ECLI:NL:RBDHA:2016:6799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
C/09/495184 / FA RK 15-6692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van overlijden van een vermiste die zich heeft aangesloten bij de gewapende strijd in Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot verklaring van overlijden van een vermiste persoon, die zich in 2013 had aangesloten bij de gewapende strijd in Syrië. Het verzoekschrift was ingediend door de vader van de vermiste, die stelde dat zijn zoon op een bepaalde datum was overleden aan verwondingen opgelopen tijdens de strijd. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder instemmingsverklaringen van belanghebbenden en een schriftelijke conclusie van de officier van justitie, die het verzoek afwees wegens gebrek aan onomstotelijk bewijs van overlijden.

Tijdens de zitting op 29 februari 2016 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de verzoeker, zijn advocaat en belanghebbenden aanwezig waren. De officier van justitie was ook vertegenwoordigd. De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld op basis van de Nederlandse wetgeving, met name artikel 1:426 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om een verklaring van overlijden af te geven als het lichaam van de vermiste niet kan worden teruggevonden, maar het overlijden als zeker kan worden beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat de vermiste was overleden, ondanks de twijfels van de officier van justitie over de authenticiteit van het overgelegde beeldmateriaal van de begrafenis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de vermiste nog in leven was en heeft het primaire verzoek toegewezen, waarbij de datum van overlijden is vastgesteld op de door verzoeker opgegeven datum. Het subsidiaire verzoek om een rechtsvermoeden van overlijden werd niet behandeld, omdat het primaire verzoek werd toegewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek om proceskostenveroordeling tegen het openbaar ministerie afgewezen, omdat de officier van justitie zijn standpunt met reden had ingenomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-6692
Zaaknummer: C/09/495184
Datum beschikking: 13 juni 2016

Verklaring van overlijden

Beschikking op het op 27 augustus 2015 ingekomen verzoekschrift van:

[de vader] ,

verzoeker, vader van de hierna vermelde vermiste,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. de Boer te Amsterdam.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

moeder van de hierna vermelde vermiste,
wonende te [woonplaats] ,

[de (half)broer] ,

(half)broer van de hierna vermelde vermiste,
wonende te [woonplaats] ,

[broer 2] ,

broer van de hierna vermelde vermiste,
wonende te ’s-Gravenhage,

[broer 3] ,

broer van de hierna vermelde vermiste,
wonende te [woonplaats] ,

[de zus] ,

zus van de hierna vermelde vermiste,
wonende te [woonplaats] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen, waaronder de instemmingsverklaringen van de belanghebbenden [de moeder] , [broer 2] , [broer 3] en [de zus] ;
- de brief d.d. 29 september 2015 van verzoeker, met bijlagen, waaronder de instemmingsverklaring van de belanghebbende [de (half)broer] ;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie d.d. 24 november 2015 die strekt tot afwijzing van het verzochte;
- de brief d.d. 1 december 2015 van verzoeker, met bijlagen;
- de brief d.d. 22 januari 2016 van verzoeker, met bijlagen;
- de fax d.d. 19 februari 2016 van verzoeker, met bijlagen;
- de brief d.d. 25 februari 2016 van verzoeker, met bijlagen.
Op 29 februari 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door
mr. I.D. Bellaart, rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen: verzoeker, zijn advocaat en de belanghebbenden. Namens het openbaar ministerie was de heer [naam] aanwezig.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de nadere conclusie van de officier van justitie, ingekomen op 14 maart 2016;
- de fax d.d. 25 maart 2016 van verzoeker, met als bijlage een reactie van verzoeker op de nadere conclusie van de officier van justitie.

Verzoek

Het verzoek – zoals dat thans luidt – strekt ertoe dat de rechtbank:
- primair: zal verklaren dat
[de vermiste](hierna: de vermiste), geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats] , gewoond hebbende te [woonplaats] , op [datum overlijden] is overleden;
- subsidiair: zal gelasten de vermiste op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat, alsmede te bepalen dat de kosten die verzoeker op grond van artikel 1:413 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft gemaakt ten laste van het vermogen van de vermiste worden gebracht;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van de officier van justitie in de proceskosten.

Feiten

  • De vermiste heeft de Nederlandse nationaliteit.
  • Uit de Basisregistratie personen (hierna: Brp) blijkt dat de inschrijving van de vermiste in de Brp op 16 maart 2011 is opgeschort met als reden “Emigratie”.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank is op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van de voorliggende verzoeken kennis te nemen en past bij gebrek aan nadere conflictregels het Nederlandse recht toe.
Het primaire verzoek: verklaring van overlijden
Ingevolge artikel 1:426, eerste lid van het BW kan, indien het lichaam van een vermist persoon niet is kunnen worden teruggevonden doch, alle omstandigheden in aanmerking genomen, zijn overlijden als zeker kan worden beschouwd, de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie of van iedere belanghebbende verklaren dat die persoon is overleden, indien (A) de vermissing heeft plaatsgevonden in Nederland, (B) de vermissing heeft plaatsgevonden tijdens een reis met een in Nederland thuisbehorend schip of luchtvaartuig, (C) de vermiste Nederlander was of (D) de vermiste zijn woon- of verblijfplaats had in Nederland.
Nu de vermiste de Nederlandse nationaliteit heeft, kan verzoeker worden ontvangen in zijn verzoek.
Verzoeker heeft aan zijn (primaire) verzoek – kort gezegd – de volgende stellingen ten grondslag gelegd. De vermiste heeft zich in 2013 in Syrië aangesloten bij de gewapende strijd. Volgens verzoeker is de vermiste op [datum overlijden] overleden aan verwondingen opgelopen tijdens de gewapende strijd in Aleppo. Verzoeker stelt dat de broer van de vermiste, belanghebbende [broer 2] , anderhalve week voor het overlijden van de vermiste werd gebeld door [de vrouw van de vermiste] (hierna: [de vrouw van de vermiste] ), volgens verzoeker de naar Islamitisch recht gehuwde vrouw van de vermiste, die vertelde dat de vermiste ernstig gewond was geraakt en werd behandeld in een ziekenhuis net over de Turkse grens. [broer 2] heeft nadien nog tweemaal met de vermiste gesproken. Op 2 juni 2014 kreeg [broer 2] van zowel [de vrouw van de vermiste] als een vriend van zijn broer het bericht dat de vermiste was bezweken aan zijn verwondingen. De familie van de vermiste heeft na [datum overlijden] niets meer van de vermiste vernomen. Verzoeker heeft foto’s overgelegd van de vermiste na zijn overlijden, alsmede videobeelden van zijn begrafenis.
De officier van justitie stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat niet gesteld kan worden dat het overlijden van de vermiste zeker is, omdat daarvoor geen onomstotelijke bewijzen voorhanden zijn. Het primaire verzoek dient reeds om die reden volgens de officier van justitie te worden afgewezen.
Inhoudelijke beoordeling
Verzoeker heeft beeldmateriaal overgelegd van de vermeende begrafenis van de vermiste. De officier van justitie trekt in twijfel of de persoon die begraven wordt daadwerkelijk is overleden en of dit de vermiste is. De rechtbank heeft het beeldmateriaal bekeken en op grond daarvan de overtuiging bekomen dat het overgelegde beeldmateriaal de begrafenis toont van een overleden persoon en dat deze persoon daadwerkelijk de vermiste is. De rechtbank neemt hierbij de verklaring van de ouders en de overige familieleden in aanmerking dat er bij hen geen enkele twijfel bestaat dat de persoon op de foto’s en de film de vermiste, hun zoon en (half)broer [de vermiste] , is. De overgelegde foto’s ondersteunen daarnaast het overgelegde filmmateriaal. Voorts heeft de familie verklaard dat zij thans al bijna twee jaar geen contact meer heeft gehad met de vermiste, terwijl hij vóór [datum overlijden] regelmatig – telefonisch dan wel via sociale media – contact met hen had.
De officier van justitie heeft aangegeven dat de vermiste er belang bij zou kunnen hebben dat men hem dood waant en dat terroristische organisaties die actief zijn in het jihadistische strijdgebied, waarvan de vermiste vermoedelijk deel uitmaakte, de professionaliteit bezitten om een overlijden te kunnen veinzen. De officier van justitie heeft opgemerkt dat zich eerder vergelijkbare situaties hebben voorgedaan waarbij later bleek dat het overlijden van de betreffende persoon was voorgewend. De rechtbank overweegt dat er geen concrete aanwijzingen zijn – ook niet door de officier van justitie aangedragen – dat de vermiste thans nog in leven zou zijn en dat de begrafenis in scène zou zijn gezet. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stellingen van de officier van justitie.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld, nu het lichaam van de vermiste niet is kunnen worden teruggevonden, dat het overlijden van de vermiste als zeker kan worden beschouwd.
De officier van justitie heeft in zijn nadere conclusie na zitting – voor het geval dat de verzoeken van verzoeker niet aanstonds worden afgewezen – subsidiair verzocht om het in het geding gebrachte filmmateriaal op authenticiteit te laten controleren en beoordelen door het NFI of een vergelijkbaar deskundig instituut, alsmede verzoeker opdracht te geven de melding van [de vrouw van de vermiste] controleerbaar aannemelijk te maken.
De rechtbank overweegt dat het NFI met een onderzoek naar de authenticiteit van het filmmateriaal niet kan controleren of de begrafenis in scène is gezet. Naar het oordeel van de rechtbank zal wetenschap over bijvoorbeeld het tijdstip en de plaats waar het beeldmateriaal is gefilmd en/of geüpload niets kunnen afdoen aan haar oordeel dat het overlijden van de vermiste als zeker kan worden beschouwd. De rechtbank zal dit verzoek van de officier van justitie dan ook afwijzen. Het verzoek ten aanzien van de melding van [de vrouw van de vermiste] zal zij eveneens afwijzen, nu de rechtbank aan haar verklaring geen gewicht toekent.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het overlijden van de vermiste als zeker kan worden beschouwd, zal zij het primaire verzoek toewijzen. De rechtbank zal de datum van overlijden, gelet op de informatie die voorhanden is, bepalen op [datum overlijden] en hierbij geen tijdstip vaststellen, nu hiervoor de informatie ontbreekt.
Het subsidiaire verzoek: rechtsvermoeden van overlijden
Nu het primaire verzoek van verzoeker wordt toegewezen, komt de rechtbank niet meer toe aan het subsidiaire verzoek van verzoeker.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De aard van de beslissing verzet zich tegen de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat deze dient te worden afgewezen.
De proceskosten
Verzoeker heeft verzocht het openbaar ministerie in de kosten van de procedure te veroordelen. Verzoeker stelt dat hij extra advocaatkosten heeft moeten maken door de interventie van het openbaar ministerie en dat deze procedure overeenkomsten vertoont met een contentieuze procedure. De rechtbank ziet in het gestelde door verzoeker geen aanleiding om een proceskostenveroordeling ten laste van het openbaar ministerie vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is heeft de officier van justitie, gelet op de achtergrond van de vermiste, met reden zijn standpunt naar voren gebracht. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart dat op [datum overlijden] is overleden:
[de vermiste] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zoon van: [de vader] en [de moeder] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Nijhuis, M.P. Verloop en I.D. Bellaart, bijgestaan door mr. M.T.E. Krijger-van Huut als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 juni 2016.