Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
2.De feiten
Onder opschortende voorwaarde van betaling ex artikel 2 cedeert [NV2] per 9 mei 2007 de vordering aan [eiser] , gelijk [eiser] per 9 mei 2007 de vordering aanvaardt van [NV2] .
Uiterlijk 9 mei 2007 betaalt [BV5] aan [NV2] […] een bedrag van EUR 122.455,46 […]
[…]
[eiser] verbindt zich als hoofdelijk schuldenaar voor de onder 2 genoemde verplichtingen […]”
cedent een vordering op [A] en [B] (hierna: “schuldenaren”) heeft, ten bedrage van € 275.000 […]
cedent en cessionaris op 28 december 2010 een koopovereenkomst zijn aangegaan, waarbij cedent zijn voormelde vordering op schuldenaren aan cessionaris verkocht heeft […]
2.2.1. […] Vast staat dat [kerngetuige 1,[A] , rb
] persoonlijk en (enkele van) diens bedrijven […] failliet zijn verklaard. In het eindverslag van 30 juli 2013 inzake het persoonlijk faillissement van [kerngetuige 1] heeft de curator vorderingen van bijna € 9.000.000,-- geïnventariseerd. De belastingdienst had een vordering van ruim € 700.000,--; de [concurrente] crediteuren hebben gezamenlijk een vordering ingediend van ruim € 8.200.000,--. Daar tegenover heeft een bedrag van een kleine € 40.000,-- beschikbaar gestaan voor uitdeling. Daarnaast had [kerngetuige 1] een hypotheek van € 1.325.000,-- en is de desbetreffende woning uiteindelijk verkocht voor € 540.000,--. […]
]. Het project werd een groot fiasco […] en leverde [kerngetuige 1] een slepend conflict op met [betrokkene 6] […], dat in het zojuist besproken faillissement is geëindigd […]
].
[Betrokkene 9] zou geïnteresseerd zijn in het concept [project 1] van [kerngetuige 1], die in die periode de wereld afreisde om dit concept te slijten.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Het tijdelijk verschaffen van een andere identiteit laat verplichtingen jegens derden in beginsel onverlet. Schuldeisers voor wie de tijdelijk nieuwe identiteit van de schuldenaar onbekend is, zullen door deze identiteitswijziging gemakkelijk gedupeerd worden. Een dergelijke benadeling kan moeilijk worden begrepen onder het risico dat schuldeisers nu eenmaal dragen in het maatschappelijk verkeer. Uitgangspunt moet zijn dat schuldeisers geen slachtoffer worden van regels op het gebied van criminaliteitsbestrijding. Bij aanvang van het getuigenbeschermingsprogramma moet de te beschermen getuige dan ook openheid geven over zijn financiële zaken en dan in het bijzonder over zijn schulden en baten. De getuige-schuldenaar dient zijn schulden te vereffenen. Bij onvoldoende baten zal de Staat de schulden voldoen. Indien dat niet mogelijk is zal de Staat de schulden overnemen.”
geen slachtoffer” mogen worden van regels op het gebied van criminaliteitsbestrijding en de constatering dat schuldeisers “
gemakkelijk gedupeerd” zullen kunnen worden door de identiteitswijziging van de getuige. Een andere rechtvaardiging voor bedoelde verplichting van de Staat dan het vergoeden van werkelijke (toekomstige) schade van de schuldeisers laat zich bovendien moeilijk denken.
Kan de schade een gevolg zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en staat vast dat de schade door tenminste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is.” In dit artikel wordt een bijzonder geval van toerekening van schade aan een bepaalde gebeurtenis behandeld, te weten het geval waarin twee of meer (normschendende) gebeurtenissen kunnen worden aangemerkt als mogelijke veroorzaker van de
geheleschade, maar niet kan worden vastgesteld welke.
geheleschade. Niet in geschil is namelijk dat [A] reeds enkele jaren voor zijn opname in het getuigenbeschermingsprogramma (eerst door betalingsonmacht en later door zijn persoonlijk faillissement) niet bij machte was de vorderingen te voldoen waarvan [eiser] in deze zaak voldoening door de Staat vordert. Het gegeven dat aldus reeds vóór bedoelde opname sprake was van schade (die in deze zaak in de vorm van over de jaren vóór deze opname door [A] verschuldigd geraakte rente wordt gevorderd), staat in de weg aan toepasselijkheid van artikel 6:99 BW.
Ik schaar dat onder de noemer ‘frauduleus faillissement’”.