ECLI:NL:RBDHA:2016:6940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot onttrekking van een gedeelte van de weg aan het openbaar verkeer in het kader van verkeersstructuurverbetering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juni 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen eiseres, een glastuinbouwbedrijf, en het college van burgemeester en wethouders van Westland. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarbij een gedeelte van de weg [adres 1] aan het openbaar verkeer is onttrokken. Dit besluit is genomen in het kader van de realisatie van een nieuwe verkeersstructuur ter verbetering van de verkeersafwikkeling in het glastuingebied. Eiseres stelt dat de onttrekking van de weg haar bedrijf minder zichtbaar en bereikbaar maakt voor klanten, wat negatieve gevolgen heeft voor haar handel en de waarde van haar bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt en dat het beroep ontvankelijk is. De rechtbank overweegt dat de onttrekking van de weg niet disproportioneel is in vergelijking met het belang van de verkeersveiligheid. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 15/6402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. drs. J.M. Stedelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder,

(gemachtigden: F.M. de Schipper en R. den Dulk).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2014 (het primaire besluit), verzonden op 8 oktober 2014, heeft verweerder een gedeelte van de weg [adres 1] aan het openbaar verkeer onttrokken. Tegen dit besluit heeft eiseres op 18 november 2014 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften Westland (de Commissie) van 9 maart 2015, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bij brief van 3 oktober 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 januari 2016 heeft (de gemachtigde van) eiseres een nadere reactie op het verweerschrift ingezonden.
Verweerder heeft bij brief van 1 februari 2015 daar nader op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016.
Eiseres heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger van eiseres] , bijgestaan door mr. P.B.M. Pesch , ter vervanging van de gemachtigde mr. drs. J.M. Stedelaar. Voorts is verschenen [persoon] , bedrijfsadviseur. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is een glastuinbouwbedrijf dat potplanten kweekt en verhandelt, gelegen aan de [adres 2] . Het bedrijf ligt met haar voorzijde pal langs de [provinciale weg] en heeft haar ontsluiting via de [adres 1] direct op de [provinciale weg] . Het andere bedrijf, gebouwd in 2009, is verderop gelegen aan [adres 3] .
2.1
Aan het primaire besluit tot onttrekking van een gedeelte van de [adres 1] aan het openbaar verkeer heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de gemeente Westland een nieuwe verkeersstructuur in de [locatie 1] realiseert ter verbetering van de verkeersafwikkeling van het onderhavige glastuingebied. Dit maakt onderdeel uit van de plannen tot het realiseren van een meerstrooksrotonde op de provinciale weg [provinciale weg] . Deze rotonde komt in de plaats van het bestaande kruispunt van de gemeentelijke weg [adres 1] op de provinciale weg [provinciale weg] . De provinciale staten van Zuid-Holland gaan het kruispunt opheffen, waardoor ook de ontsluiting van de gemeentelijke weg [adres 1] op de provinciale weg [provinciale weg] komt te vervallen. Volgens verweerder betreft de [provinciale weg] een gebiedsontsluitingsweg waar zowel in het belang van de verkeersveiligheid als ook het economische belang aansluitingen van andere wegen worden uitgevoerd als rotonde. Op grond van de Wegenwet dient een gedeelte van een weg onttrokken te worden aan het openbaar verkeer wanneer de bestemming van dit gedeelte weg verandert of niet meer voor het openbaar verkeer toegankelijk is. Verweerder stelt dat, door het opheffen van het kruispunt, een gedeelte van de [adres 1] moet worden onttrokken aan het openbaar verkeer.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3 Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De locatie van eisers aan de [adres 2] heeft een snelle directe ontsluiting op de [provinciale weg] waardoor de bereikbaarheid optimaal is. Dit is van groot belang voor een potplantenkwekerij omdat zij daghandel zeer snel moet kunnen leveren. Door de onttrekking van een gedeelte van de [adres 1] zal haar bedrijf minder goed zichtbaar en bereikbaar zijn voor potentiële klanten (consumenten en sierteelthandelsbedrijven). Eiseres stelt dat door de onttrekking klanten 1,5 tot 2 kilometer moeten omrijden en voor een andere potplantenkwekerij zullen gaan kiezen, waardoor de omvang van haar handel zal afnemen. Dit heeft volgens eiseres een aanzienlijk negatief effect op de waarde van haar bedrijf tot gevolg.
Eiseres stelt voorts dat het thans door verweerder genomen besluit niet overeen komt met de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van het verkeersbesluit van 28 november 2008 van de gemeente Westland. Hierin geeft de gemeente aan dat overeengekomen is dat alleen bestemmingsverkeer voor perceel [adres 2] gebruik mag blijven maken van de huidige kruispuntontsluiting [adres 1] / [provinciale weg] en dat het in stand houden van deze aansluiting is overeen gekomen met de provincie. Dit maakt dat het bestreden besluit strijdig is met eerder gedane toezeggingen. Tot slot stelt eiseres dat de belangenafweging niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
4 De rechtbank is van oordeel dat eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken. De twee grootschalige moderne glastuinbouwbedrijven van eiseres aan de [adres 1] zijn zodanig dichtbij gelegen en zodanig aannemelijk is geworden dat bevoorrading mede via de [provinciale weg] plaatsvindt dat haar een rechtstreeks, van anderen te onderscheiden, belang bij het bestreden besluit toekomt.
5 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het beroep ontvankelijk is.
5.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan de belanghebbende.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De bestreden beslissing is niet gedagtekend. In zijn verweerschrift van 13 oktober 2015 heeft verweerder aangegeven dat hij het bestreden besluit op 15 juli 2015 aan de gemachtigde van eiseres heeft toegezonden. Ter staving heeft verweerder een uitdraai van zijn postregistratiesysteem overgelegd. Daarin is vermeld dat het document met nummer 15-0615165 (het bestreden besluit) op 15 juli 2015 is verzonden. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is, uitgaande van deze datum als verzenddatum, aangevangen op 16 juli 2015 en geëindigd op 26 augustus 2015. De rechtbank heeft het beroepschrift van eiseres op 3 september 2015 ontvangen, zodat dit, gelet op artikel 6:9 van de Awb, niet tijdig is ingediend.
5.2
Met het oog op de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep heeft verweerder de rechtbank in zijn verweerschrift van 13 oktober 2015 bericht dat eiseres, voor zover door hem valt na te gaan, niet tijdig beroep heeft aangetekend. Het bestreden besluit is van 23 juni 2015 en is op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt door toezending aan de (destijds) gemachtigde van eiseres. Verweerder stelt dat eiseres zich voor het maken van het bezwaar heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, te weten [bedrijf 1] , een professionele rechtsbijstandverlener. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt bij een professionele rechtsbijstandverlener kennis over het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn verondersteld. Voor het instellen van beroep laat eiseres zich vertegenwoordigen door [bedrijf 2] , eveneens een professionele rechtsbijstandverlener. Er is volgens verweerder geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
5.3
In reactie daarop heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 18 januari 2016 aangegeven dat het beroep, gericht tegen de ongedateerde beslissing op bezwaar, ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de toenmalige gemachtigde van eiseres de beslissing op bezwaar op 29 juli 2015 heeft ontvangen en dat daarvan uitgaande de verzenddatum 27 juli 2015 moest zijn. Zij had dan nog zes weken de tijd om beroep in te stellen, tot uiterlijk 8 september 2015.
5.4
Volgens vaste jurisprudentie dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De beslissing op bezwaar is niet aangetekend verzonden. Op het afschrift van de beslissing op bezwaar is het correcte (post)adres van de gemachtigde van eiseres vermeld.
Verweerder heeft verklaard te beschikken over een postregistratiesysteem van inkomende en uitgaande - niet aangetekende - stukken. Uit dat systeem blijkt dat de beslissing op bezwaar (uitgaand document) is geregistreerd op 25 juni 2015 en dat die beslissing op 15 juli 2015 is verzonden. Gelet op die gegevens heeft verweerder verklaard er niet aan te twijfelen dat de beslissing op bezwaar op 15 juli 2015 verzonden is.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk gemaakt, mede in aanmerking genomen dat het desbetreffende poststuk op de juiste wijze is geadresseerd, dat de beslissing op bezwaar op 15 juli 2015 naar de gemachtigde van eiseres is verzonden.
Vervolgens ligt het op de weg van de geadresseerde om de ontvangst ervan kort daarna op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst dan is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan kort na de verzending door de geadresseerde aannemelijk te maken.
Eiseres heeft middels haar gemachtigde in beroep aangevoerd dat de gemachtigde van destijds, de heer Van der Knaap, een afschrift van de beslissing op bezwaar eerst op 29 juli 2015 heeft ontvangen. Hij heeft toen op 14 augustus 2015 telefonisch contact opgenomen met verweerder, bij monde van de heer Den Dulk, met de vraag wat de verzenddatum van het besluit was geweest. Omdat Den Dulk het ook niet wist is toen afgesproken dat voor de verzenddatum van 27 juli 2015 moet worden uitgegaan.
5.5
Anders dan verweerder acht de rechtbank hetgeen namens eiseres hiertoe is aangevoerd voldoende om te kunnen dienen als een geloofwaardige ontkenning van de ontvangst kort na de beweerdelijk verzending van de bestreden beslissing op bezwaar. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verklaringen van (de gemachtigde van) eiseres dat het besluit pas op 29 juli 2015 is ontvangen consistent zijn. Nu de beslissing op bezwaar niet aangetekend is verzonden en verweerder ook niet het bewijs heeft geleverd dat het in de brievenbus van de gemachtigde van eiseres is gedeponeerd, komt het risico van het niet kunnen aantonen dat het stuk daadwerkelijk door de gemachtigde van eiseres is ontvangen op een eerdere datum dan 29 juli 2015 voor rekening en risico van verweerder.
Nu het bestreden besluit ongedateerd is en geen stempel van verzending bevat kan ook niet gesteld worden dat eiseres had moeten weten dat het besluit op 15 juli 2015 verzonden was. Eiseres kon bij ontvangst van het bestreden besluit waarop een verzenddatum ontbreekt niet bevroeden dat het besluit op 15 juli 2015 was verzonden, zoals verweerder stelt. Een en ander dient voor rekening en risico van verweerder te komen. Nu verweerder niet direct heeft laten weten dat het besluit op bezwaar eerder was verzonden mocht eiseres na ontvangst van het bestreden besluit op 29 juli 2015 ervan uitgaan dat het besluit op 27 juli 2015 was verzonden, zodat zij nog zes weken de tijd had – tot 8 september 2015 - om beroep in te stellen. Nu het beroepschrift op 3 september 2015 bij de rechtbank is ingekomen kan redelijkerwijs niet geoordeeld worden dat eiseres in verzuim is. Het beroep is tijdig ingediend en derhalve ontvankelijk.
6 Met betrekking tot de inhoud van de zaak overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
Artikel 7, aanhef en onder II, van de Wegenwet bepaalt dat een weg heeft opgehouden openbaar te zijn wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
Blijkens het primaire besluit heeft de raad de bevoegdheid om op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet een weg te onttrekken aan het openbaar verkeer aan het college van burgemeester en wethouders gedelegeerd. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het bestreden besluit bevoegd is genomen.
6.2
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft de in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet aan de raad toegekende bevoegdheid om al dan niet een weg of weggedeelte aan de openbaarheid te onttrekken, een discretionair karakter. De aanwending van die bevoegdheid moet door de bestuursrechter terughoudend worden getoetst. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:
X4415,en overweegt tegen deze achtergrond het volgende.
6.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in dit geval - de last van het omrijden over een afstand van anderhalf à twee kilometer - niet disproportioneel zwaar is in vergelijking met het belang van de verkeersveiligheid door het realiseren van de nieuwe verkeersstructuur, waardoor de onveilige T-kruising van de gemeentelijke weg [adres 1] op de [provinciale weg] komt te vervallen. Met betrekking tot het mogelijk verlies van waarde van het bedrijf acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan het belang van de verkeersveiligheid en het algemeen belang. Daarbij betrekt de rechtbank dat er een volwaardige alternatieve ontsluiting via de nieuwe rotonde aanwezig is en het pand nog steeds dezelfde zichtlocatie heeft. Het pand blijft bereikbaar via de nieuwe verkeersstructuur. Daarnaast is het de rechtbank gebleken dat eiseres op de huidige manier haar interne transporten kan uitvoeren. De beroepsgrond van eiseres treft geen doel.
6.4
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat er toezeggingen aan haar zijn gedaan overweegt de rechtbank dat in het algemeen aan een verkeersbesluit geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Verweerder kan op grond van nieuwe inzichten en na afweging van alle betrokken belangen nieuwe besluiten nemen. Daarbij komt dat het destijds ging om een verkeersbesluit en thans om een besluit op grond van de Wegenwet.
6.5
Verweerder heeft in redelijkheid het bestreden besluit kunnen nemen.
7 Omdat ook overigens niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van misbruik van recht, onrechtmatig handelen, of strijd met geschreven of ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Woldring, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.