Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/312
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 mei 2016 in de zaak tussen
[naam], eiseres,
wettelijk vertegenwoordigd door [naam],
gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens waren aanwezig [naam], en J.J. van Ravensteijn, tolk in de Engelse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiseres, van onbekende nationaliteit, is op [geboortedatum] in Nederland geboren. De moeder van eiseres, geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit, christen en behorende tot de Benin bevolkingsgroep, heeft op 25 maart 2010 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 28 september 2010 afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 7 juni 2011 (AWB 10/37243) is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 oktober 2011 (nr. 201109785/1/V1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) deze uitspraak bevestigd.
2. Bij besluit van 12 september 2011 is de moeder van eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9’, geldig van 5 oktober 2010 tot 5 oktober 2011. De geldigheid van deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 11 oktober 2013.
Bij besluit van 7 december 2011 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘gezinshereniging bij [naam]’, geldig van 7 december 2011 tot 11 oktober 2012. Deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 11 oktober 2013.
3. Bij besluit van 4 december 2013 heeft verweerder de aan eiseres en haar moeder verleende verblijfsvergunningen ingetrokken. Tevens heeft verweerder bij dat besluit de aanvraag van de moeder van eiseres tot het wijzigen van voornoemde verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen. Bij besluit van 7 april 2014 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (AWB 14/8692), van 6 november 2014 is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4. Op 28 maart 2015 is voor eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan deze aanvraag is ten grondslag gelegd dat zij in Nigeria een reëel risico loopt om aan besnijdenis onderworpen te worden. Daarnaast wordt gevreesd voor discriminatie, vanwege het feit dat zij geen vader heeft en haar moeder ongehuwd moeder is geworden. Tot slot wordt gevreesd voor represailles van de mensenhandelaren die haar moeder naar Nederland gebracht hebben.
5. Bij besluit van 8 mei 2015 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen. Daarbij is verweerder uitgegaan van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de moeder van eiseres. Verweerder achtte de verklaringen echter onvoldoende zwaarwegend voor de conclusie dat zij bij terugkeer onderworpen zal worden aan een door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden behandeling.
6. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 19 juni 2015 (AWB 15/9440 en 15/9438), is het daartegen door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 mei 2015 vernietigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder met de toelichting ter zitting het besluit niet alleen verduidelijkt, maar ook de grondslag dan wel motivering van de afwijzing voor een belangrijk deel gewijzigd. Dit was naar het oordeel van de voorzieningenrechter in een dusdanig laat stadium gebeurd dat eiseres in haar recht op verdediging was geschaad.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres opnieuw afgewezen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiseres haar vrees voor besnijdenis, discriminatie en represailles van de mensenhandelaren niet aannemelijk heeft gemaakt. Omdat eiseres deze vrees niet aannemelijk heeft gemaakt, is er geen sprake van een reëel risico dat zij in Nigeria onderworpen zal worden aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
8. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
9. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. Op 20 juli 2015 is de wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) in werking getreden. De asielaanvraag van eiseres dateert van vóór 20 juli 2015. Gelet op het overgangsrecht van de Procedurerichtlijn heeft dit tot gevolg dat verweerder in het bestreden besluit het oude recht had moeten toepassen. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:510). Verweerder heeft evenwel het nieuwe recht toegepast. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te oordelen dat eiseres in haar belangen is geschaad door deze handelswijze van verweerder. De rechtbank passeert daarom het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10. Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar vrees voor besnijdenis, discriminatie en represailles van de mensenhandelaren niet aannemelijk heeft gemaakt en daarom in Nigeria geen risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
11. De rechtbank stelt vast dat met bovengenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2011 in rechte vast is komen te staan dat het asielrelaas van de moeder van eiseres geloofwaardig is. De moeder van eiseres is haar ouderlijk huis ontvlucht nadat zij door haar vader, die lid is van een geheim genootschap, gedwongen werd te trouwen met een traditionele dokter die al meerdere vrouwen heeft. De moeder van eiseres weigerde met hem te trouwen, ook omdat van haar verlangd werd dat zij zich een tweede keer liet besnijden. De moeder van eiseres is vervolgens in handen gekomen van een mensenhandelaar, genaamd [naam]. [naam] heeft haar naar het buitenland gebracht en gedwongen in de prostitutie te werken. Later wist zij te vluchten. Ondanks de geloofwaardigheid van het relaas, is aan de moeder van eiseres geen verblijfsvergunning asiel verleend, omdat zij zich aan haar vader en [naam] kan onttrekken door zich elders in Nigeria te vestigen.
Met bovengenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 november 2014, is voorts in rechte vast komen te staan dat de moeder van eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor represailles van mensenhandelaren.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar vrees voor de mensenhandelaren van haar moeder niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze vrees is immers gebaseerd op de vrees van de moeder van eiseres, waarvan in rechte vast staat dat deze niet aannemelijk is.
13. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar vrees voor discriminatie, vanwege het feit dat zij geen vader heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door eiseres overgelegde documenten kan niet worden opgemaakt dat eiseres, uitsluitend vanwege het feit dat zij geen vader heeft, discriminatie zal ondervinden die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
14. Ten aanzien van de vrees voor besnijdenis overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op het geloofwaardig bevonden asielrelaas van de moeder van eiseres, staat vast dat eiseres en haar moeder niet kunnen terugkeren naar de woonplaats van de moeder van eiseres. Zij is immers gevlucht voor haar vader. In geschil is dan ook of eiseres zich kan onttrekken aan het risico op besnijdenis door zich elders in Nigeria te vestigen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van de moeder van eiseres verwacht mag worden dat zij een nieuw sociaal netwerk op weet te zetten in Nigeria. Verweerder stelt dat een beginpunt daarbij kan zijn dat zij zich aansluit bij een kerkgenootschap. Daarnaast kan zij gebruik maken van de hulp van de National Agency for Prohibition of Traffic in Persons and Other Related Matters (NAPTIP) en andere niet-gouvernementele organisaties in Nigeria. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiseres zal worden besneden, nu haar moeder niet wil dat zij besneden wordt. Daarnaast is 75% van de vrouwen in Nigeria niet besneden en is besnijdenis strafbaar gesteld.
15. De rechtbank stelt vast dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Nigeria van oktober 2015 (het ambtsbericht) blijkt dat het voor hervestiging van vrouwen belangrijk is dat zij in hun nieuwe woonplaats een netwerk hebben van familieleden of personen met dezelfde regionale en etnische afkomst. Vast staat dat de moeder van eiseres de hulp van haar familie niet kan inroepen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat van de moeder van eiseres niet verwacht kan worden dat zij zich aansluit bij een kerkgenootschap. Uit het ambtsbericht (pagina 57), alsmede uit de Nigeria Demographic and Health Survey 2013 blijkt immers dat besnijdenis in Nigeria het meest voorkomt binnen de christelijke geloofsgemeenschap. Tot slot blijkt uit het ambtsbericht niet dat NAPTIP ondersteuning kan bieden bij het opzetten van een sociaal netwerk, ter voorkoming van besnijdenis. Tevens blijkt uit het ambtsbericht dat er geen aparte organisaties zijn die zich specifiek bezig houden met hervestiging van vrouwen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de moeder van eiseres in staat zal zijn een nieuw sociaal netwerk op te bouwen in Nigeria en zich dus te hervestigen. Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres in Nigeria geen reëel risico loopt op besnijdenis, dan ook onvoldoende gemotiveerd.
16. Dat de moeder van eiseres niet wil dat haar dochter besneden wordt, kan niet leiden tot een ander oordeel. In het rapport van UNICEF van juli 2013, getiteld “Female Genital Mutilation/Cutting; a statistical overview and exploration of the dynamics of change”, waar verweerder in het voornemen naar heeft verwezen, staat namelijk dat 78% van de besneden vrouwen een moeder heeft die tegen besnijdenis is. Ook het feit dat besnijdenis sinds 25 mei 2015 landelijk strafbaar is gesteld, kan niet aan het voorgaande afdoen, nu uit het ambtsbericht blijkt dat er ondanks het landelijk verbod vrijwel geen aangifte wordt gedaan.
17. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
18. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992 (negenhonderdtweeënnegentig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.