Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het verweerschrift, met de producties 1 tot en met 14;
- de fax van 21 maart 2016 met bijlagen (producties 33 tot en met 36) van mr.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een deelgeschil tussen een verzoekster en de naamloze vennootschap Goudse Schadeverzekeringen N.V. De verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. K.J. Nijman, heeft een verzoek ingediend naar aanleiding van een verkeersongeval op 6 oktober 2013, waarbij zij lichamelijke klachten heeft opgelopen. Goudse heeft de aansprakelijkheid erkend en heeft al een bedrag van € 65.000 aan voorschotten betaald. De verzoekster vraagt om een aanvullend voorschot van € 70.000 en stelt dat de schaderegeling moeizaam verloopt. De rechtbank heeft op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in deze zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de gestelde whiplashklachten en het causaal verband met het ongeval. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot bevoorschotting op de schadevergoeding op grond van artikel 1019z van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzoekster geen belang meer heeft bij de toewijzing van andere verzoeken, omdat partijen hebben afgesproken zich in te spannen voor een definitieve schadeafwikkeling.
De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de verzoekster begroot op € 5.003,18, inclusief BTW, en Goudse veroordeeld tot betaling van deze kosten. De overige verzoeken van de verzoekster zijn afgewezen.