ECLI:NL:RBDHA:2016:7087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en re-integratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser. Eiser, die zich op 10 februari 2010 ziek meldde met schouderklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Ziektewet. De uitkering werd per 26 april 2015 beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat eiser in staat werd geacht meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij onvoldoende begeleiding had gekregen in het kader van zijn re-integratie en dat er ten onrechte geen deskundigenoordeel was gegeven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de uitkering is gebaseerd op een zorgvuldige beoordeling door de verzekeringsartsen, die zowel lichamelijke als psychische beperkingen van eiser in acht hebben genomen. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ondeugdelijk was en dat de geduide functies, ondanks de door eiser aangevoerde bezwaren, passend waren. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was de geduide functies te verrichten en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 26 april 2015 terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A. Wiche),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 26 april 2015 beëindigd.
Bij besluit van 1 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nadere reactie ingediend.
Het beroep is op 10 juni 2016 ter zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, voorheen werkzaam als program delivery manager voor gemiddeld 39,85 uren per week, heeft zich op 10 februari 2010 ziek gemeld met rechter schouderklachten als gevolg van een ongeval. Bij de ‘einde wachttijd beoordeling’, na een loonsanctietermijn, is eiser per 6 februari 2013 geschikt geacht voor zijn eigen werk. Eiser ontving aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eiser heeft zich vervolgens op 23 juli 2013 ziek gemeld met toegenomen klachten. Een beoordeling ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd niet gedaan. Eiser werd per 17 februari 2014 geaccepteerd in de ZW. Thans is een Amber beoordeling per 23 juli 2013 aan de orde en tevens de eerstejaars ZW beoordeling per 21 juli 2014, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
1.2.
Bij besluit van 24 maart 2015 is aan eiser per 23 juli 2013 na de Amber beoordeling geen uitkering ingevolge de Wet WIA toegekend. Dit besluit is gestoeld op het rapport van de verzekeringsarts van 26 januari 2015 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 23 maart 2015.
1.3
De rechtbank stelt vast dat eiser het tegen dit besluit van 24 maart 2015 ingediende bezwaar bij brief van 22 juni 2015 heeft ingetrokken. Derhalve behoeven de gronden voor zover gericht tegen dit besluit geen bespreking.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 21 juli 2014 meer dan 65 % van het maatmanloon kan verdienen. Om die reden heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser met in achtneming van een uitlooptermijn van een maand en een dag na de datum van het primaire besluit, te weten op 26 april 2015 beëindigd.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit en voert hiertegen aan dat zijn uitkering niet had mogen worden beëindigd, omdat hij in het kader van de re-integratie onvoldoende is begeleid door het Uwv en voorts heeft er ten onrechte geen deskundigenoordeel plaatsgevonden. Eiser kon op 12 juli 2014 nog niet geschikt geacht worden voor de arbeidsmarkt omdat hij toen een intensief revalidatieprogramma volgde. Tevens is er bij de functieduiding uitgegaan van een onjuist uurloon. Ook is het niet mogelijk dat de functionele mogelijkhedenlijst (FML), zoals geduid op 26 januari 2015, met terugwerkende kracht van toepassing is verklaard. Eiser heeft verder aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn. De functie leerplichtambtenaar is niet geschikt omdat eiser niet kan omgaan met stressvolle werkzaamheden. De functie van arbeidsdeskundige is niet passend in verband met overschrijding van repetitieve handelingen, toetsenbord / muis bediening en reiken. De functie arbeidsdeskundige is evenmin geschikt vanwege de voorkomende conflicten in deze functie. Omdat eiser een beperking heeft in het onderhand gebruik van de arm en het voor hem niet mogelijk is om te schakelen is de functie chauffeur personenbusje niet geschikt. De functie acquisiteur is niet passend omdat met aan die functie verbonden werkzaamheden eisers mogelijkheden ten aanzien van reiken worden overschreden. Tevens is de functie leidinggevende archivaris, bibliothecaris niet geschikt in verband met het reiken, kortcyclisch buigen en torderen.
4.1.
Op grond van artikel 19aa ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
Op grond van artikel 19ab ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.1.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is eiser uitgenodigd voor het spreekuur op 30 september 2014 bij de (primaire) verzekeringsarts waar hij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De (primaire) verzekeringsarts heeft tevens dossierstudie verricht en informatie gevraagd bij de behandelend revalidatie-arts.
Na bestudering van de medische gegevens en het eigen onderzoek is de (primaire) verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat eiser objectiveerbare beperkingen heeft van de rechter schouder. Hij acht eiser voorts verminderd psychisch belastbaar. Er is geen sprake van een urenbeperking. De (primaire) verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een FML.
5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en hiermee onder meer kennis genomen van de brief van de fysiotherapeut van 2 februari 2014. De verzekeringsarts b&b heeft voorts de hoorzitting op 24 augustus 2015 bijgewoond. De verzekeringsarts b&b is het eens met de conclusie van de (primaire) verzekeringsarts. Wel acht zij nog een beperking ten aanzien van frequent reiken aan de orde. Op de datum in geding 26 april 2015 acht de verzekeringsarts b&b geen urenbeperking aan de orde. De verzekeringsarts b&b heeft de FML aangepast.
6.1.
Uit de onderzoeken van de verzekeringsartsen, zoals vermeld onder 5.1 en 5.2, zijn voldoende gegevens naar voren gekomen om tot de voor eiser geldende beperkingen te kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze is uitgevoerd. Uit de rapportages van de artsen blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan alle klachten van eiser. De rechtbank ziet evenmin aanleiding de uitslag van het medisch onderzoek voor onjuist te houden, waarbij zij van belang acht dat eiser geen medische informatie in het geding heeft gebracht die daarop wijst. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ondeugdelijk is.
6.2.
De rechtbank overweegt voorts dat er weliswaar op 21 juli 2014 wel sprake was van een urenbeperking in verband met een intensieve revalidatie, maar dat deze intensieve revalidatie op 8 augustus 2014 is beëindigd. Nu de uitkering doorliep tot 26 april 2015 is eiser met deze constatering niet in zijn belangen geschaad.
7.1.
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor eiser de functies arbeidsdeskundige (sbc-code 721011), leerplichtambtenaar (sbc-code 763071) en chauffeur personenbusje (sbc-code 282160) geduid. Als reserve zijn de functies studie en beroepskeuze adviseur, decaan en acquisiteur, verkoper geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft de functies aan de hand van de aangepaste FML heroverwogen en geschikt bevonden.
7.2.
Zoals uit overwegingen 6.1 en 6.2 blijkt, hanteert de rechtbank het uitgangspunt dat de beperkingen van eiser door de verzekeringsartsen juist zijn gewaardeerd. De door eiser aangevoerde beroepsgronden tegen de geduide functies zijn terug te voeren tot medische gronden tegen de FML. De rechtbank stelt vast dat de belastbaarheid van de geduide functies past binnen de opgestelde FML. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige in zijn aanvullende rapportage toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies ondanks de signaleringen toch geschikt zijn voor eiser. Ook is de arbeidsdeskundige b&b in zijn heroverweging tot de conclusie gekomen dat in geen van de functies de belastbaarheid reiken boven de opgestelde FML komt. De omstandigheid dat eiser meent dat hij onvoldoende begeleiding heeft gehad in het kader van de re-integratie maakt het bestreden besluit geen onzorgvuldig genomen of inhoudelijk onjuist besluit.
7.3.
Anders dan eiser heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de lonen van de geduide functies niet geïndexeerd behoeven te worden. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting hieromtrent naar voren gebracht dat er alleen wordt gekeken of de functies niet ouder zijn dan twee jaar. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Wel had het maatmanloon geïndexeerd moeten worden. Verweerder heeft in dit verband onweersproken ter zitting het standpunt ingenomen dat het indexcijfer voor april 2015 134,2 is en voor juli 2014 133,1. Volgens verweerder wordt het maatmanloon dan € 0,19 hoger, wat leidt tot een verlies van verdiencapaciteit van 34,27%. De rechtbank stelt vast dat door deze wijziging de uitkomst van het bestreden besluit niet wijzigt, in die zin dat eiser ook na deze aanpassing in staat moet worden geacht 65% van het maatmanloon te verdienen.
8. Gelet op het vorenstaande is het aannemelijk dat eiser in staat is de geduide functies te verrichten, waarmee hij meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Verweerder heeft de ZW-uitkering van eiser dan ook terecht per 26 april 2015 beëindigd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.X. Cozijn, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.