ECLI:NL:RBDHA:2016:6922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16/3859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een minderjarige Congolese verzoekster die in Nederland bij haar pleegmoeder verblijft. Eerder, op 2 februari 2016, had de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, een vergelijkbaar verzoek afgewezen omdat er geen sprake was van onverwijlde spoed. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op grond van familieleven, welke door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen.

Het nieuwe verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend omdat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzoekster driemaal had uitgenodigd voor een gesprek over haar terugkeer. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren ten opzichte van de eerdere uitspraak. Verweerder bevestigde dat er geen concrete uitzettingsdatum was en dat er geen vlucht voor verzoekster was aangevraagd. Hierdoor concludeerde de voorzieningenrechter dat verzoekster geen procesbelang had bij het herhaalde verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, wat betekent dat het verzoek niet in behandeling werd genomen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3859

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2016 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [2000] , van Congolese nationaliteit, verzoekster
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel familieleven op grond van artikel 8 EVRM afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 2 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam (AWB 16/331) het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen omdat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van onverwijlde spoed.
Op 29 februari 2016 heeft verzoekster het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam heeft bij uitspraak van 2 februari 2016, het eerder ingediende verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er op dat moment geen sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft op 2 februari 2016 geoordeeld dat niet is gebleken dat en zo ja wanneer verzoekster zal worden uitgezet en dat evenmin is gebleken van andere feiten of omstandigheden die (op dit moment) spoedeisend belang opleveren.
3. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend omdat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzoekster inmiddels driemaal heeft uitgenodigd voor een gesprek over haar terugkeer.
4. Verweerder heeft op 13 mei 2016 meegedeeld dat uit navraag bij DT&V is gebleken dat er op dit moment geen concrete uitzettingsdatum is en dat evenmin een vlucht is aangevraagd in het kader van een voorgenomen verwijdering van verzoekster.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank op
2 februari 2016 reeds heeft geoordeeld over een verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen het primaire besluit. De voorzieningenrechter ziet in de gestelde uitnodigingen van DT&V voor een gesprek over de terugkeer van verzoekster, waarvan geen bewijs is overgelegd, geen aanknopingspunt om te oordelen dat er sinds 2 februari 2016 sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De voorzieningenrechter wijst op de bevestiging van verweerder dat uit navraag bij DT&V is gebleken dat er geen concrete uitzettingsdatum is en dat evenmin een vlucht voor verzoekster is aangevraagd. Verzoekster heeft gezien hetgeen hiervoor is overwogen, geen procesbelang bij het onderhavige (herhaalde) verzoek om een voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.M. Druijf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.