3.4De beoordeling van de tenlastelegging
[Secretaresse verdachte] en [chauffeur van verdachte]
[Secretaresse verdachte] heeft op 21 februari 2012 in een gesprek met [bedrijfsrecherche] , verklaard dat zij de ‘fakeafspraken’ na de uitzending van de NOS, in de periode tussen 18 en 27 september 2011 in opdracht van verdachte in de agenda heeft gezet. In eerste instantie kwam de chauffeur, [chauffeur van verdachte] met dit verzoek en daarna kwam verdachte met hetzelfde verzoek. Het zou ook kunnen dat verdachte het verzoek voor de uitzending van 18 september 2011 heeft gedaan.
Op 2 september 2013 heeft [Secretaresse verdachte] tegenover de rechter-commissaris, in het kader van de civiele procedures, verklaard dat zij blijft bij de verklaring die zij tegenover [bedrijfsrecherche] heeft afgelegd. Ze had één toevoeging: de [chauffeur van verdachte] was op haar kamer toen verdachte haar vroeg om afspraken in haar agenda te plaatsen. Rondom de uitzending van de NOS, vroeg [chauffeur van verdachte] haar of ze wat afspraken in de agenda wilde zetten. Verdachte verscheen op dat moment in de deuropening met hetzelfde verzoek. Er had een aantal verkeersovertredingen plaatsgevonden in het weekend en verdachte had deze begaan.
[Secretaresse verdachte] kreeg van de financiële administratie bericht indien er een verkeersboete was opgelegd. Aan de hand van de agenda keek [Secretaresse verdachte] vervolgens wanneer de overtreding was begaan. Dit gaf zij dan door aan de directeur strategie en bestuur, via het systeem my corsa. Als de overtreding in het weekend was begaan, gaf [Secretaresse verdachte] de factuur aan verdachte, die deze dan moest betalen omdat de overtreding een privéaangelegenheid betrof.
[Secretaresse verdachte] moest van verdachte clusterbezoeken in de agenda zetten. Verdachte heeft niet gezegd hoe [Secretaresse verdachte] dit moest doen; [Secretaresse verdachte] heeft hierin de vrije hand genomen. Het waren fictieve bezoeken, die zij rond de data en locaties van de verkeersboetes heeft gepland. [chauffeur van verdachte] heeft daarbij geholpen met de locaties. Om het niet te veel te laten opvallen, heeft [Secretaresse verdachte] zes of zeven clusterbezoeken over een paar maanden ingepland. Naderhand heeft verdachte gevraagd of [Secretaresse verdachte] de fictieve afspraken in de agenda had gezet, hetgeen [Secretaresse verdachte] heeft bevestigd.
Op 5 september 2013 heeft [Secretaresse verdachte] tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij bleef bij hetgeen zij bij [bedrijfsrecherche] en op 2 september 2013 tegenover de rechter-commissaris had verklaard.
[chauffeur van verdachte] heeft op 21 februari 2012 in een gesprek met [bedrijfsrecherche] verklaard dat hij de dienstauto doordeweeks bij zich hield en dat hij deze op donderdagavond bij verdachte voor de deur achter liet.
Een dag na de NOS-uitzending vroeg verdachte hem of de bekeuringen die zij zelf betaald had, bij het COA geregistreerd stonden. Het bleek achteraf dat het COA alle bekeuringen registreerde. Aan de hand van die bekeuringen zijn er werkbezoeken gepland. Dat is door [Secretaresse verdachte] (rechtbank: [Secretaresse verdachte] ) gebeurd in opdracht van verdachte. [chauffeur van verdachte] stond erbij.
Op 2 september 2013 heeft [chauffeur van verdachte] tegenover de rechter-commissaris, in het kader van de civiele procedures, verklaard dat hij voor 100% achter zijn verklaring bij [bedrijfsrecherche] stond. De agenda werd rond de NOS-uitzending op initiatief van verdachte, aangepast. Verdachte vroeg de secretaresse vanuit de deuropening, in aanwezigheid van [chauffeur van verdachte] , om van de privé- bekeuringen zakelijke ritten te maken. [chauffeur van verdachte] heeft [Secretaresse verdachte] vervolgens geholpen.
Op 5 september 2013 heeft [chauffeur van verdachte] tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de letterlijke bewoordingen van verdachte betroffen: “ [Secretaresse verdachte] , wil jij van alle bekeuringen zakelijke ritten maken?” [chauffeur van verdachte] heeft [Secretaresse verdachte] geholpen bij het achteraf inplannen van de werkbezoeken omdat zij verschrikt keek bij de opdracht van verdachte en omdat [chauffeur van verdachte] beter topografisch onderlegd is. [chauffeur van verdachte] is voorgehouden dat [Secretaresse verdachte] heeft verklaard dat hij haar voordat verdachte dit vroeg, tevens heeft verzocht om afspraken in de agenda te zetten. Dat is volgens [chauffeur van verdachte] niet juist, aangezien verdachte die opdracht heeft gegeven.
Met de raadsvrouw constateert de rechtbank dat in de hiervoor genoemde verklaringen sprake is van enkele discrepanties. Zo heeft [Secretaresse verdachte] aanvankelijk niet verklaard dat [chauffeur van verdachte] erbij was, toen verdachte het verzoek tot toevoeging van agenda-afspraken deed en ontkent [chauffeur van verdachte] dat hij als eerste aan [Secretaresse verdachte] heeft gevraagd om toevoeging van de agenda-afspraken, terwijl [Secretaresse verdachte] hierover anders verklaart.
De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaringen van [Secretaresse verdachte] en [chauffeur van verdachte] in grote lijnen, overeenkomen. De rode draad in deze verklaringen is, dat verdachte [Secretaresse verdachte] in aanwezigheid van [chauffeur van verdachte] , rond de NOS-uitzending heeft verzocht om achteraf werkbezoeken in de agenda van verdachte te plaatsen, met als doel in het weekend opgelopen verkeersboetes een zakelijk karakter te geven. [Secretaresse verdachte] heeft dit vervolgens gedaan, hetgeen ook blijkt uit de hiervoor genoemde bevindingen van [bedrijfsrecherche] . De rechtbank is van oordeel dat deze mate van discrepantie tussen de verklaringen van [chauffeur van verdachte] en [Secretaresse verdachte] , die niet ziet op wezenlijke onderdelen van de verklaringen, die verklaringen niet ongeloofwaardig maakt. Integendeel, het maakt het juist onwaarschijnlijker dat de verhalen vooraf zijn afgesproken en ingestudeerd en versterkt daarmee de geloofwaardigheid.
Ook overigens acht de rechtbank de verklaringen van [Secretaresse verdachte] en [chauffeur van verdachte] betrouwbaar, omdat de rechtbank geen reden ziet waarom zij op eigen initiatief rond de periode van de NOS uitzending, genoemde afspraken zouden invoeren in de agenda van verdachte en hier achteraf over zouden liegen.
De verklaring van verdachte
Verdachte ontkent dat zij [Secretaresse verdachte] heeft verzocht om achteraf afspraken in haar agenda te plannen. Verdachte heeft hiertoe in haar verhoor bij de Rijksrecherche d.d. 9 juli 2014 en ter terechtzitting betoogd dat zij hiervoor geen enkel motief had, nu zij altijd heeft verklaard ook privé te hebben gereden met de dienstauto en boetes zelf te hebben betaald. Verdachte heeft verklaard dat zij hier altijd open over is geweest.
De rechtbank stelt vast dat het COA er in 2006 voor heeft gekozen om, in het licht van de gewijzigde fiscale wetgeving, de fiscale bijtelling toe te passen met betrekking tot de dienstauto van verdachte. Het COA heeft er in 2007 voor gekozen om deze bijtelling voor verdachte, met terugwerkende kracht vanaf 2006, te compenseren. De compensatie is vanaf dit moment verwerkt in het salaris van verdachte, waardoor het netto effect van de bijtelling nihil is. Toen verdachte in 2011 moest worden herbenoemd als bestuursvoorzitter onder de nieuwe wet COA, kwam het salaris van verdachte (en hiermee ook de genoemde compensatie voor de fiscale bijtelling) ter discussie te staan, omdat het salaris van verdachte diende te worden aangepast aan de Balkenende-norm.
Anders dan verdachte thans betoogt blijkt uit na te noemen stukken dat zij vanaf begin 2011 telkens heeft gecommuniceerd dat zij privé geen gebruik maakte van haar dienstauto.
In een mail aan verdachte (in het kader van de discussie of het salaris van verdachte wel of niet boven de Balkenende-norm zat) van 23 februari 2011, heeft [naam 5] , vicevoorzitter van de Raad van Toezicht van het COA, het volgende geschreven: “Maak duidelijk dat de compensatie fiscale bijtelling auto moeilijk als loon gezien kan worden (je strijkt er immers niets van op; je brengt evenmin reiskosten in rekening; je rijdt de auto alleen zakelijk).”
In een gesprek d.d. 10 mei 2011 met [naam 2] (afdeling PO van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en [naam 3] (waarnemend Directeur-Generaal Vreemdelingenzaken) heeft verdachte verklaard de dienstauto “echter in het geheel niet voor privédoeleinden te gebruiken, waardoor de compensatie voor de fiscale bijtelling voor haar reëel is”.
In een antwoordbrief, naar aanleiding van schriftelijke vragen van de NOS van 8 september 2011, heeft de woordvoerder van het COA geschreven dat de bestuursvoorzitter (rechtbank: verdachte) voor 2011 een eenmalige compensatie voor de fiscale bijtelling heeft ontvangen. De bijtelling was overbodig omdat de auto niet voor privédoeleinden werd gebruikt.In een gesprek d.d. 26 september 2011 met [naam 6] , Secretaris-Generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en [naam 3] voornoemd, heeft verdachte verklaard “de auto nimmer privé te gebruiken en dat dit ook nooit het geval is geweest”.
Op 14 februari 2012 heeft verdachte ten slotte in een gesprek met de leden van de Commissie Scheltema, verklaard dat zij de dienstauto in haar gehele periode nooit privé heeft gebruikt.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de mail van [naam 5] van 23 februari 2011, slechts betrekking had op de situatie zoals deze werd beoogd na haar benoeming op grond van de nieuwe wet COA en derhalve niet op de situatie van vóór september 2011. In het gesprek d.d. 10 mei 2011 met [naam 2] en [naam 3] , heeft zij niet met zo veel woorden gezegd dat zij op dat moment de auto niet voor privédoeleinden gebruikte. Het gespreksverslag dat zich in het dossier bevindt is volgens verdachte op dit punt dus niet juist. Dat geldt eveneens voor de weergave van het gesprek van 26 september 2011 met [naam 6] en [naam 3] . De gespreksverslagen zijn nadien opgemaakt en zijn niet ter goedkeuring aan verdachte voorgelegd. Zij zou zeker bezwaar hebben gemaakt tegen deze weergave.
Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat zij er bij haar verklaring tegenover de Commissie Scheltema, vanuit is gegaan dat de vragen over het privé gebruik van de auto zagen op de periode vanaf september 2011. Vanaf dat moment had zij een mondelinge afspraak met haar werkgever dat zij de dienstauto niet meer privé zou gebruiken.
De rechtbank heeft de verklaring van verdachte bij de commissie Scheltema voor zover deze betrekking heeft op het privégebruik van de auto ter terechtzitting beluisterd en constateert dat in genoemd gesprek geen enkel voorbehoud wordt gemaakt met betrekking tot de periode van gebruik van de dienstauto. Ook uit de vraagstelling door de commissie Scheltema heeft verdachte niet kunnen afleiden dat de vragen over het privégebruik van de dienstauto enkel zouden zien op de periode vanaf september 2011. Integendeel, er wordt gesproken over de periode vanaf haar indiensttreding in 2001. Verdachte heeft in genoemd gesprek gezegd dat zij “de dienstauto nooit privé heeft gebruikt, de
hele periode niet”.De rechtbank maakt uit genoemd gesprek op dat verdachte heeft gesproken over een lange periode, waarbij het woord “september” in zijn geheel niet is genoemd. Daarnaast acht de rechtbank het ook volstrekt ongeloofwaardig dat zij alleen sprak over de periode vanaf september 2011, omdat de periode waarover het dan zou zijn gegaan - gelet op haar non-actiefstelling op 27 september 2011- zodanig kort zou zijn dat niet valt in te zien waarom de commissie zich hiervoor zou interesseren.
In de geluidsopname van genoemd gesprek, heeft de rechtbank tevens gehoord dat verdachte heeft gezegd dat “zij geregeld in het weekend werkte, dat de boetes die in het weekend zijn uitgeschreven alle onder werktijd vielen en dat de Commissie Scheltema hiertoe eventueel haar agenda kon checken”.Ook hierin valt op geen enkele wijze een beperking tot de maand september 2011 te lezen en het ligt gelet op de inhoud van de uitlating ook niet voor de hand dat verdachte een dergelijke beperking voor ogen had.
Uit het ter terechtzitting beluisterde audiofragment blijkt dan ook dat er geen reden is om te twijfelen aan de inhoud van het gespreksverslag van verdachte met de Commissie Scheltema. De rechtbank heeft gelet op het vorengaande daarnaast evenmin reden om aan de inhoud van de overige hiervoor genoemde gespreksverslagen/mails te twijfelen.
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat verdachte, in tegenstelling tot wat zij heeft verklaard, wel degelijk een motief heeft gehad om achteraf afspraken in haar agenda te laten inplannen. Het motief was hierin gelegen dat verdachte op deze manier haar eerdere leugens, inhoudende dat zij de dienstauto niet privé gebruikte, kon maskeren.
Ten aanzien van de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte daadwerkelijk aan [Secretaresse verdachte] en [chauffeur van verdachte] heeft gevraagd de fictieve afspraken in haar digitale agenda te plannen overweegt de rechtbank dat de geloofwaardige verklaringen van [Secretaresse verdachte] en [chauffeur van verdachte] worden bevestigd door de verklaring van verdachte bij de commissie Scheltema. Zoals hierboven al is weergegeven heeft verdachte immers de commissie Scheltema, nadat zij de commissie meermalen uitdrukkelijk heeft medegedeeld dat er in de gehele periode geen sprake was van privégebruik van de dienstauto, uitgenodigd om haar agenda te raadplegen om hierin te zien dat de boetes die zij in het weekend had gekregen, daadwerkelijk werkafspraken betroffen. Een dergelijke uitnodiging had zij op dat moment alleen kunnen doen, als zij wist dat er daadwerkelijk (fictieve) werkafspraken waren gepland rondom de tijdstippen dat zij met de dienstauto een boete had gekregen in het weekend. Omdat dit vóór de aanpassing van de agenda nog niet het geval was, moet zij wel op de hoogte zijn geweest van de fictieve afspraken.
Geschrift?
Met betrekking tot de vraag of een digitale agenda, een geschrift betreft als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank als volgt. De Hoge Raad heeft bij arrest d.d. 15 januari 1991 (NJ 1991/668) beslist dat het bij een geschrift gaat om met enige duurzaamheid vastgelegde gegevens die op tamelijk eenvoudige wijze leesbaar kunnen worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat een digitale agenda op deze definitie aansluit, waardoor de digitale agenda van verdachte, dient te worden gezien als geschrift zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Bewijsbestemming?
Met betrekking tot de vraag of een agenda een zogenaamde bewijsbestemming heeft, overweegt de rechtbank als volgt. De Hoge Raad acht de bewijsbestemming van een geschrift aanwezig indien in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit aan het betreffende geschrift wordt toegekend.
In zijn algemeenheid heeft een (digitale) agenda niet zonder meer een bewijsbestemming. De rechtbank overweegt echter dat een zakelijke agenda van een hooggeplaatste leidinggevende in een publieke organisatie onder omstandigheden wel degelijk een bewijswaarde kan hebben. In het onderhavige geval leiden de volgende omstandigheden ertoe dat de digitale zakelijke agenda van verdachte een bewijsbestemming toekomt.
Verdachte werd op het moment dat de fictieve afspraken in de digitale agenda werden gezet ter verantwoording geroepen over de besteding van publieke middelen, in het bijzonder het gebruik van de dienstauto. Zij wist bovendien dat het privégebruik van haar dienstauto aan de hand van haar zakelijke digitale agenda kon worden gecontroleerd nu alleen uit die agenda viel op te maken of er een werkbezoek had plaatsgevonden. Voorts heeft verdachte de bewijsbestemming van haar agenda bevestigd. Immers nodigt zij de commissie Scheltema uit, in haar agenda te verifiëren dat de keren dat zij boetes heeft ontvangen in het weekend met betrekking tot de dienstauto op werkbezoek was.
Oogmerk?
Gelet op het feit dat het verzoek aan [Secretaresse verdachte] plaatsvond rondom de nieuwsuitzending van de NOS, waarin onder andere het gebruik van de dienstauto ter discussie werd gesteld en gelet op de hiervoor genoemde verklaring van verdachte tegenover de Commissie Scheltema is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte oogmerk heeft gehad op het gebruiken of het doen gebruiken van het geschrift, als ware het echt en onvervalst.
Conclusie
Alles overwegend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, in nauwe en bewuste samenwerking met [Secretaresse verdachte] en [chauffeur van verdachte] , haar digitale agenda, valselijk heeft opgemaakt. Nu het COA niet in Den Haag, maar in Rijswijk is gevestigd, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onderdeel ‘Den Haag’ en acht de rechtbank bewezen dat genoemd feit in Nederland is gepleegd.