ECLI:NL:RBDHA:2016:676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
09/857385-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor zware mishandeling en wapenbezit na schietincident

Op 26 januari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 8 juli 2015 in Leiden, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het lichaam van het slachtoffer schoot, wat resulteerde in een schotwond en een gebroken scheenbeen. De rechtbank heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht, omdat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op levensberoving. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat de verdediging niet proportioneel was ten opzichte van de aanranding. De verdachte werd ook vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen, maar werd wel schuldig bevonden aan zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft ook beslist dat de inbeslaggenomen vuurwapens onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857385-15 en 10/731139-14 (tul)
Datum uitspraak: 26 januari 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, huis van bewaring Maatschapslaan, te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 januari 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 juli 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, van korte afstand met een vuurwapen (een) kogel(s) heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer] , welke kogel die [slachtoffer] in het linker onderbeen heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 juli 2015 te Leiden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond en/of gebroken scheenbeenbot en/of een doorgesneden binnenmeniscus, heeft toegebracht, door meermalen, althans eenmaal, van korte afstand met een vuurwapen (een) kogel(s) af te vuren op het lichaam van die [slachtoffer] , welke kogel die [slachtoffer] in het linker onderbeen heeft geraakt,
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2015 te Leiden en/of Rotterdam en/of Leiderdorp, een wapen van categorie III, te weten semi-automatisch machinepistool 7.65mm Browning,
althans een soortgelijk vuurwapen,type Skorpion en/of semi-automatisch pistool 9 mm, Browning kort,
althans een soortgelijk vuurwapen, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2015 te Leiden en/of Rotterdam en/of Leiderdorp, een wapen van categorie III, te weten F.N. Browning model 1922, en/of munitie van categorie III, te weten 9 scherpe 7.65 mm patronen, voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
De verdenking kort weergegeven
De verdenking komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag (feit 1 primair) dan wel de zware mishandeling (feit 1 subsidiair) van [slachtoffer] door hem van korte afstand door diens been te schieten.
De verdenking luidt verder, zakelijk weergegeven, dat verdachte twee vuurwapens voorhanden heeft gehad (feiten 2 en 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het aan hem onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd het schieten in het been van aangever geen aanmerkelijke kans oplevert dat aangever zou komen te overlijden. Voorts was verdachte – indien de rechtbank zou oordelen dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans – zich niet bewust van deze kans.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde.
Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde nu daarvoor wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1:
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangenomen dat verdachte op 8 juli 2015 tezamen met [medeverdachte] in Leiden een ontmoeting had met [slachtoffer] (hierna: aangever). Na deze ontmoeting – waarbij verdachte en aangever gezamenlijk in een woning zijn geweest – heeft aangever verdachte op straat van achteren beetgepakt waarop verdachte heeft geslagen en heeft geschreeuwd dat hij wilde dat aangever hem los liet. De medeverdachte is op dat moment uit de auto gestapt, heeft zijn vuurwapen getrokken, heeft deze gericht op aangever terwijl hij daarbij een aantal maal heeft geroepen dat aangever verdachte moest loslaten en heeft meerdere keren in de lucht geschoten. Verdachte heeft hierop het vuurwapen dat hij zelf bij zich droeg getrokken, doorgeladen en tweemaal geschoten. Met het tweede schot heeft verdachte aangever in zijn been geraakt. Als gevolg van dit schot heeft aangever een gebroken scheenbeenbot, schade aan het gewrichtsoppervlak aan de binnenzijde van de knie en een doorgesneden binnenmeniscus opgelopen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer]
Het primair tenlastegelegde (poging tot doodslag)
De rechtbank beantwoordt de vraag of er bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op levensberoving ontkennend. Verdachte heeft van een korte afstand neerwaarts in het been van aangever geschoten. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat een (dergelijk neerwaarts gericht) schot in het been de dood ten gevolge heeft niet aanmerkelijk te achten. De rechtbank neemt hierbij de bevindingen van H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts KNMG, met betrekking tot de mortaliteitskans in aanmerking.
De rechtbank acht derhalve de aan verdachte primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Het subsidiair tenlastegelegde (zware mishandeling)
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, welk feit verdachte ook heeft bekend. Nu de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • proces-verbaal verklaring [medeverdachte] , blz. 607 t/m 613;
  • een geschrift, te weten een medische verklaring d.d. 11 augustus 2015 van A.M. Booij-Fuite, forensisch arts KNMG.
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 januari 2016, inhoudende -zakelijk weergegeven-: “
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2, welk feit verdachte ook heeft bekend. Nu de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal Sporenlijst, met bijlagen, d.d. 28 juli 2015, blz. 252 t/m 275;
  • het rapport Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Leiden op 8 juli 2015, d.d. 11 september 2015, blz. 765 t/m 777;
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 januari 2016, inhoudende -zakelijk weergegeven-: “
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 08 juli 2015 te Leiden aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond en een gebroken scheenbeenbot en een doorgesneden binnenmeniscus, heeft toegebracht, door van korte afstand met een vuurwapen een kogel af te vuren op het lichaam van die [slachtoffer] , welke kogel die [slachtoffer] in het linker been heeft geraakt;
2.
hij op 8 juli 2015 te Leiden een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch machinepistool 7.65mm Browning, type Skorpion, of een semi-automatisch pistool 9 mm, Browning kort, althans een soortgelijk vuurwapen, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt met als gevolg dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte werd gewurgd door aangever waardoor er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich evident mocht verdedigen. Dat betekent dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte kon zich niet onttrekken aan deze situatie, hetgeen onder meer blijkt uit de omstandigheid dat verdachte eerst heeft getracht aangever te slaan en te schudden met zijn lijf en uit de omstandigheid dat aangever niet reageerde op de schoten van de medeverdachte. De raadsman heeft bepleit dat de gedraging – te weten het schieten in het been van aangever – proportioneel was aangezien verdachte geen lucht kreeg, hij eerst minder ingrijpende middelen had gebruikt en hij bewust op het been van aangever heeft gericht. De raadsman heeft gesteld dat er geen andere mogelijkheid open stond dan aangever in zijn been te schieten om uit de situatie waarin hij zich bevond te ontsnappen. Voor zover verdachte in zijn verdediging de daarvoor noodzakelijke grenzen heeft overschreden, komt hem een beroep op noodweerexces toe, aldus de raadsman, nu in dat geval die overschrijding het gevolg was van een door die situatie opgeroepen hevige gemoedsbeweging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, nu alle bestanddelen zijn vervuld, zij de stelling van verdachte – dat hij niet op een andere wijze kon loskomen – niet terzijde kan schuiven en er niet is voldaan aan de vereisten voor culpa in causa.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
De rechtbank stelt vast dat er een groot verschil zit tussen de verklaringen van aangever enerzijds en die van verdachte en de medeverdachte anderzijds. Eerstgenoemde heeft verklaard dat de ontmoeting op 8 juli 2015 in Leiden te maken had met de verkoop van horloges en kleding. Verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat de ontmoeting verband hield met de beoogde aankoop van 1,7 kilo heroïne. De rechtbank zal uitgaan van laatstgenoemde verklaring. De verklaringen van verdachte en de medeverdachte komen overeen en worden gesteund door overige bewijsmiddelen, terwijl bij de verklaringen van aangever de nodige vraagtekens kunnen worden gezet.
Met betrekking tot de vraag of er sprake was van een noodweersituatie overweegt de rechtbank als volgt.
In het voordeel van verdachte gelden de verklaringen van hemzelf, alsmede van de medeverdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat hij werd vastgepakt, dat het hem niet lukte om los te komen, dat hij geen lucht kreeg en zelfs dat hij dacht dat hij dood ging. Ook de medeverdachte heeft verklaard dat aangever verdachte in een soort houdgreep had. Daar staat, in het nadeel van verdachte, tegenover dat verdachte en de medeverdachte zich richting een heroïne transactie hebben begeven, terwijl zij allebei waren voorzien van een geladen vuurwapen. Voorts werd verdachte vastgegrepen door een ongewapende man, kennelijk op een dusdanige wijze dat geen noemenswaardig letsel bij verdachte is ontstaan, dat verdachte beide armen en benen nog vrij had en dat verdachte in staat was zijn wapen te pakken, door te laden en meermalen en ook gericht te schieten. Ten slotte kan worden vermeld dat de medeverdachte heeft verklaard dat verdachte leek los te komen bij zijn laatste waarschuwingsschot.
Desalniettemin zal de rechtbank, in het voordeel van verdachte, ervan uitgaan dat verdachte zich ten tijde van het begaan van het feit bevond in een noodweersituatie.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte door de manier waarop hij zich tegen de aanranding door aangever heeft verdedigd de grenzen van het noodzakelijke heeft overschreden. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat de wijze van verdedigen, het schieten met een wapen in de richting van aangever, die ongewapend was, niet in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding en deze derhalve niet proportioneel was.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Noodweerexces
Van noodweerexces is sprake indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Dat bij verdachte sprake is geweest van een dergelijke hevige gemoedsbeweging is niet vast komen te staan noch aannemelijk geworden. Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte, tezamen met een ander, zich heeft begeven naar een heroïne transactie. Uit de omstandigheid dat zij allebei een geladen wapen bij zich droegen, leidt de rechtbank af dat zij kennelijk er rekening mee hielden dat het uit de hand zou kunnen lopen en dat het gebruik van de door hen meegebrachte wapens niet zou worden geschuwd, terwijl verdachte, wanneer het ook daadwerkelijk uit de hand loopt, zijn wapen heeft gepakt en schoten heeft gelost.
Verdachte komt derhalve eveneens geen beroep op noodweerexces toe.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat het bewezenverklaarde en verdachte strafbaar zijn, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of van verdachte opheffen of uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een verplichte deelname aan een Cognitieve Vaardigheidstraining.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet ook op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 1, verzocht geen langere vrijheidsbenemende straf op te leggen dan verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Met dit vuurwapen heeft hij zich begeven naar een heroïne transactie. Bovendien heeft verdachte met dit vuurwapen in het been geschoten van [slachtoffer] . Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving, hetgeen eens te meer is gebleken uit de gevolgen van het handelen van verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
20 oktober 2015, waaruit blijkt dat verdachte al vele malen is veroordeeld. Dit zal de rechtbank in het nadeel van verdachte meewegen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, Jeugdbescherming en reclassering, d.d. 9 december 2015, betreffende verdachte, opgemaakt en ondertekend door M. Scholtens, reclasseringswerker, en H. Arendse, leidinggevende. De reclassering schat de recidivekans in als hoog en adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de deelname aan een Cognitieve Vaardigheidstraining.
De rechtbank acht – in het licht van het voorgaande en in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat zij verdachte niet zal ontslaan van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 1 - een fors hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan is geëist door de officier van justitie passend. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank, mede gelet op de hoogte van deze straf, geen aanleiding tot het opleggen van de gevorderde bijzondere voorwaarden. Gelet op de hoogte van de straf zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.

6.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 15.000,-.
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 1 – primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren aangezien niet voldoende duidelijk is of de vordering door een gemachtigd persoon is ingediend. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de in de vordering genoemde psychische problemen niet voor schadevergoeding in aanmerking komen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de vordering en de bijgevoegde brief voldoende blijkt dat T. Neijzen, advocaat te Leiden, was gemachtigd om namens [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding in te dienen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, mede gelet op het verband tussen de schade en het eigen aandeel dat de benadeelde partij heeft gehad in de totstandkoming van de schade.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

7.De inbeslaggenomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1, 2, en 3 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat het onder 10 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Over de overige op de beslaglijst genoemde goederen is reeds beslist.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst met nummer onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Dit betreffen twee vuurwapens en één stuk munitie. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het op de beslaglijst onder 10 genummerde voorwerp.

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van
het bij vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 23 oktober 2014 voorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar, dan wel de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 2 oktober 2015 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 23 oktober 2014, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte hij de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging zijn gegrond op de artikelen:
- 14 g, 36b, 36d, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 23 oktober 2014, gewezen onder parketnummer
10/731139-14, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) MAANDEN;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten: twee vuurwapens en één stuk munitie;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 10 genummerde voorwerp, te weten: een horloge;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M.B. van Munster en L. Peet, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015204671, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 916).