ECLI:NL:RBDHA:2016:6949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
C/09/509336 / JE RK 16-757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. C.G. Meeder
  • mr. drs. S.M. Borkent
  • mr. A.E.J. Satink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van omgangsregeling met de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek was ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, die zich zorgen maakte over de omgang tussen de minderjarigen en hun vader. De moeder van de kinderen was bereid om omgang toe te staan, maar er waren zorgen over de emotionele toestemming die zij aan de kinderen gaf om contact met hun vader te hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende gronden zijn voor uithuisplaatsing, omdat de moeder recentelijk heeft aangegeven te willen samenwerken met de hulpverlening en de kinderen de kans wil geven om contact met hun vader te hebben.

De rechtbank heeft de situatie van de minderjarigen en de rol van de ouders zorgvuldig gewogen. De moeder heeft verklaard dat zij zich zal inspannen om de kinderen niet langer te laten lijden onder de echtscheidingsproblematiek en dat zij bereid is om hulp te accepteren. De vader heeft ook zijn bereidheid tot samenwerking met de hulpverlening uitgesproken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarigen is om bij de moeder te blijven wonen, met een goede omgangsregeling voor de vader. Het verzoek tot uithuisplaatsing is afgewezen, en de rechtbank heeft benadrukt dat de hulpverlening moet worden voortgezet om de situatie van de minderjarigen te verbeteren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/509336 / JE RK 16-757
Datum uitspraak: 27 mei 2016

Beschikking van de meervoudige kamer

Afwijzing verzoek machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de op 15 april 2016 ingekomen verzoekschriften van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (verder: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2001 te [geboorteplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 1] .
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats 2]
hierna ook te noemen: [minderjarige 2]
Gezamenlijk worden zij genoemd: de minderjarigen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[Dhr. A] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] .

[Mw. B]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N. Walenkamp te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 29 april 2016 van de kinderrechter in deze rechtbank is het verzoek aangehouden en verwezen naar deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 29 april 2016 waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
- het aanvullende verweerschrift van de advocaat d.d. 26 mei 2016;
- een emailbericht met bijlagen van de gecertificeerde instelling d.d. 26 mei 2016.
Op 27 mei 2016 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [Mw. C] en mevrouw [Mw. D] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door de tolk in de Engelse taal, mevrouw [mw. E] ;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en bijgestaan door de tolk in de Engelse taal, mevrouw [Mw. F] .

Verzoek en verweer

De inhoud van het verzoek
Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg en aansluitend bij de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Het standpunt van de gecertificeerde instelling
Mevrouw [Mw. C] heeft naar voren gebracht dat de minderjarigen bij de moeder verblijven en geen contact hebben met de vader en dat in die situatie de afgelopen anderhalf jaar geen verbetering is opgetreden. Om contactherstel tot stand te brengen is er therapie geweest en is
Ouderschap Blijftingezet, maar tevergeefs. Dat is de aanleiding voor het verzoek geweest. Mevrouw [Mw. C] heeft aangegeven dat het zorgelijk is hoe de minderjarigen over hun vader spreken en dat, gelet op de kwalijke wijze waarop de moeder zich uitlaat over de vader, de moeder de minderjarigen geen emotionele toestemming geeft om contact met hem te hebben. Daarnaast zijn er zorgen over de minderjarigen. Mevrouw [Mw. C] heeft toegegeven dat de behandeling van het verzoek op de vorige zitting een schok bij de moeder teweeg heeft gebracht en zij direct haar medewerking heeft toegezegd aan
Ouderschap Blijft. Ze is wel de mening toegedaan dat niet lichtvaardig de afgelopen anderhalf jaar genegeerd kan worden. Zij heeft nog grote zorgen over of de moeder emotionele toestemming geeft aan de minderjarigen om contact met hun vader te hebben. Het is van belang dat de moeder gaat samenwerken met de gecertificeerde instelling en hen toelaat tot haar woning. Mevrouw [Mw. C] is zich ervan bewust dat een medicus heeft beweerd dat [minderjarige 2] mogelijk mishandeld is, maar ze heeft opgemerkt dat dat niet vast staat. Er loopt nog een onderzoek en zij vindt het niet juist om dan tóch van mishandeling door de vader uit te gaan. Desgevraagd geeft mevrouw [Mw. C] aan dat zij ook niet kan uitsluiten dat de mishandeling van [minderjarige 2] aan de vader is te wijten. Zij vindt het in dit kader relevant dat zij de afgelopen periode heeft gezien dat de vader een geduldige man is. Omdat de moeder daarentegen veel stress heeft met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , kan inwilliging van het verzoek goed uitpakken. Mevrouw [Mw. C] ziet dat er positieve ontwikkelingen zijn bij de moeder, maar er zijn nog steeds zorgen. Zij heeft de rechtbank gevraagd het verzoek aan te houden.
Het standpunt van de moeder
De advocaat heeft primair afwijzing van het verzoek bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de moeder erkent fouten te hebben gemaakt en dat zij zal toestaan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] contact hebben met hun vader. De moeder wil haar medewerking verlenen aan de hulpverlening, zoals
Ouderschap Blijften forensische mediation die vermoedelijk door het hof in een andere procedure zal worden bevolen. De advocaat heeft aangegeven dat de moeder voorstander is van omgang met de vader ondanks het ernstige letsel dat bij [minderjarige 2] is geconstateerd. Hij vindt een plaatsing bij de vader niet aan de orde zolang geen nader onderzoek is uitgevoerd naar het ontstane letsel en de rol van de vader daarbij. De vader geeft evenwel geen toestemming voor een bezoek aan een arts in het buitenland. De advocaat is de mening toegedaan dat door middel van hulpverlening de boosheid die bij beide partijen leeft, moet worden weggenomen. Hij heeft voorts verklaard dat leraren zorgen over de minderjarigen hebben maar dat er door hen ook positieve punten zijn benoemd. Subsidiair heeft de advocaat betoogd dat het verzoek moet worden aangehouden zodat de moeder kan bewijzen dat zij oprecht aan contactherstel tussen de minderjarigen en hun vader wil werken.
De moeder heeft medegedeeld dat zij zich zal inspannen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer te laten lijden onder de echtscheidingsproblematiek. Zij heeft nooit eerder beseft dat zij hier last van hadden. De moeder wil alles doen dat in het belang is van de minderjarigen, waaronder het bewerkstelligen van contact met de vader, ondanks dat zij niet op hem gesteld is. Zij heeft zich bereid verklaard mee te werken aan
Ouderschap Blijften de forensische mediation.
Het standpunt van vader
De vader heeft verklaard dat de zorgen van de school over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet gebagatelliseerd moeten worden. Hij heeft zich verzet tegen aanhouding van het verzoek omdat hij al twee jaren aan het wachten is. In die periode is niet de hulp ingezet waarvan gedragswetenschappers hadden aangegeven dat deze nodig was, hetgeen tot gevolg heeft dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van hem vervreemd zijn. Zij hebben nú hulp nodig. De vader heeft opgemerkt ervan overtuigd te zijn dat zij op een neutrale plek moeten verblijven en niet bij de moeder. Die tijd kan door de moeder worden benut om te reflecteren en om te werken aan het rehabilitatieproces met de vader. De vader heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben om te praten over de medische toestand van [minderjarige 2] maar hij heeft betwist hem te hebben mishandeld. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat de moeder bij de zitting van het hof doordrongen was van het gegeven dat het slecht was voor de minderjarigen om hem niet te zien. Hij is verbaasd dat de moeder op dit punt een draai heeft gemaakt en dat zij accepteert wat de deskundigen al twee jaren zeggen. De vader moet echter nog zien of die nieuwe ontwikkeling oprecht en gewild is omdat
Ouderschap Blijfteerder ook pas na veel moeite door haar werd aanvaard maar snel werd gestaakt. Daarnaast heeft de moeder nu ter zitting aangegeven niet op hem te zijn gesteld. De vader heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan forensische mediation. Hij heeft altijd meegewerkt en zich open opgesteld naar de moeder toe om te proberen problemen op een volwassen manier op te lossen zodat de minderjarigen niet de dupe zouden worden van de conflicten. Hij heeft geaccepteerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder hoofdverblijf zullen hebben en bij haar zullen opgroeien en dat hij ze met regelmaat zal zien.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Al gedurende langere tijd is er geen contact tussen de minderjarigen en de vader omdat de moeder dit tegenhoudt. Zij saboteert ook de hulpverlening die de omgang tot stand moet brengen. Hierdoor kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen band opbouwen met hun vader terwijl het voor hen van belang is om met beide ouders contact te hebben. Echter, de vader en ook de gecertificeerde instelling hebben waargenomen dat de moeder op dit gebied een draai in de juiste richting heeft gemaakt. De moeder heeft ter zitting bij herhaling verklaard de minderjarigen toestemming te geven om contact te hebben met hun vader, hen niet langer te laten lijden onder de huidige situatie en met de hulpverlening te willen samenwerken. De rechtbank wil de moeder de kans geven haar beloften gestand te doen omdat dat in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Het alternatief, een uithuisplaatsing, geniet niet de voorkeur en is naar het oordeel van de rechtbank thans niet noodzakelijk.
Bovendien is de door de gecertificeerde instelling voorgestelde neutrale plaatsing met daarop volgend een plaatsing bij de vader om meerdere redenen niet in het belang van de minderjarigen. In de eerste plaats is er onvoldoende duidelijkheid ten aanzien van de door de Britse kinderarts geconstateerde letsel van [minderjarige 2] Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat de vader hierin een rol heeft gespeeld. Ouders zullen hierover in gesprek moeten bij de forensische mediation, zodat hierover duidelijkheid wordt verkregen. In de tweede plaats is het niet de wens van de vader dat de kinderen hoofdverblijf bij hem hebben. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij ermee instemt dat de kinderen hoofdverblijf hebben bij de moeder.
De rechtbank zal het subsidiaire pleidooi van de gecertificeerde instelling om aanhouding van de behandeling van de zaak niet honoreren. De rechtbank acht het traject dat de gecertificeerde instelling in gedachten heeft – een plaatsing in een pleeggezin en aansluitend bij de vader – een ultimum remedium aangezien de moeder altijd voor de minderjarigen heeft gezorgd en partijen het erover eens zijn dat de minderjarigen het beste bij de moeder kunnen verblijven met een goede omgangsregeling voor de vader. De rechtbank wil de uithuisplaatsing ook niet als drukmiddel boven de hoofden van de minderjarigen en de moeder laten hangen. Daar komt bij dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] momenteel een negatief beeld hebben van hun vader en dat hulpverlening om dat beeld bij te sturen naar het oordeel van de rechtbank een grotere slagingskans heeft als de moeder en de minderjarigen de duidelijkheid hebben dat de minderjarigen hoofdverblijf hebben bij hun moeder en zij geleidelijk aan hun vader gaan wennen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Wel acht de rechtbank het van belang dat het traject
Ouderschap Blijftwordt ingezet en medewerking wordt verleend aan forensische mediation.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. C.G. Meeder, kinderrechter, voorzitter, mr. drs. S.M. Borkent, kinderrechter en mr. A.E.J. Satink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.D. David als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.