ECLI:NL:RBDHA:2016:682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
09-820126-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor gewelddadige overval op casino in Scheveningen

De rechtbank Den Haag heeft op 27 januari 2016 een 20-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor zijn rol in een gewelddadige overval op het Hommerson Casino Palace in Scheveningen op 19 december 2014. De verdachte en een medeverdachte renden met bedekte gezichten het casino binnen, waarbij de verdachte over de balie sprong en de baliemedewerker met een wapen bedreigde. Ze wisten een bedrag van ruim 7.000 euro te stelen, waarna ze het casino ontvluchtten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het slaan van de baliemedewerker en dat hij samen met zijn mededader had samengewerkt om de overval te plegen. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn bereidheid tot rehabilitatie, maar legde toch een aanzienlijke straf op vanwege de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/820126-14
Datum uitspraak: 23 september 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
adres: [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 30 maart 2015, 16 juni 2015 (beide pro forma) en 9 september 2015 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld ten bedrage van 7.731,10
euro, in elk geval enig geldbedrag/goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[betrokkene 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [betrokkene 2]
en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( onverhoeds) over een balie/desk heen springen/duiken in de richting van [betrokkene 2]
en/of
- slaan/stompen (op/tegen het gezicht) van die [betrokkene 2] en/of
- het tonen en/of richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp aan/op die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of Vergunst, en/of
- het (daarbij) toevoegen van de woorden "rustig, rustig" aan die [betrokkene 2] ;
2.
hij op of omstreeks 19 december 2014 te 's-Gravenhage, tezamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie I onder 7°,
te weten een CO2-pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm
en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten
een pistool van het merk Colt, model 1911A1) voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt er op neer dat verdachte zich op 19 december 2014 samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan een overval op [betrokkene 1] in [plaats 1] . Verdachte zou daarbij geld uit een kluis hebben weggenomen nadat hij baliemedewerker [betrokkene 2] in het gezicht had geslagen, terwijl zijn mededader [betrokkene 2] en de overige bezoekers van het casino bedreigde met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (feit 1).
Verdachte wordt er voorts van verdacht dat hij op dezelfde datum samen met zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – onder meer onder verwijzing naar de bekentenis van verdachte en de beschikbare camerabeelden – gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities – vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde voor zover het ziet op het slaan/stompen van [betrokkene 2] en het onder feit 2 tenlastegelegde.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
3.4.1
Feit 1 [1]
De rechtbank stelt vast dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde – met uitzondering van het slaan in het gezicht van [betrokkene 2] , waarop de rechtbank hierna zal ingaan – bij de politie heeft bekend en ter terechtzitting heeft herhaald dat hij de overval samen met een ander heeft gepleegd. Nu de raadsman – eveneens met uitzondering van het slaan in het gezicht van [betrokkene 2] – evenmin vrijspraak heeft bepleit van dit feit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de bewezenverklaring volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 2] mede namens [betrokkene 1] d.d. 19 december 2014, blz. 49-52;
  • het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 3] d.d. 19 december 2014, blz. 58-60;
  • het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 4] d.d. 20 december 2014, blz. 61-66;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 januari 2015, blz. 368-379;
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2015.
Het slaan van [betrokkene 2]
De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar de verklaring van [betrokkene 2] en de beschikbare camerabeelden – betoogd dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het slaan van [betrokkene 2] , nu hij door met vooruitgestoken arm over de balie richting die [betrokkene 2] te springen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hem zou raken.
De verdediging betwist niet dat de hand van verdachte naar voren was gericht tijdens de duik over de balie en dat verdachte [betrokkene 2] daarbij heeft geraakt. Volgens de raadsman staat daarmee echter niet vast dat sprake is geweest van ‘uithalen’ in de zin van een slaande beweging, zoals ten laste is gelegd. Nu alles zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld en geen van de overige betrokken over het slaan heeft verklaard, kan niet worden uitgesloten dat [betrokkene 2] zich voor wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging heeft vergist, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Aangever [betrokkene 2] heeft verklaard hij op 19 december 2014 werkzaam was achter de balie van [betrokkene 1] te [plaats 2] . Hij zag twee mannen met een bedekt gezicht in zijn richting komen. Vervolgens zag [betrokkene 2] dat één van de daders (dader 1) over de balie sprong en hem tegelijk een hoek verkocht, waarbij hij werd geraakt op de rechterzijde van zijn gezicht en op grond viel. Dader 1 deed daarna de kluis open en stopte het geld in de tas, aldus [betrokkene 2] . [2]
Ter terechtzitting is een deel van de beschikbare camerabeelden van de overval bij [betrokkene 1] – waarover ook door de politie is gerelateerd en waarvan schermafdrukken in het dossier zijn gevoegd – afgespeeld en door de rechtbank bekeken. [3] Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij zichzelf herkent als de persoon die met gestrekte arm over de balie richting [betrokkene 2] springt. [4]
Verdachte heeft naar eigen zeggen [betrokkene 2] mogelijk in zijn gezicht geraakt, maar ontkent dat hij [betrokkene 2] bewust in zijn gezicht heeft geslagen. De rechtbank heeft op de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden waargenomen dat verdachte, zoals hij zelf ook heeft verklaard, met één gestrekte rechterarm en met hoge snelheid over de balie springt. De rechtbank heeft op de beelden ook waargenomen dat verdachte tijdens zijn sprong over de balie zijn rechterschouder iets draait en [betrokkene 2] direct daarop met zijn rechtervuist raakt, waarna die [betrokkene 2] aan de rechterzijde van zijn gezicht wordt geraakt en meteen op de grond valt. [5] Over deze beweging van verdachte is ook dienovereenkomstig gerelateerd door de verbalisant die de camerabeelden heeft bekeken. [6]
Hoewel deze waarnemingen en de verklaring van [betrokkene 2] daar wel op wijzen, kan de rechtbank niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte daadwerkelijk de intentie – en daarmee het doelopzet – had om [betrokkene 2] te slaan. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte met zijn hiervoor beschreven gedragingen, beoordeeld naar hun uiterlijke verschijningsvorm, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [betrokkene 2] met zijn hand in het gezicht zou raken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het slaan van [betrokkene 2] en acht daarmee het tenlastegelegde ‘slaan (tegen het gezicht) van [betrokkene 2] ’ wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2
Feit 2
Standpunten
De officier van justitie heeft voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde verwezen naar het feit dat verdachte en zijn mededader voor de overval afspraken hebben gemaakt over de rolverdeling en dat zij vervolgens samen met gezichtsbedekking het casino zijn binnengegaan om daar geld weg te nemen, wetende dat daar beveiliging aanwezig zou zijn. Daarnaast heeft verdachte, die tijdens de overval moet hebben gezien dat zijn mededader een wapen bij zich had, zich op dat moment niet aan de situatie onttrokken. Onder die omstandigheden moet verdachte zich bewust zijn geweest van de reële mogelijkheid dat zijn mededader een wapen bij zich zou hebben. Nu verdachte die kans bewust heeft aanvaard, is er sprake van voorwaardelijk opzet op het medeplegen van feit 2, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe betoogd dat verdachte niet over het wapen heeft kunnen beschikken en zich evenmin bewust is geweest van de aanwezigheid hiervan bij zijn mededader. Volgens de raadsman was geen sprake van een goed geplande en voorbereide overval en kende verdachte de mededader niet eens bij (voor)naam. Onder die omstandigheden kan het medeplegen van het onder feit 2 tenlastegelegde niet worden bewezenverklaard.
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij voorafgaand aan de overval op 19 december 2014, met zijn mededader afspraken heeft gemaakt over de rolverdeling. Verdachte is samen met de mededader het casino te [plaats 2] binnen gerend en over de toonbank gesprongen. Toen verdachte de kluis niet kon vinden, vroeg hij aan zijn mededader waar de kluis zich zou moeten bevinden. De mededader zei vervolgens dat verdachte goed moest zoeken. Nadat verdachte de kluis had gevonden, heeft hij een tas met muntgeld en biljetten gevuld en meegenomen. De buit zou fifty-fifty tussen verdachte en zijn mededader worden verdeeld. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn gezicht bedekt had voordat hij met de mededader het casino binnenging. De mededader had volgens verdachte ook een soort van doek voor zijn mond. [7]
Verdachte beroept zich verder op zijn zwijgrecht als hem wordt gevraagd naar de rol van de mededader.
De rechtbank heeft op de ter terechtzitting afgespeelde camerabeelden waargenomen dat verdachte het geld uit de kluis haalt, terwijl zijn mededader baliemedewerker [betrokkene 2] en de overige aanwezigen in het casino onder schot houdt. De rechtbank heeft voorts waargenomen dat de bovenkant van het voorwerp dat de mededader in zijn hand heeft donker van kleur is met aan de bovenzijde een klein zilverkleurig glimmend stukje. [8]
Op 22 december 2014 is op [locatie] te [plaats 1] een blauwe gehaakte/gebreide sjaal aangetroffen met daarin een vuurwapen gewikkeld. [9]
Uit onderzoek blijkt dat voornoemd wapen een CO2 pistool betreft, lijkend op een Colt, model 1911A1. Op de foto van de rechterzijde van het wapen is aan de bovenzijde een klein zilverkleurig deel te zien. Het gaat om een verboden wapen in de zin van de WWM (artikel 2 lid 1, categorie I sub 7). [10]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt dat verdachte en zijn mededader voor, tijdens en na de overval nauw en bewust hebben samengewerkt, zoals is bewezenverklaard onder feit 1. Voor de overval zijn er afspraken gemaakt over de rolverdeling. Beide daders zijn met gezichtsbedekking op klaarlichte dag het casino binnengegaan om geld weg te nemen, terwijl zij hadden kunnen weten dat er daar naast personeel en bezoekers, ook beveiliging aanwezig zou zijn. De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen voorts vast dat het wapen dat op [locatie] is gevonden, het wapen is dat bij de overval is gebruikt. Voor zover verdachte niet reeds vóór de overval op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen bij zijn mededader, moet hij dit in elk geval hebben gezien toen hij bezig was om de kluis leeg te halen. In het licht van het voorgaande, acht de rechtbank de stelling van verdachte dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van een wapen bij de mededader volstrekt onaannemelijk. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan dit verweer. Nu verdachte als ‘medepleger’ niet daadwerkelijk de (fysieke) beschikking over het wapen hoeft te hebben gehad, maakt het voorgaande dat het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
op 19 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een hoeveelheid geld ten bedrage van 7.731,10 euro, toebehorende aan [betrokkene 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- ( onverhoeds) over een balie heen springen/duiken in de richting van [betrokkene 2]
en
- slaan (tegen het gezicht) van die [betrokkene 2] en
- het tonen en richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan/op die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , en
- het (daarbij) toevoegen van de woorden "rustig, rustig" aan die [betrokkene 2] ;
2.
op 19 december 2014 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een CO2-pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (te weten een pistool van het merk Colt, model 1911A1) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd ter zake van de door hem bewezen geachte feiten aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis acht geslagen op de toepasselijke richtlijnen. In strafverzwarende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheden dat de feiten in vereniging zijn gepleegd, er omstanders ongewild getuige zijn geweest van het tenlastegelegde en er gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. In strafverminderende zin heeft de officier van justitie rekening gehouden met de nog jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij inzicht in zijn handelen heeft getoond en openstaat voor hulp en begeleiding van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – onder verwijzing naar het reclasseringsrapport en de bij brief van
3 september 2015 door de verdediging overgelegde stukken, waaronder het verslag van psychologisch onderzoek d.d. 18, 21 en 25 juni 2012 – gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en daarmee voor een lagere strafoplegging. Verdachte heeft twee jonge kinderen en wil daar graag weer voor gaan zorgen. Er is sprake van reflectie en zelfinzicht. Hij zit nu bijna negen maanden vast en heeft goed over zijn daad na kunnen denken. De raadsman verzoekt de rechtbank om rekening te houden met het feit dat verdachte spijt heeft betuigd en hij – zoals ook de reclassering schrijft – zelfinzicht toont en voortaan om hulp vraagt.
De raadsman heeft voorts, onder verwijzing naar een tweetal in zijn pleitnota genoemde vergelijkbare uitspraken, verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden met uitzondering van het contactverbod. Nu geen sprake is geweest van een goed voorbereide overval en nu de verdachte – die al geruime tijd vastzit en openstaat voor behandeling – enig perspectief moet worden geboden, heeft de raadsman verzocht de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander op klaarlichte dag schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een casino. Hij had samen met zijn mededader vooraf afgesproken wie wat zou doen. Verdachte is onverhoeds over de balie gesprongen, heeft daar baliemedewerker [betrokkene 2] met een vuist geraakt zodat deze ten val kwam en hij heeft de inhoud van een kluis in de meegebrachte tas gestopt, terwijl zijn mededader [betrokkene 2] en bezoekers van het casino onder schot hield met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verdachte en zijn mededader hebben zich bij hun handelen puur laten leiden door hun eigen financieel gewin zonder stil te staan bij de ingrijpende gevolgen die een dergelijke daad voor de medewerkers en de bezoekers van het casino heeft. Slachtoffers van dergelijke misdrijven kunnen nog lange tijd last hebben van angstgevoelens en ook in dit geval blijkt uit de verklaringen in het dossier en het voegingsformulier van [betrokkene 4] dat het handelen van verdachte en zijn mededader grote impact heeft gehad op de medewerkers en bezoekers van het casino. In strafverzwarende zin heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte met deze feiten in grote mate heeft bijgedragen aan de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Naast de gewapende roofoverval, heeft verdachte zich met zijn mededader schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een CO2 Pistool dat lijkt op een Colt, model 1911A1. Doordat dergelijke voorwerpen niet van echte vuurwapens te onderscheiden zijn, jaagt het gebruik hiervan mensen grote schrik aan en roept dit gevoelens van angst en onveiligheid op.
Documentatie
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2014 is hij niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 29 april 2015. Hieruit blijkt dat huisvesting, financiën, het sociaal netwerk, denkpatronen, gedrag en vaardigheden als criminogene factoren kunnen worden aangemerkt die tevens verband lijken te houden met het delict. De werksituatie lijkt ook in verband te staan met het delict, maar dit lijkt niet direct een criminogene factor te zijn, nu verdachte beschikt over diploma’s en enige werkervaring. Uit informatie van De Waag (2012) blijkt dat verdachte een benedengemiddelde intelligentie heeft en dat hij zaken moeilijker kan overzien, waardoor hij vastloopt wanneer hij wordt overvraagd. Verdachte is gebaat bij duidelijke afspraken en communicatie en heeft volgens de reclassering begeleiding nodig bij het vinden van zelfstandige huisvesting en het op orde brengen van zijn financiën.
Verdachte wil zelf het liefst zelfstandig leren wonen om zo aan zijn gezin te kunnen bouwen. Hij is daarom intrinsiek gemotiveerd voor een leven zonder criminaliteit en wil overal aan meewerken. De reclassering schat het recidiverisico als laaggemiddeld in en acht het risico op onttrekken aan de voorwaarden ook laag. Verdachte lijkt over een mate van zelfinzicht te beschikken, in die zin dat hij zijn problemen erkent en op vrijwillige basis heeft deelgenomen aan diagnostiek en behandeling bij De Waag. De reclassering adviseert om een gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht,
- een ambulante behandelverplichting (bij De Waag of een soortgelijke instelling),
- een contactverbod met [medeverdachte] ,
- de verplichting om mee te werken aan begeleiding bij wonen, dagbesteding en financiën door eventueel nader te bepalen instanties, zolang de reclassering dit nodig acht.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Ten aanzien van de door de raadsman verzochte toepassing van het adolescentenstrafrecht overweegt de rechtbank als volgt.
De reclassering heeft in haar rapport van 29 april 2015 voor wat betreft de toepassing van het jeugdstrafrecht vermeld dat zowel verdachte zelf als zijn familie inschatten dat een meer zelfstandige ontwikkeling goed is om aan zijn toekomst te kunnen bouwen. Mede in het licht hiervan ziet de reclassering weinig mogelijkheden op pedagogisch gebied, maar meer mogelijkheden binnen het volwassenenkader. Nu verdachte het goed doet binnen de PI en er geen aanwijzingen zijn dat toepassing van het jeugdstrafrecht en een verblijf in een JJI voor hem meerwaarde hebben, adviseert de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het advies van de reclassering.
De rechtbank verenigt zich met het reclasseringsadvies en ziet daarom onvoldoende aanleiding voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. De rechtbank overweegt voorts nog dat verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd dat hij na zijn detentie met zijn vriendin wil gaan samenwonen en de zorg voor zijn twee kinderen weer op zich wil nemen. Mede op grond hiervan ziet de rechtbank meer aanknopingspunten voor toepassing van het volwassenenstrafrecht. Door een groter deel voorwaardelijk op te leggen dan door de officier van justitie is geëist komt de rechtbank echter enigszins tegemoet aan het verzoek van de raadsman.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor een overval met licht geweld/bedreiging uit van een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit in vereniging is gepleegd, er meerdere omstanders ongewild getuige zijn geweest van de overval, er gebruik is gemaakt van geweld en dat de aangever en omstanders zijn bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte die als first offender kan worden aangemerkt, het feit dat hij inzicht in het kwalijke van zijn handelen heeft getoond, openstaat voor hulp en begeleiding van de reclassering en met een brief – naar de indruk van de rechtbank – oprechte excuses aan de baliemedewerker Lachman heeft aangeboden en verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
De rechtbank wil verdachte, mede gelet op zijn jeugdige leeftijd, voldoende perspectief bieden om na het uitzitten van de vrijheidsstraf zijn leven op een betere manier vorm te geven dan hij tot op heden heeft gedaan. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard de voorgestelde behandeling te ondergaan en om verdachte daarin verder te motiveren zal de rechtbank een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd voor de duur van drie jaren. De rechtbank acht het van belang dat verdachte na zijn vrijlating niet in contact komt met zijn mededader en in een verplicht kader gaat werken aan de door de reclassering geschetste problematiek, opdat de kans op recidive wordt verminderd.
De door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden zou het ongewenste gevolg hebben dat verdachte langer vast zou komen te zitten dan wanneer die straf geheel in onvoorwaardelijke vorm van vierentwintig maanden gevangenisstraf zou worden opgelegd. Om die reden zal de rechtbank het voorwaardelijk strafdeel bepalen op een duur van acht maanden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[betrokkene 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, zonder opname van enig schadebedrag in het voegingsformulier.
De officier van justitie en de verdediging hebben zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank merkt ten aanzien van de vordering van [betrokkene 4] op dat zij verstaat dat er geen vordering is ingediend, nu er geen te vorderen schadebedrag op het voegingsformulier is ingevuld.
[betrokkene 1]
t.a.v. [betrokkene 2] en t.a.v. [betrokkene 3] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot:
1. Spoedprobleem analyse € 521,45
2. Drie gesprek met bedrijfsarts € 815,24
3. Doorbetaling salaris per mnd [betrokkene 2] € 1.788,99
4. Gestolen papiergeld € 4.340,-
Totaal € 7.465,68
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat voor zover in het kader van het onder de medeverdachte gelegde beslag op een geldbedrag, tot teruggave van dat geldbedrag aan [betrokkene 1] wordt beslist, dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op het toegewezen bedrag aan schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering voor zover deze ziet op het gevorderde bedrag van € 4.340,- af te wijzen, nu dit bedrag bij de medeverdachte is aangetroffen en in het kader van het onder die medeverdachte gelegde beslag aan [betrokkene 1] moet worden teruggegeven.
Voor wat betreft de overige schadeposten, heeft de raadsman primair verzocht deze af te wijzen, nu de kosten vanwege het uitvallen van [betrokkene 2] niet rechtstreeks voortvloeien uit het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen. Hij heef hiertoe aangevoerd dat de bedrijfsarts een erg hoog uurtarief heeft gehanteerd en niet is toegelicht hoelang [betrokkene 2] na de overval niet inzetbaar is geweest.
Ten slotte heeft de raadsman verzocht om bij toewijzing het bedrag niet hoofdelijk, maar voor de helft aan verdachte op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten 1 tot en met 3, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien binnen het beperkte kader van dit strafproces niet is komen vast te staan dat deze schadeposten het rechtstreekse gevolg zijn van de overval en verdere behandeling van die onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post gestolen papiergeld ad € 4.340,-, is door de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.340,- en verdachte – gelet op de betrokkenheid van zijn mededader – hoofdelijk veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Voor zover er in het kader van het beslag tot teruggave van een geldbedrag aan [betrokkene 1] wordt beslist, dan dient dit bedrag in mindering te worden gebracht op voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.340,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [betrokkene 1] .

8.De inbeslaggenomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 tot en met 3, 5 en 6 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 3, 5 en 6 genummerde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. feit 2:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
vierentwintig (24) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
acht (8) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] te [plaats 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder ambulante behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante (forensische) zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen en te begeleiden;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan begeleiding bij wonen, dagbesteding en financiën door eventueel nader te bepalen instanties, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[betrokkene 1] ,een bedrag van
€ 4.340,-;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
met bepaling dat enige beslissing tot teruggave aan de rechthebbende ( [betrokkene 1] ) van een geldbedrag in het kader van het beslag, in mindering zal strekken op voornoemde betalingsverplichting(en);
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.340,-ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[betrokkene 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
53 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de
teruggave aan verdachtevan de op de beslaglijst onder 1 tot en met 3, 5 en 6 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Muts Kl: zwart
RALPH LAUREN
2. 1.00 STK Sjaal Kl: rood
3. 1.00 STK Jas Kl: zwart
ADIDAS
van verdachte
5. 1.00 STK Zonnebril Kl: rood
RAY BAN
van verdachte
6. 1.00 STK Trui Kl: zwart
SWEATER.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. S.M. de Bruijn, rechter,
mr. I. Mantel-Duetz, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. D.L. van Lijf en E. Noorlander, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 september 2015.
Mr. Mantel-Duetz is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2014328705, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag/Segbroek-Haagse Hout-Scheveningen, bureau Scheveningen, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 395).
2.Het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 2] mede namens [betrokkene 1] d.d. 19 december 2014, blz. 49-50.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2014, blz. 109-112, met als bijlage schermafdrukken, blz. 113-137.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2015.
5.Eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 9 september 2015.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2014, blz. 110 midden.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 januari 2015, blz. 370-371, 373-374, 376 onderaan, 379 bovenaan.
8.Eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 9 september 2015.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2014, blz. 230-231.
10.Het proces-verbaal d.d. 22 december 2014, blz. 237-238.