ECLI:NL:RBDHA:2016:6922
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot minderjarige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een minderjarige Congolese verzoekster die in Nederland bij haar pleegmoeder verblijft. Eerder, op 2 februari 2016, had de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, een vergelijkbaar verzoek afgewezen omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op grond van familieleven, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen.
Het nieuwe verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend omdat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzoekster driemaal had uitgenodigd voor een gesprek over haar terugkeer. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere uitspraak. Verweerder bevestigde dat er geen concrete uitzettingsdatum was en dat er geen vlucht voor verzoekster was aangevraagd. Hierdoor concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoekster geen procesbelang had bij het herhaalde verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling werd genomen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.