ECLI:NL:RBDHA:2016:6963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
C-09-503064-HA RK 16-5
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op basis van geen nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het Nederlanderschap van verzoeker. Verzoeker, die in 1992 vanuit Groot-Brittannië naar Nederland is verhuisd, heeft in het verleden een Koninklijk Besluit ontvangen waarbij hem het Nederlanderschap is verleend. Echter, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft in 2009 betwist dat verzoeker het Nederlanderschap rechtmatig heeft verkregen, omdat hij gebruik zou hebben gemaakt van valse personalia. Verzoeker heeft herhaaldelijk geprobeerd vast te stellen dat hij het Nederlanderschap bezit, maar zijn verzoeken zijn steeds afgewezen.

In deze procedure heeft verzoeker opnieuw verzocht om vaststelling van zijn Nederlanderschap, met de stelling dat er nieuwe feiten zijn die niet eerder zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank heeft overwogen dat verzoeker in eerdere procedures niet in staat is geweest om zijn identiteit en de rechtmatigheid van zijn Nederlanderschap te onderbouwen. De IND heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard, en de officier van justitie heeft dit standpunt ondersteund.

De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, evenals het aanvullende verzoek om de Staatssecretaris te bevelen af te zien van uitzetting. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoeker niet kan aantonen dat hij recht heeft op het Nederlanderschap en dat er geen nieuwe feiten zijn die tot een andere beslissing zouden leiden. De beschikking is openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/503064 / HA RK 16-5
Beschikking van 9 juni 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.R. Bissessur te Den Haag,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst), verder te noemen: de IND,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 6 januari 2016 ingekomen verzoekschrift,
  • de brief van de IND van 7 maart 2016,
  • de brief van de officier van justitie van 19 april 2016,
  • de faxbrief van mr. Bissessur van 20 april 2016.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
21 april 2016. Verschenen zijn mr. Bissessur namens verzoeker en mr. drs. Cappon namens de IND. Mr. Bissessur heeft een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft zich blijkens overgelegd uittreksel uit de basisregistratie personen op 24 januari 1992 vanuit Groot-Brittannië in Nederland gevestigd. Hij was in het bezit van een Brits paspoort op naam van [verzoeker] , afgegeven te Liverpool op 20 augustus 1987. Tevens was hij in het bezit van een gewaarmerkte kopie van de inschrijving van de geboorte van [verzoeker] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] , afgegeven door de Britse autoriteiten op 9 februari [geboortejaar] . Bij Koninklijk Besluit van 2 augustus 1997 is op verzoek van verzoeker aan [verzoeker] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] (Verenigd Koninkrijk) het Nederlanderschap verleend.
2.2.
Bij brief van 18 maart 2009 heeft de IND de toenmalige raadsman van verzoeker bericht van oordeel te zijn dat verzoeker het Nederlanderschap niet bij Koninklijk Besluit van 2 augustus 1997 heeft verkregen, omdat verzoeker – kort samengevat – gebruik heeft gemaakt van valse personalia.

3.Het verzoek

3.1.
Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] , Engeland, is geboren en dat bij brief van 18 maart 2009 van de IND ten onrechte zijn Nederlanderschap van rechtswege vervallen is verklaard, alsmede ex artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) vast te stellen dat hij het Nederlanderschap bezit. Verzoeker voert daartoe aan dat na verloop van tijd is gebleken dat tijdens de procedures tegen de vervallenverklaring niet alle feiten en omstandigheden zijn meegenomen. Voorts is een nieuw feit bekend geworden. Thans kan worden bewezen dat de aangifte van de geboorte van in Engeland geboren kinderen van wie de ouders een Pakistaanse afkomst hebben zowel in Engeland als in Pakistan plaatsvindt.
3.2.
Bij faxbericht van 20 april 2016 heeft mr. Bissessur de rechtbank aanvullend verzocht de Staatssecretaris, in het bijzonder de Dienst Terugkeer en Vertrek, te bevelen om af te zien van de uitzetting van verzoeker die staat gepland op 22 april 2016.

4.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

4.1.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, dan wel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Het betreft een herhaald verzoek ex artikel 17 RWN. In de voorgaande procedure is het verzoek bij beschikking van 7 juni 2012 afgewezen. Het daartegen ingestelde cassatieberoep is door de Hoge Raad bij beschikking van 20 december 2013 verworpen. Van nieuwe feiten of omstandigheden of onzekerheden die wellicht een ander licht kunnen werpen op de nationaliteit van verzoeker is geen sprake.
4.2.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het advies van de IND.

5.De beoordeling

5.1.
Ter zitting heeft mr. Bissessur de rechtbank verzocht de behandeling van het verzoek aan te houden, nu verzoeker in vreemdelingenbewaring zit en het van belang is dat hij bij de behandeling aanwezig is. De rechtbank heeft (ter zitting) het verzoek afgewezen. Daarbij is overwogen dat verzoeker zich al sinds 10 februari 2016 in vreemdelingenbewaring bevindt, zodat tijdig om transport naar de zitting had kunnen worden verzocht, hetgeen niet is gedaan. De rechtbank is daarom tot inhoudelijke behandeling van het verzoek overgegaan.
5.2.
Verzoeker heeft reeds eerder, bij een op 3 november 2010 ter griffie ingekomen verzoekschrift, de rechtbank verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit. Dat verzoek is bij beschikking van 7 juni 2012 afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen:
- dat het kantoor van de British High Commission te Islamabad (Pakistan) indertijd een anonieme brief heeft ontvangen waarin wordt gemeld dat verzoeker in werkelijkheid [X] heet, dat hij in 1985 illegaal Groot-Brittannië is ingereisd, dat hij zich met een valse Britse geboorteakte een nieuwe identiteit heeft verschaft, dat hij erin is geslaagd om Britse identiteitsdocumenten te verkrijgen en dat hij tot Brits staatsburger is genaturaliseerd en dat navraag door de High Commission bij de Britse immigratiedienst heeft opgeleverd dat [verzoeker] bij die dienst niet is geregistreerd;
- dat uit onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Groot-Brittannië is gebleken dat geen registratie van de geboorte van [verzoeker] op [geboortedatum 1] is aangetroffen in de geboorteregisters van Engeland en Wales over het eerste en het tweede kwartaal van [geboortejaar] en dat verzoeker voor het ontbreken van deze inschrijving geen verklaring heeft;
- dat de door verzoeker overgelegde ‘Certified copy of an Entry of Birth’, met nummer
[nummer] en afgegeven op 9 februari [geboortejaar] , relaterende de geboorte op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] van [verzoeker] is onderzocht door het Verification Team van de General Register Office in Southport dat verantwoordelijk is voor de registratie van geboorten in Engeland en Wales en dat het General Register Office heeft meegedeeld dat geen registratie van de geboorte van [verzoeker] is aangetroffen in de geboorteregisters van Engeland en Wales, waarbij is opgemerkt dat het blanco certificaat met nummer [nummer] eerst op 16 maart 1989 werd geleverd aan de Register Office in Bradford, waaruit valt af te leiden dat het onmogelijk is dat de geboorte op 9 februari [geboortejaar] is geregistreerd;
- dat uit voormeld onderzoek is gebleken dat de persoon die het certificaat op 9 februari [geboortejaar] zou hebben ondertekend weliswaar bekend is als ‘registrar’ maar op genoemde datum nog een kind was.
Een en ander leidde de rechtbank tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verzoeker niet is [verzoeker] aan wie bij Koninklijk Besluit van 2 augustus 1997 de Nederlandse nationaliteit is verleend. Tegen de beschikking van de rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij beschikking van 20 december 2013 het beroep verworpen.
5.3.
De rechtbank dient thans te beoordelen of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die nopen tot een ander oordeel.
5.4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat thans bewezen kan worden dat de aangifte van de geboorte van in Engeland geboren kinderen van wie de ouders een Pakistaanse afkomst hebben, zowel in Engeland als in Pakistan plaatsvindt. Hij heeft daartoe van een tweetal kinderen, [kind 1] en [kind 2] , geboorteakten overgelegd. Deze kinderen zijn blijkens een in Engeland opgemaakte geboorteakte geboren respectievelijk op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] en [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] en blijkens een (latere) in Pakistan opgemaakte geboorteakte geboren respectievelijk op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 4] en [datum] te [geboorteplaats 4] . Dat uit deze omstandigheid, zo deze al nieuw is, zou volgen dat verzoeker, die een kopie van een Pakistaans paspoort op naam van [verzoeker] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 4] , Pakistan, heeft overgelegd, (dus) op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] is geboren, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien.
Verzoeker heeft de stellingen die hij overigens heeft betrokken, niet aan de hand van objectiveerbare feitelijke informatie onderbouwd. De gestelde mogelijkheid van administratieve fouten en mogelijkheid van een andere, oudere ‘registrar’ met dezelfde naam, zijn bovendien al in de vorige procedure door de voormalig raadsman van verzoeker naar voren gebracht.
Een en ander leidt tot de conclusie dat van nieuwe feiten en/of omstandigheden geen sprake is. De omstandigheid dat verzoeker slechts beschikt over twee van de vier pagina’s van het door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde verificatierapport leidt evenmin tot een nieuwe beoordeling. De rechtbank blijft bij haar op 7 juni 2012 gegeven beslissing. Het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker zal dan ook worden afgewezen. Het voorgaande impliceert dat ook de overige vaststellingsverzoeken worden afgewezen.
5.5.
De rechtbank kan in het kader van de onderhavige procedure niet beslissen op het (aanvullende) verzoek de Staatssecretaris te bevelen om af te zien van uitzetting. Dit verzoek wordt eveneens afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en mr. J.C. Sluymer en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: 201