht dat met het verzoek wordt beoogd dat de [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] pedagogisch worden geobserveerd om de problematiek helder te krijgen. Dat kan worden gedaan bij jeugdhuis Vliet en Burgh. Vervolgens moet worden beoordeeld hoe de minderjarigen het beste kunnen worden geholpen en moet duidelijk worden wat hun perspectief is.
Het standpunt van de vader c.s.
De advocaat heeft zich namens de vader verzet tegen het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat de gecertificeerde instelling haar zorgen slechts in algemeenheden heeft geformuleerd. De zorgen van de politie gaan over zaken uit het verleden en zijn bovendien geseponeerd. De vader erkent dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met problemen kampen maar hij wil deze wegnemen. De advocaat vindt het onterecht dat de gecertificeerde instelling veel waarde hecht aan de verklaring van de oudere dochter van de vader, [kind] , dat de vader de minderjarigen heeft mishandeld, omdat [kind] kampt met persoonlijke problematiek. Er is verder geen bewijs voor de stelling dat hun veiligheid in het geding is. Voorts heeft de advocaat medegedeeld dat blijkens door haar overgelegde stukken het onjuist is dat de vader het contact met de gecertificeerde instelling afhoudt. Er zijn immers een vijftiental contactmomenten tussen hen geweest. Daarnaast probeert de gecertificeerde instelling vaak een bezoek af te leggen wanneer de vader niet thuis is. Ook heeft zij naar voren gebracht dat de school geen zorgen heeft over de minderjarigen en dat de vader bovendien kan bogen op een uitgebreid netwerk. De advocaat heeft voorts betoogd dat geen noodzaak bestaat voor een uithuisplaatsing omdat er een alternatief voorhanden is. Als de gecertificeerde instelling een observatie van de minderjarigen van belang acht, dan is een gezinsopname bij Yulius passend.
Er hoeven daarbij geen diagnoses te worden gesteld omdat deze al bekend zijn en niet worden betwist. Mocht een plaatsing daar niet mogelijk zijn, dan kan er naar andere mogelijkheden worden gekeken. De advocaat heeft bovendien gesteld dat een machtiging uithuisplaatsing niet in het belang is van de minderjarigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zullen er jaren over doen om in een nieuw gezin te hechten.
De vader heeft niet ontkend dat de minderjarigen met beperkingen kampen maar heeft opgemerkt dat zij sinds mei 2012 een goede ontwikkeling hebben doorgemaakt en dat bovendien verdere vooruitgang kan worden geboekt door de inzet van hulpverlening. Hij heeft aangegeven niet te begrijpen dat wordt gezegd dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een onveilige thuissituatie hebben. Die mening is gestoeld op de bewering van [kind] dat hij de minderjarigen heeft mishandeld terwijl juist [kind] dat heeft gedaan. Nu zij niet meer thuis woont, is hun veiligheid niet meer in het geding. Hij vindt het onterecht dat hem de mishandeling wordt verweten, terwijl de gecertificeerde instelling een huisbezoek had kunnen afleggen om de aantijging te verifiëren. Voorts heeft de vader naar voren gebracht dat de Raad en de gecertificeerde instelling verplicht zijn feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Omdat ze maar wat doen verstrekt hij hen geen informatie. De vader heeft aangegeven dat Lucertis heeft besloten geen open dossier over de minderjarigen te maken omdat zij zo beschadigd zijn. Wel heeft Lucertis de diagnose met de gecertificeerde instelling gedeeld. Dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor openbaarmaking van het dossier komt doordat de gecertificeerde instelling niet heeft gevraagd of ze een onderzoek konden doen of met de minderjarigen konden praten
.De vader heeft voorts ontkend niet bereid te zijn om mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek naar hem. Hij heeft zich bovendien afgevraagd waarom een dergelijk onderzoek niet wordt afgenomen bij de moeder en haar partner. Hij heeft zich voorstander verklaard van een blijvende dialoog met de gecertificeerde instelling en hij vraagt zich af hoe er beter kan worden samengewerkt. Hij wordt echter door hen bedreigd en gedwongen tot het tekenen van wurgcontracten. De vader heeft medegedeeld dat Lucertis een goed hulpverleningsplan had liggen maar dat de gecertificeerde instelling over dat plan niet in overleg is getreden. Ook heeft hij eens geprobeerd om informatie met hen te delen maar toen liepen de medewerkers boos weg. De vader heeft aangegeven dat omdat de hulpverlening maar niet op gang komt, de minderjarigen verder achteruit gaan. Hij heeft met Lucertis afgesproken dat hij daar een intake zou gaan doen omdat Yulius waarschijnlijk ook niet goed weet wat te doen.
De verzorger heeft zich geschaard achter het standpunt van de vader. In aanvulling heeft zij opgemerkt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zij heeft verklaard dat als er zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarigen, Stek dit kan onderzoeken omdat zij het gezin al bijstaan.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat ingevolgde artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek een machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verleend indien dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van een minderjarige.
De rechtbank stelt vast dat blijkens de rapportages over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] van Lucertis d.d. 15 april en 18 april 2016 zij gediagnosticeerd zijn met onder meer een reactieve hechtingsstoornis en een posttraumatische stressstoornis. Deze beperkingen behoren tot de ernstigste vormen van scheefgroei in de ontwikkeling van minderjarigen en wijzen op een onveilig opvoedingsklimaat. Lucertis geeft in de rapportage aan dat sprake is van een belaste voorgeschiedenis met een langdurig onveilige thuissituatie.
Alle minderjarigen zijn tekort gekomen en hebben veel onveiligheid en onvoorspelbaarheid gekend. Naast bovengenoemde diagnoses spreekt Lucertis van problemen in de primaire steungroep en problemen gebonden aan de sociale omgeving. De gecertificeerde instelling heeft van meerdere instanties zorgen vernomen over de minderjarigen. De ambulant gezinsbegeleider van Jeugdformaat heeft in maart 2016 aangegeven dat opvoedingsondersteuning in het gezin ontoereikend is, omdat de problematiek van het gezin te groot is en er op verschillende vlakken trauma’s lijken te zijn. De gecertificeerde instelling laat ook in haar verzoekschrift weten dat de kinderen bij een huisbezoek erg gespannen zijn en dat sterk de indruk bestaat dat de minderjarigen instructies hebben gekregen over wat ze aan de jeugdbeschermer mogen vertellen. De oudste dochter van vader, de eerder genoemde [kind] , heeft in maart 2016 aan de jeugdbeschermer verteld dat zij en haar halfzusjes en – broertje werden mishandeld door de vader en de verzorger. Zo moesten zij preken aanhoren over wat ze wel of niet goed hadden gedaan en kregen ze als straf geen eten wanneer er fouten waren gemaakt. Wanneer wel weer gegeten mocht worden, werd het eten afgewogen. [kind] beschrijft hongergevoelens in de periode dat ze bij de vader woonde. Daarbij werd veel geschreeuwd tegen de kinderen en werd hen verboden contact te hebben met hun moeder. Ook verklaarde zij dat [minderjarige 1] door de vader werd geslagen en geschopt in zijn buik, zodat hij voorover viel op de vloer. [kind] heeft daarna het gezin verlaten. De politie heeft op 20 april 2016 een rapport aan de gecertificeerde instelling doen toekomen met ernstige zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader in de periode 2011 tot april 2016. Deze zorgen betreffen de vermoedens van de aanwezigheid van kinderporno bij de vader, huiselijke twisten met de biologische moeder van de kinderen en het fysiek bedreigen van een leerkracht door de vader. Ook wordt melding gemaakt van het feit dat de oudste dochter al in 2014 op school meldde dat zij werd geslagen door haar vader. De vader zou hierna volgens de politie een tegenaanval tegen zijn oudste dochter zijn begonnen door tegen haar aangifte te doen. De wijkagent heeft op 5 april 2016 verklaard grote zorgen te hebben over de thuissituatie en het opvoedklimaat van de minderjarigen.
De rechtbank constateert dat de vader vanaf de geboorte – eerst samen met de moeder – betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Omdat de moeder in 2012 het gezin heeft verlaten en in het geheel geen deel meer uitmaakt van het leven van de minderjarigen, is de vader sindsdien als enige verantwoordelijk voor hun opvoeding en verzorging, al wordt hij bijgestaan door de verzorger. Hij mag derhalve worden aangesproken op de zorgelijke ontwikkeling van de minderjarigen en alle zorgen die er over gezinssituatie door instanties worden gemeld.
Duidelijk is dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hulpverlening nodig hebben. Echter, vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling zijn er problemen met de uitvoering omdat de vader daar weerstand tegen heeft. Hij wantrouwt instanties en geeft geen inzicht in de thuissituatie. Zowel de Raad, het AMK, als jeugdbescherming Haaglanden én Rotterdam zien dat als het niet gaat zoals hij in gedachten had, de vader boos en onredelijk wordt, in conflict raakt met de andere partij en vervolgens het contact verbreekt omdat hij geen vertrouwen meer heeft in een samenwerking. Hierdoor komt er onvoldoende zicht op het gezin. De vader heeft om onduidelijke redenen de speltherapie van de kinderen gestopt.
Hij heeft verklaard mee te willen werken aan een gezinsopname bij Yulius. De gecertificeerde instelling heeft weliswaar aangegeven dat het in principe passende hulpverlening is maar dat het voor nu niet geschikt is. Eerst moet worden uitgezocht door wie de kinderen zijn mishandeld. Er is direct hulp nodig om de veiligheid van de minderjarigen te kunnen waarborgen.
De minderjarigen dienen nader te worden onderzocht in een veilige omgeving. Daarnaast is namens Yulius aangegeven dat de vader en de verzorger, die momenteel weigeren informatie te delen, open moeten zijn naar de jeugdbeschermers. Yulius kan het gezin niet opnemen wanneer er geen open communicatie is tussen de vader en de Jeugdbescherming. Ook is het lastig voor Yulius een inschatting van de gevaren te maken, gelet op de verschillende verhalen die bestaan over de mishandeling van de minderjarigen. Hierover dient eerst duidelijkheid te worden verkregen, alvorens tot een gezinsopname zou kunnen worden overgegaan. Het uitgebreide persoonlijkheidsonderzoek naar de vader, zoals dat is opgelegd bij beschikking van het Gerechtshof Den Haag (zaaknummer 200.161.482/01) is nog niet gestart. De vader heeft aan de gecertificeerde instelling laten weten de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek niet met hen te willen delen. Door deze opstelling van de vader is er geen overleg mogelijk tussen de gecertificeerde instelling en het NIFP en blijft er onduidelijkheid bestaan over de verhoudingen binnen het gezin.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er grote zorgen zijn over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] terwijl de aangewezen hulpverlening niet van de grond komt en dat als naar het
verleden wordt gekeken, het ook niet waarschijnlijk is dat dit op korte termijn wel zal gaan gebeuren. Het is in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk dat zij middels een uithuisplaatsing uit de opvoedsituatie bij de vader en de verzorger worden gehaald.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang en aansluitend op een observatieplek van 27 mei 2016 tot 4 november 2016, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter, voorzitter, mr. drs. C.G. Meeder, kinderrechter en mr. A.E.J. Satink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.D. David als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.