Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en bezit de Armeense nationaliteit. Op 6 november 2013 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden op grond van medische behandeling. Bij besluit van 23 april 2014 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en eiseres ambtshalve uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor de periode 1 april 2014 tot 16 oktober 2014.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, gericht tegen het niet-verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning, ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiseres niet gedurende een jaar direct voorafgaand aan de aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw (uitstel van vertrek) heeft gehad en derhalve niet is vrijgesteld van de vereisten te beschikken over voldoende middelen van bestaan en een deugdelijke (ziektekosten)verzekering. Voorts is Nederland volgens verweerder niet het meest aangewezen land voor de medische behandeling van eiseres, voor welk oordeel wordt verwezen naar adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 12 december 2014 en 31 december 2015, met aanvullende nota’s van 15 juni 2015, 14 september 2015, 22 oktober 2015 en 22 januari 2016. Nu uit de advisering eveneens blijkt dat eiseres – onder voorwaarden – kan reizen en dat behandeling mogelijk is in het land van herkomst, wordt geen verder uitstel van vertrek verleend.
3. De beroepsgronden van eiseres, die zich mede richten tegen het niet langer verlenen van uitstel van vertrek, worden in het onderstaande besproken.
Verblijfsvergunning in het kader van medische behandeling
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden op grond van medische behandeling terecht heeft afgewezen. Niet in geschil is dat eiseres niet een jaar voorafgaand aan de aanvraag uitstel van vertrek heeft gehad. Uit artikel 3.46, eerste en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, volgt dat de aanvraag in dat geval kan worden afgewezen op grond van het niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan en de omstandigheid dat de financiering van de medische behandeling niet deugdelijk is geregeld. Dat deze afwijzingsgronden zich voordoen is evenmin in geschil.
Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw
5. Voorts staat ter beoordeling of verweerder verder uitstel van vertrek kon weigeren. Het volgende toetsingskader is daarvoor relevant. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794, strekt, indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft vergewist dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. 6. In de advisering is het volgende geconcludeerd. Bij het uitblijven van behandeling zal op korte termijn een medische noodsituatie ontstaan. Behandeling in het land van herkomst is echter mogelijk. Een deel van de medicatie die eiseres thans gebruikt, te weten het middel Mirtazapine, is in het land van herkomst niet beschikbaar. Wel zijn alternatieven voor dit middel beschikbaar in de vorm van zogeheten SSRI’s. Het gebruik van deze middelen is niet gecontra-indiceerd.
7. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de advisering niet ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit, nu deze onzorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet inzichtelijk en concludent is. Bij schrijven van 8 januari 2016 heeft de behandelaar verklaard dat het gebruik van een alternatief medicijn in de vorm van een SSRI weliswaar is overwogen, maar dat hiervan is afgezien vanwege het bijwerkingenprofiel en gezien het zeer hoge risico op ontregelen. Eiseres reageert heftig op medicatieverandering en een mogelijke toename van depressieve klachten door de lange instellings- en werkingsduur van een nieuw SSRI zal leiden tot een onaanvaardbaar hoog risico op suïcide. In de aanvullende nota van het BMA van 22 januari 2016 (de nota), die een reactie is op dit schrijven van de behandelaar, wordt volgens eiseres onvoldoende ingegaan op haar specifieke situatie. Mede gelet op uitspraken van het Centraal Tuchtcollege (CTG) in vergelijkbare kwesties had verweerder nader onderzoek moeten doen om aan zijn vergewisplicht te voldoen, aldus eiseres.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat slechts sprake is van een verschil van inzicht tussen de behandelaar en de BMA-arts. Hierin hoeft verweerder geen aanleiding te zien om aanvullend advies te vragen van ofwel het BMA ofwel een derde deskundige. Het is aan eiseres om een contra-expertise in te brengen die een concreet aanknopingspunt oplevert voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de advisering. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:130. 9. De rechtbank oordeelt als volgt. In de nota is in reactie op het schrijven van de behandelaar door de BMA-arts opgemerkt dat het bijwerkingenprofiel van SSRI’s in algemene zin gunstig afsteekt bij de overige antidepressiva. Voorts is het volgens de BMA-arts zo dat elke wijziging van een antidepressivum kan leiden tot een toename van klachten, maar dat SSRI’s in dat kader niet bekend zijn vanwege hun zeer hoge risico op ontregelen. Gelet hierop stelt de BMA-arts er niet van overtuigd te zijn geraakt dat uit het schrijven van de behandelaar gemotiveerd blijkt dat de voorgestelde alternatieve medicatie (SSRI’s) gecontra-indiceerd is. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee in de nota weliswaar in algemene zin gereageerd op het schrijven van de behandelaar, maar is geen reactie gegeven op de specifieke stelling van de behandelaar dat de verandering van medicatie op zichzelf in het geval van eiseres zal leiden tot een onaanvaardbaar hoog suïciderisico.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat de advisering naar inhoud inzichtelijk en concludent is, zodat het besluit een zorgvuldige voorbereiding en motivering ontbeert.
11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen niet in stand worden gelaten en de rechtbank ziet evenmin mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal verweerder opdragen om met in achtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar.
12. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €496,- en een wegingsfactor 1).