ECLI:NL:RBDHA:2016:6682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
C-09-486145-HA ZA 15-404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Paulianeus handelen door wijziging van huwelijkse voorwaarden en aansprakelijkheid van notaris

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag, is een geschil ontstaan tussen de besloten vennootschap Vierwee B.V. en de echtgenoten [A] en [B] over de wijziging van hun huwelijkse voorwaarden. De hoofdzaak betreft de vraag of de wijziging van de huwelijkse voorwaarden, waarbij de woning van de echtgenoten aan [B] werd toebedeeld, paulianeus was. Vierwee vorderde vernietiging van deze rechtshandeling, omdat zij meende dat deze handeling was verricht met het doel om haar als schuldeiser te benadelen. De rechtbank oordeelde dat de rechtshandeling onverplicht was en dat er sprake was van benadeling van de schuldeiser, aangezien de woning, die voorheen verhaal bood voor de vordering van Vierwee, niet meer beschikbaar was voor verhaal na de wijziging van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat zowel [A] als [B] wisten of hadden moeten weten dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden de verhaalsmogelijkheden van Vierwee zou benadelen.

In de vrijwaringszaak vorderden [A] en [B] schadevergoeding van de notaris, die hen had geadviseerd over de wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Zij stelden dat de notaris hen niet had gewaarschuwd voor de mogelijke paulianeuze gevolgen van de akte. De rechtbank besloot de procedure aan te houden in afwachting van de uitkomst van een tuchtprocedure tegen de notaris, die aanhangig was bij de Kamer voor het Notariaat. De zaak werd pro forma aangehouden tot 30 maart 2016, zodat de partijen hun standpunten konden verduidelijken en de uitspraak van de tuchtprocedure kon worden afgewacht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Vonnis van 24 februari 2016
in de
hoofdzaakmet zaaknummer / rolnummer: C/09/486145 / HA ZA 15-404 van
de besloten vennootschap
VIERWEE (4W) B.V.,
kantoorhoudende te Breda,
eiseres,
advocaat mr. P. van Lingen te Alkmaar,
tegen

1.[A] ,

2.
[B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
en in de
vrijwaringszaakmet zaaknummer / rolnummer: C09/494113 / HA ZA 15-915 van

1.[A] ,

2.
[B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
mr. [de notaris],
kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna “Vierwee” worden genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak tevens eisers in de vrijwaringszaak zullen “ [A] ”, “ [B] ” en gezamenlijk (in enkelvoud) “ [A] c.s.” worden genoemd. Gedaagde in de vrijwaringszaak zal “ [de notaris] ” genoemd worden.

1.De procedure

in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 maart 2015 met producties 1 tot en met 4;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring;
  • het vonnis in incident van 1 juli 2015;
  • de conclusie van antwoord, met de producties 5 tot en met 7;
  • het tussenvonnis van 26 augustus 2015 waarin een comparitie is bevolen;
  • de beschikking van 16 oktober 2015 waarin de datum van de comparitie nader is bepaald op 12 januari 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2016 en de daarin genoemde stukken;
  • de beslissing van 18 januari 2016 waarbij het verzoek om pleidooi is afgewezen;
  • de brief van 28 januari 2016 van [A] c.s. met opmerkingen over het proces-verbaal.
in de vrijwaringszaak
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 juli 2015, met de producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord, met de producties 1 tot en met 5;
  • het tussenvonnis van 21 oktober 2015 waarin een comparitie is bevolen en de datum van die comparitie is bepaald op 12 januari 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2016 en de daarin genoemde stukken;
  • de brief van 28 januari 2016 van [A] c.s. met opmerkingen over het proces-verbaal;
  • de brief van 15 februari 2016 van [de notaris] met opmerkingen over het proces-verbaal.
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten(in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak)

2.1.
[A] en [B] zijn op 4 juni 1981 met elkaar getrouwd. Zij hebben op 3 juni 1981 huwelijkse voorwaarden laten opmaken, die kort gezegd inhielden een uitsluiting van iedere gemeenschap met een verrekenbeding.
2.2.
[A] was sinds 1989 eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: “de woning”).
2.3.
Op 12 september 1996 hebben [A] en [B] hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd door ten aanzien van de woning (en hypothecaire lening ter zake) een beperkte gemeenschap in het leven te roepen (hierna: “de akte van 1996”).
2.4.
[A] is (via de coöperatie SVI Capital B.V. U.A., hierna: “SVI Capital”) in een zakelijk conflict geraakt met Vierwee. Op 4 juli 2014 heeft Vierwee [A] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van SVI Capital, samen met SVI Capital gedagvaard voor de Rechtbank Rotterdam.
2.5.
Bij e-mailbericht van 11 juli 2014 heeft [A] , voor zover relevant, het volgende aan [de notaris] , notaris en eigenaar van [het notariskantoor] (hierna: “het notariskantoor”), bericht:
“Zoals ik tijdens een Rotary bijeenkomst heb vermeld, zijn wij bezig een investeringsmaatschappij aan het opzetten. Het benodigde kapitaal hiervoor komt uit “commoditytransacties” die hun beslag krijgen in Hong Kong. Twee van deze transacties zijn gerealiseerd en de opbrengst hiervan staat op een geblokkeerde rekening in Hong Kong. Deze blokkade wordt opgeheven nadat de monetaire authoriteiten in Hong Kong een vrijgavevergunning hebben verleend.
De vennootschap, waar ik directeur van ben, heeft een adviseur ingehuurd, die door het uitblijven van de vrijgave van opbrengsten en ondanks financieringstoezeggingen van een bank nog niet betaald is. Ik word in privé door deze adviseur aansprakelijk gesteld, en binnenkort dient er een zaak. Het risico is dus dat er geprobeerd zal worden om mijn huis uit te winnen. Vanochtend is [X] bij mij geweest en hij adviseerde mij om met jou te overleggen of het mogelijk is bepaalde beveiligingsmaatregelen te nemen.
[B] en ik zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd, en het huis staat op beider naam. Ik heb bij je secretaresse een afspraak gemaakt op as. dinsdag om 10:00.”
2.6.
Op 15 juli 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het notariskantoor tussen [A] c.s. en [de notaris] .
2.7.
Bij e-mailbericht van 31 juli 2014 heeft de echtgenote van [de notaris] , mevrouw [kandidaat-notaris 1] (hierna: “ [kandidaat-notaris 1] ”), die als kandidaat-notaris werkzaam is bij het notariskantoor, voor zover relevant, het volgende aan [A] c.s. bericht:
“Hierbij zend ik jullie het eerste concept van de akte houdende wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling van jullie woning.
Het lijkt mij goed om het concept na onze vakantie (18 augustus zijn we er weer) tezamen door te nemen; we hebben nog wat vragen, onder meer mbt de eventueel te verrekenen bedragen en de inhoud van de nieuwe huwelijkse voorwaarden. NN en ABN AMRO zullen toestemming moeten geven voor de verdeling van de woning; wellicht is er door jullie al over gesproken met de banken.
Als jullie tijdens onze vakantie vragen hebben waarmee jullie niet kunnen of willen wachten dan kan de heer [kandidaat-notaris 2] , kandidaat-notaris en waarnemer gedurende onze vakantie, jullie wellicht helpen; met hem heb ik jullie dossier globaal doorgenomen.”
2.8.
Op 5 september 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden op het notariskantoor tussen [A] c.s. en [kandidaat-notaris 1] .
2.9.
Op 9 oktober 2014 is tussen [A] c.s., ten overstaan van [de notaris] en in aanwezigheid van [kandidaat-notaris 1] , een akte wijziging huwelijkse voorwaarden en verdeling verleden (hierna: “de akte van 2014”).
In de akte van 2014 is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) De echtgenoten maken gebruik van de mogelijkheid zoals beschreven in artikel
1:114 Burgerlijk Wetboek om tijdens hun huwelijk de huwelijkse voorwaarden te
wijzigen.
De uitvoering van de afspraken in hun huwelijkse voorwaarden hebben de
echtgenoten hierna onder III vastgelegd.
Ι. De verschenen personen verklaarden dat zij bij deze hun huwelijkse
voorwaarden geheel wijzigen met ingang van de dag volgende op die waarop
deze akte is verleden, door de volgende
HUWELIJKSE VOORWAARDEN
(…)
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
1. Uitsluiting huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap
Tussen de echtgenoten bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke
gemeenschap.
(…)
HOOFDSTUK 2. TIJDENS HET HUWELIJK
1. Kosten van de huishouding
(…)
b.
Betaling
De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide
echtgenoten worden betaald naar evenredigheid van hun inkomen. Voor zover
de inkomens ontoereikend zijn, komen die kosten ten laste van de vermogens
van de echtgenoten, naar evenredigheid van die vermogens.
Wanneer een van de echtgenoten meer heeft betaald dan waartoe deze volgens
het hiervoor bepaalde verplicht was, ontstaat voor deze echtgenoot een recht
om het te veel betaalde terug te vorderen van de andere echtgenoot. Dit
vorderingsrecht vervalt één jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de
verrekening van het teveel betaalde betrekking heeft. Schriftelijke
schuldigerkenning wordt als verrekening aangemerkt.
(…)
HOOFDSTUK 5. SLOTVERKLARINGEN
(…)
3. Inschrijving huwelijksgoederenregister
Een afschrift van deze akte wordt ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
II. Verder verklaarden de verschenen personen dat door het aangaan van deze
huwelijkse voorwaarden de beperkte huwelijksgemeenschap van woning is
ontbonden.
Samenstelling beperkte gemeenschap
Tot de beperkte gemeenschap van goederen behoren de navolgende goederen en
schulden:
Woonhuis
- de geschakelde hoekvilla met ondergrond en tuin te [postcode] [plaats]
, gemeente [gemeente 1] , [adres] , kadastraal bekend gemeente
[gemeente 2] , sectie [sectie] nummer [nummer] , groot vier are en negen
centiare;
hierna ook te noemen: ‘het registergoed’.
Gemeld registergoed werd door de man in eigendom verkregen door de overschrijving
ten hypotheekkantore te Rotterdam op een augustus
negentienhonderd negenentachtig in deel [deel] nummer […] van het afschrift
van een akte van overdracht, houdende kwijting voor de betaling der koopsom
en afstanddoening van het recht om op grond van het bepaalde in de artikelen
1302 en 1303 van het Burgerlijk Wetboek ontbinding der overeenkomst te
vorderen, op een augustus negentienhonderd negenentachtig verleden voor [notaris]
, notaris te Rotterdam.
Blijkens voormelde akte houdende wijziging huwelijkse voorwaarden de dato
twaalf september negentienhonderd zesennegentig is tussen de man en de
vrouw een gemeenschap aangegaan van voormeld registergoed.
Gemeld registergoed is niet anders is bezwaard dan met:
- een eerste hypotheek ten behoeve van de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden- Levensverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te
Rotterdam, tot een bedrag van eenhonderdtweeënnegentigduizend
achthonderdzesenvijftig euro en vijftig eurocent (€ l92.856,50) (…);
- een tweede hypotheek ten behoeve van voormelde naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. tot een
bedrag van vijfenveertigduizend euro (€ 45.000,00) (…); en
- een derde hypotheek ten behoeve van de naamloze vennootschap: Fortis
Bank Nederland N.V., gevestigd te Rotterdam tot een bedrag van
eenhonderdduizend euro (€ 100.000,00) (…).
Partijen hebben aan het registergoed in onderling overleg een waarde toegekend
van vierhonderdvijfentwintigduizend euro (€ 425.000,00).
ΙΙΙ Nooit uitgevoerd periodiek verrekenbeding
Partijen hebben nooit uitvoering gegeven aan het in de huwelijkse voorwaarden
opgenomen periodieke verrekenbeding en wensen dit verrekenbeding alsnog uit te
voeren.
De echtgenoten stellen hierbij vast dat de vrouw met betrekking tot het periodiek
verrekenbeding als opgenomen in genoemde overeenkomst van huwelijkse
voorwaarden thans van de man te vorderen heeft een bedrag van vijfennegentigduizend euro (€ 95.000,00).
Hiermee is uitvoering gegeven aan het verrekenen van de overgespaarde inkomsten
over de jaren negentienhonderd eenentachtig tot heden.
Voldoening van de vordering vindt door middel van deze akte plaats door
verrekening met een vordering van de man op de vrouw uit hoofde van verdeling
van de woning te [postcode] [plaats] , gemeente [gemeente 1] , [adres]
.
Partijen verklaren op dit moment overigens niets meer van elkaar te vorderen te
hebben vanwege het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodieke
verrekenbeding over de jaren negentienhonderd eenentachtig tot heden.
DE OVEREENKOMST VAN VERDELING
Partijen bevestigen de volgende verdeling te zijn aangegaan:
aan de vrouw wordt toegedeeld:
het hiervoor omschreven registergoed te [postcode] , [plaats] ,
gemeente [gemeente 1] , [adres] , belast met voormelde hypothecaire inschrijvingen.”
2.10.
Een ongedateerd document, getiteld “passeerverslag”, luidt als volgt:
“Tijdens passeren nogmaals uitdrukkelijk gezegd dat deze wijziging paulianeus zou kunnen zijn als er andere schuldeisers dan [B] zouden zijn. (Die waren er nu nog niet concreet zeiden zij).
Zij beaamden volmondig dat ze daarvan op de hoogte zijn maar dat het toch het proberen waard is. Niet geschoten is altijd mis.
Met cliënt besproken dat ik nog email stuur waarin ik dit bevestig.”
Het in het passeerverslag genoemde e-mailbericht is niet gestuurd.
2.11.
Bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 28 januari 2015 zijn [A] en SVI Capital veroordeeld om aan Vierwee te betalen een bedrag van € 180.049,50 in hoofdsom.
2.12.
[A] (en ook SVI Captial) heeft niet aan voormeld vonnis voldaan.
2.13.
Bij het treffen van executiemaatregelen na het onbetaald blijven van de vordering van Vierwee is Vierwee gebleken dat [A] en [B] hun huwelijkse voorwaarden hebben gewijzigd, in die zin dat met ingang van 10 oktober 2014 tussen hen geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap meer bestaat en dat de woning en de daarop rustende hypothecaire inschrijvingen zijn toebedeeld aan [B] .
2.14.
Bij brief van 16 maart 2015 heeft Vierwee de rechtshandelingen van [A] c.s. zoals weergegeven in de akte van 2014 voor zover de woning en de daarop rustende hypothecaire inschrijvingen zijn toegedeeld c.q. overgedragen door [A] aan [B] buitengerechtelijk vernietigd op grond van 3:45 BW.
2.15.
Bij e-mailbericht van 18 maart 2015 11:59 uur heeft [A] , voor zover relevant, het volgende aan [de notaris] bericht:
“Ik heb gisteren en vandaag met mijn advocaat gesproken over de situatie. Ik heb met hem over de oprichting gesproken en hij zegt dat de oprichting alleen zin heeft, als wij kunnen aantonen dat BV aan haar verplichtingen jegens de bekrachtiging kan voldoen. Mij is toegezegd dat er een verklaring van de bank in Thailand komt dat er een overboeking naar mij is afgeschreven van de bewuste rekening. Helaas heb ik die (nog) niet in mijn bezit. (…)
Je bent, neem ik aan, op de hoogte van de dreigbrief die de advocaat van de tegenpartij heeft geschreven over de wijziging in de huwelijkse voorwaarden, en de te naamstelling van het huis op [B] ’s naam. Hij claimt dat dit paulianeus is en eist, op straffe van een geding, tenietverklaring van de laatste wijziging.
Ik twijfel nu of wij door moeten gaan met de oprichting.”
2.16.
Bij e-mailbericht van 18 maart 2015 13:02 uur heeft [de notaris] , voor zover relevant, het volgende aan [A] bericht:
“3. De vraag is: komt er geld uit Thailand of niet. Komt het niet dan valt ons bouwwerk in elkaar.
Komt het wel, maar is onzeker wanneer dan moet jouw verdediging zo sterk mogelijk zijn. (…)
Ik moet erbij vermelden dat we destijds bij de wijziging van de huwelijkse voorwaarden wel hebben gewaarschuwd of het allemaal goed zou verlopen, maar als we niets gedaan zouden hebben en nu nog niet ( verder zouden gaan ) is alles verloren; dat moeten we zien te voorkomen. Overigens vind ik jouw tegenpartij wel erg agressief; twijfelt hij eraan of het geld uit Thailand wel komt?”
2.17.
Bij brief van 3 april 2015 heeft mr. Dongelmans namens [A] c.s. [de notaris] verzocht de zaak te bespreken en geschreven dat indien de akte van 2014 paulianeus blijkt te zijn, [de notaris] aansprakelijk is voor de gevolgen.
2.18.
Bij brief van 10 april 2015 heeft [de notaris] aansprakelijkheid van de hand gewezen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“Bij het voeren van de besprekingen met de heer en mevrouw [A] - [B] en mijn echtgenote en/of mijzelf is nadrukkelijk gesteld dat de wijzigingen van de huwelijkse voorwaarden wel degelijk paulianeus zouden kunnen zijn voor de claim die toen mogelijkerwijs in de lucht hing. Een vage claim die ons destijds werd voorgesteld als een claim die ingelost zou kunnen worden als “de betaling” uit Thailand ontvangen zou zijn, die ook zeker zou komen. Dat was een kwestie van tijd.
Zou betaling uit Thailand ontvangen zijn (ik heb verder geen indicatie gekregen dat die betaling uit Thailand niet is gekomen dan wel definitief niet komt, maar dat ter zijde), zou de claim betaald worden en dan zou de wijziging van de huwelijkse voorwaarden dus niet paulianeus zijn.
In dat geval zouden toekomstige schuldeisers van de heer [A] niet met succes bij mevrouw [B] kunnen aankloppen. Uit en ten treure is dit met de heer en mevrouw [A] - [B] besproken, ook nog tijdens het passeren van de akte.
Nu er blijkbaar een veroordelend vonnis is en er vooralsnog geen geld uit Thailand komt, is het niet denkbeeldig dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden door de rechter vernietigd wordt. (…)”
2.19.
Bij brief van 15 april 2015 heeft mr. Dongelmans gereageerd op de brief van [de notaris] van 10 april 2015. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“ [B] en [A] hebben mij verteld dat jij – ook meerdere malen desgevraagd – meende dat de akte niet paulianeus was en ik heb in mijn brief van 3 april jl. jouw input gevraagd voor een conclusie van antwoord, omdat ik natuurlijk wil proberen dat standpunt bij de rechtbank staande te houden.
Ook zou ik graag van jou vernemen waarom jij [B] en [A] in oktober 2014 hebt voorgehouden niet uit elkaar te gaan (een echtscheiding).”
2.20.
Bij e-mailbericht van 14 juli 2015 heeft de heer [X] van [X] Makelaars, voor zover relevant, het volgende aan [de notaris] bericht:
“(…) Ik heb cliënten toen geadviseerd de mogelijkheden te onderzoeken om de woning op naam van mevrouw [B] te zetten, hiertoe heb ik de heer en mevrouw [A] naar u verwezen. Uitdrukkelijk heb ik destijds aangegeven dat het gezien de lopende juridische procedure mogelijk te laat zou kunnen zijn en dat zij in een later stadium mogelijk beschuldigd zouden kunnen worden van paulianeus handelen.
Op 19 maart 2015 ben ik wederom door cliënten uitgenodigd. De heer en mevrouw [A] gaven aan dat de woning sinds oktober 2014 volledig eigendom was van mevrouw [B] maar dat ondanks dat beslaglegging op de woning dreigde. Tijdens het gesprek gaven de heer en mevrouw [A] aan geenszins verrast te zijn over de op hande zijde beslaglegging, u had hen immers tevoren uitdrukkelijk gewezen op het feit dat zij mogelijk in een later stadium beschuldigd zouden kunnen worden van paulianeus handelen.”
2.21.
[A] c.s. heeft een klacht tegen [de notaris] en [kandidaat-notaris 1] ingediend bij de Kamer voor het Notariaat. Op 15 februari 2016 stond een mondelinge behandeling gepland.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Vierwee vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank zal vernietigen de rechtshandelingen van [A] c.s. zoals weergegeven in de akte van 2014 verleden voor [de notaris] , strekkende tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden tussen [A] c.s. en tot verdeling van de beperkte gemeenschap, voor zover daarbij de woning en de daarop rustende hypothecaire inschrijvingen zijn toegedeeld c.q. overgedragen aan [B] , zulks met hoofdelijke veroordeling van [A] c.s. in de kosten van het geding daaronder begrepen de beslagkosten.
3.2.
Vierwee legt aan haar vordering ten grondslag dat zowel de rechtshandeling strekkende tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden als tot verdeling van de beperkte gemeenschap onverplicht zijn verricht, dat benadeling van Vierwee daarvan het gevolg is en dat [A] c.s. wisten of behoorden te weten dat die benadeling het gevolg van deze rechtshandelingen was.
in de vrijwaringszaak
3.3.
[A] c.s. vordert bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis – samengevat en na vermeerdering van eis – dat de rechtbank [de notaris] zal veroordelen om aan [A] c.s. te vergoeden de schade die hij geleden heeft, lijdt en nog zal lijden als gevolg van de beroepsfout van [de notaris] , inhoudende dat hij hem verkeerd heeft geadviseerd en voor hem heeft gepasseerd de akte van 2014, zonder hem te informeren en/of te waarschuwen voor het paulianeus zijn of kunnen zijn van die akte, wegens benadeling van een schuldeiser, waarvan hij het bestaan kende, primair een bedrag van € 345.106,69 (in geval van executoriale verkoop van de woning) en subsidiair een bedrag van € 217.606,69 (in geval van onderhandse verkoop van de woning), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, met veroordeling van [de notaris] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[A] c.s. legt aan zijn vordering ten grondslag dat [de notaris] hem ten onrechte niet (schriftelijk) heeft gewaarschuwd dat de akte van 2014 nadelig zou kunnen zijn voor de schuldeisers (paulianeus), terwijl hij dit nog expliciet en meerdere malen aan de orde heeft gesteld. In zijn advisering en de uitvoering daarvan heeft [de notaris] bovendien fouten gemaakt. Hij had een scheiding of scheiding van tafel en bed moeten adviseren in plaats van wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Daarnaast bevat de akte van 2014 diverse fouten en omissies. [de notaris] is aansprakelijk voor de ten gevolge van de onjuiste advisering en het passeren van de akte van 2014 door [A] c.s. geleden schade. Ook het handelen van kandidaat-notaris [kandidaat-notaris 1] levert volgens [A] c.s. aansprakelijkheid van [de notaris] op.
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
3.5.
[A] c.s. en [de notaris] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak

4.1.
Ter beoordeling ligt voor of door [A] c.s. rechtshandelingen zijn verricht die als paulianeus in de zin van artikel 3:45 BW zijn aan te merken. Het verwijt dat Vierwee [A] c.s. maakt komt er in de kern op neer dat de woning, die tot die tijd viel in de gemeenschap, bij akte van 2014 aan [B] is toebedeeld, waarbij geen vergoeding van de overwaarde is overeengekomen.
Als gevolg hiervan kan Vierwee voor haar vordering geen verhaal meer nemen op de woning.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op artikel 3:45 BW dient sprake te zijn van een onverplichte rechtshandeling, bij het verrichten waarvan de schuldenaar – in dit geval [A] – wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van schuldeiser(s) – in dit geval Vierwee – in zijn verhaalsmogelijkheden, het gevolg zou zijn. Voorts is op grond van artikel 3:45 lid 2 BW vereist dat ook [B] bedoelde wetenschap van benadeling had. De rechtbank zal deze vereisten hieronder bespreken.
Onverplichte rechtshandeling
4.3.
Vaststaat dat de huwelijkse voorwaarden bij akte van 2014 gewijzigd zijn in die zin dat vanaf dat moment tussen [A] c.s. geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap meer bestond, dat uitvoering werd gegeven aan het periodieke verrekenbeding, waarbij het door [A] aan [B] verschuldigde bedrag over de periode 1981 tot en met 2014 (waarvan de hoogte door Vierwee wordt betwist) werd verrekend met een vordering van [A] op [B] uit hoofde van de verdeling van de woning en dat de woning is toebedeeld aan [B] , alles zoals neergelegd in de akte van 2014 (hierna: “de rechtshandelingen van 9 oktober 2014”). Volgens Vierwee zijn de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 onverplicht. [A] en [B] betwisten dit. Zij voeren daartoe aan dat zij slechts uitvoering hebben gegeven aan het periodieke verrekenbeding dat al sinds 1981 in hun huwelijkse voorwaarden was opgenomen.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een onverplichte rechtshandeling als die is verricht zonder dat daartoe een rechtsplicht bestond voortvloeiend uit wet of overeenkomst.
4.5.
De rechtbank overweegt dat het uitvoeren van een in de huwelijkse voorwaarden opgenomen periodiek verrekenbeding op zichzelf niet onverplicht genoemd kan worden, nu hiertoe op grond van de huwelijkse voorwaarden een verplichting bestaat. Het uitvoeren van een periodiek verrekenbeding kan echter wel een paulianeuze rechtshandeling vormen, indien daartoe een (of meer) rechtshandeling(en) wordt (worden) verricht die de schuldeisers benadeelt (benadelen). De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval sprake is en overweegt daartoe als volgt. [A] en [B] hebben het periodieke verrekenbeding niet eerder (al meer dan 30 jaar niet) uitgevoerd. Vaststaat dat de aanleiding om in 2014 wel tot verrekening over te gaan, was dat [A] c.s. ‘bepaalde beveiligingsmaatregelen’ wenste te nemen, vanwege het risico dat de door Vierwee ingestelde procedure tot gevolg zou hebben dat de woning zou worden uitgewonnen (zie 2.4. en 2.5.). Om te voorkomen dat de woning zou worden uitgewonnen, moest de woning op naam van [B] komen te staan. Gesteld noch gebleken is dat daartoe een rechtsplicht bestond. Nu sprake was van overwaarde op de woning, is besloten het verrekenbeding uit te voeren, zodat de vordering uit hoofde van verdeling van de woning van [A] op [B] kon worden weggestreept tegen de vordering van [B] op [A] op grond van het verrekenbeding. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het onderhavige geval het op deze wijze uitvoeren van het verrekenbeding als onverplicht moet worden aangemerkt in de zin van artikel 3:45 BW.
Benadeling
4.6.
[A] c.s. stelt zich op het standpunt dat Vierwee door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden c.q. de uitvoering van het periodieke verrekenbeding niet is benadeeld. Dat zij de op dat moment bestaande vorderingen hebben ‘weggestreept’ is niet onterecht of buitengewoon, aldus [A] c.s.
4.7.
De vraag of [A] met de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 zijn schuldeiser, Vierwee, heeft benadeeld moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin Vierwee zou hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandelingen te vergelijken met de situatie waarin zij zich feitelijk bevindt als die rechtshandelingen onaangetast blijven.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt Vierwee terecht dat zij door de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 in haar verhaalsmogelijkheden is benadeeld.
Vóór de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 was [A] immers eigenaar van de onverdeelde helft van de woning en kon Vierwee haar vordering daarop verhalen. Ervan uitgaande dat de waarde van de woning, zoals [A] c.s. zelf op pagina 3 van de conclusie van antwoord vermeldt, € 425.000,00 bedraagt en het saldo van de hypothecaire leningen € 249.580,00, mag worden aangenomen dat de woning verhaal bood. Door de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 ging die verhaalsmogelijkheid verloren. De benadeling van Vierwee is daarmee gegeven.
Wetenschap
4.9.
Voor een geslaagd beroep op artikel 3:45 BW is nodig dat zowel [A] als [B] bij de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 wisten of hadden moeten weten dat benadeling van schuldeiser(s) van [A] het gevolg zou zijn. Onvoldoende is dat [A] c.s. wist of behoorde te weten dat die rechtshandelingen de
kansop benadeling van schuldeiser(s) van [A] in het leven riep (zie HR 1 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1081).
4.10.
De stelplicht en de bewijslast rusten op Vierwee. Vierwee beroept zich op het wettelijk vermoeden zoals opgenomen in artikel 3:46 lid 1 onder 3 sub a BW (dan wel artikel 3:46 lid 1 onder 2 BW). De rechtbank overweegt dat nu de rechtsvorderingen van 9 oktober 2014 zijn aangegaan binnen één jaar voor het inroepen van de vernietiging, [A] en [B] echtgenoten zijn (en mogelijk sprake is van een rechtshandeling ter voldoening van een niet opeisbare schuld), wordt vermoed dat zowel [A] als [B] wetenschap van benadeling hadden. Het betreft een weerlegbaar vermoeden: tegenbewijs is mogelijk. Om te worden toegelaten tot tegenbewijs dient echter wel voldoende te zijn gesteld.
4.11.
Ter comparitie heeft [A] toegelicht waarom de door hem genoemde ‘beveiligingsmaatregel’ nodig was. [A] heeft aangegeven dat hij op korte termijn een grote betaling verwachtte uit Thailand en daarmee aan een eventueel veroordelend vonnis in de door Vierwee tegen hem aangespannen procedure zou kunnen voldoen. Voor het geval die betaling echter niet zou komen, zou door het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden een mogelijke openbare verkoop van de woning kunnen worden voorkomen. Ten tijde van het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden was hij echter ervan overtuigd dat het geld op korte termijn zou komen, aldus [A] .
4.12.
Dat [A] volgens zijn verklaring ter comparitie heeft vertrouwd op een betaling uit Thailand, waarmee hij aan een veroordelend vonnis in de door Vierwee aangespannen procedure zou kunnen voldoen, acht de rechtbank van belang voor de vereiste wetenschap van benadeling. Immers, indien [A] erop mocht vertrouwen dat die betaling binnen afzienbare tijd zou volgen en slechts de kans op benadeling van Vierwee bestond, is niet voldaan aan het vereiste van wetenschap van benadeling. Onduidelijk is echter in hoeverre [A] erop mocht vertrouwen binnen afzienbare tijd een betaling uit Thailand te ontvangen. Concrete gegevens ter zake ontbreken vooralsnog. Het partijdebat op dit punt is nog niet uitgekristalliseerd. [A] c.s. wordt daarom bij akte in de gelegenheid gesteld om zijn stellingen te concretiseren en zo mogelijk met bescheiden te onderbouwen. Vierwee kan vervolgens bij akte hierop reageren. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit betekent dat zij derhalve voorbijgaat aan de opmerking van mr. Dongelmans dat niet van belang is of misschien geld uit Thailand zou komen.
Overig
4.13.
[A] c.s. voert nog aan dat hij te goeder trouw is geweest, omdat hij is afgegaan op het advies van [de notaris] en zijn expliciete mededeling dat de rechtshandelingen van 9 oktober 2014 niet paulianeus (zouden) zijn. De rechtbank is van oordeel dat, wat daar verder ook van zij, hetgeen in de vrijwaringszaak aan de orde zal komen, dit verweer in ieder geval niet aan Vierwee kan worden tegengeworpen.
Voorts
4.14.
De rechtbank zal [A] c.s. voorts in gelegenheid stellen zich uit te laten over de ter comparitie door Vierwee genomen eiswijziging tot
hoofdelijkeveroordeling van [A] c.s. in de proceskosten.
in de vrijwaringszaak
4.15.
Ter beoordeling ligt voor of [de notaris] in zijn hoedanigheid van notaris bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht.
4.16.
Nu thans bij de Kamer voor het Notariaat een tuchtprocedure aanhangig is tussen enerzijds [A] c.s. en anderzijds [de notaris] en [kandidaat-notaris 1] die betrekking heeft op de wijze waarop [de notaris] en [kandidaat-notaris 1] [A] c.s. hebben geadviseerd, ziet de rechtbank aanleiding de uitkomst van de tuchtprocedure af te wachten en de onderhavige procedure aan te houden.
4.17.
Ter comparitie is de zaak daarom pro forma aangehouden tot 29 maart 2016 (dit moet zijn woensdag 30 maart 2016, of zoveel eerder of later als [A] c.s. over de uitspraak in de tuchtprocedure beschikt) voor het door [A] c.s. bij akte in het geding brengen van de uitspraak van de Kamer voor het Notariaat in de tuchtprocedure. [A] c.s. merkt in zijn brief van 28 januari 2016 terecht op dat dit een akte met toelichting betreft. [de notaris] mag daarop reageren bij akte twee weken na de roldatum waarop [A] c.s. de uitspraak in het geding heeft gebracht.
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
4.18.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in afwachting van de nader te nemen akten aan.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 30 maart 2016voor het nemen van een akte aan de zijde van [A] c.s. zoals bedoeld in 4.12. en 4.14.;
in de vrijwaringszaak
5.2.
houdt de zaak pro forma aan tot
woensdag 30 maart 2016in afwachting van de uitspraak van de Kamer voor het Notariaat in de tuchtprocedure (zie 4.17.);
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 1693