Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij,
gemachtigde: H.E.P.C. van Bladel-Hagen,
1.[gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B. Krijnen.
1.Procedure
- de dagvaarding van 4 februari 2016;
- de conclusie van antwoord;
- de in het geding gebrachte producties.
2.Feiten
3.Vordering, grondslag en verweer
4.Beoordeling
mogelijkeen vergoeding wordt verstrekt door de zorgverzekeraar en dat het op de weg van de ouders had gelegen om daar zelf nader onderzoek naar te doen. EHK heeft echter onweersproken gelaten dat zij in juni 2015 al was geroyeerd door de ANKO en niet langer erkend werd door de SEMH en dat om die redenen de ouders geen vergoeding van OHRA zouden kunnen krijgen. Ook heeft EHK niet weersproken dat [W] in het consult niet heeft gemeld dat voor een eventueel belastingvoordeel een hoog drempelbedrag geldt. Evenmin heeft EHK weersproken dat tijdens het consult niet is verteld dat slechts één haarstukje aan de ouders zou worden geleverd terwijl de andere drie door EHK achtergehouden zouden worden op de kliniek. Tijdens de comparitie heeft [W] verklaard dat zij heeft verteld dat voor consulten betaald moest worden. Daarop heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat bij haar de indruk bestond dat er betaald moest worden voor het opnieuw laten bevestigen van een haarstuk dat Maaike reeds in gebruik had. Zij wist niet dat zij (ook) zou moeten betalen voor het op maat maken (verknippen) van de drie andere haarstukken. Ten slotte heeft EHK niet weersproken dat de ouders de overeenkomst niet hadden gesloten als zij op deze drie punten juist waren geïnformeerd. Om deze redenen slaagt het beroep op dwaling van de ouders. Dat brengt met zich mee dat de overeenkomst door de ouders op 11 juni 2015 buiten rechte is vernietigd en de ouders geen betalingsverplichting jegens EHK hebben. De vordering van EHK zal daarom worden afgewezen.