ECLI:NL:RBDHA:2016:6624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
AWB 16/10406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van Egypte als veilig derde land in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2016, met zaaknummer AWB 16/10406, werd de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris stelde dat Egypte als veilig derde land kon worden beschouwd, omdat eiseres eerder toegang had gekregen tot Egypte en haar echtgenoot de Egyptische nationaliteit bezit. Eiseres, geboren in Damascus, Syrië, had echter nooit een verblijfsvergunning voor Egypte gehad en betwistte de veiligheid van het land, verwijzend naar mensenrechtenschendingen en haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat Egypte daadwerkelijk als veilig derde land kon worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de veiligheid van een derde land moet steunen op een reeks informatiebronnen en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat eiseres in Egypte de mogelijkheid had om de vluchtelingenstatus aan te vragen en bescherming te ontvangen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de motivering van de status van Egypte als veilig derde land opnieuw moest worden beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/10406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,
(gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2016. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1966 te Damascus en heeft de Syrische nationaliteit. Op 10 oktober 1993 is eiseres gehuwd met een Syrische man die geboren is in Alexandrië, Egypte. Zijn moeder is Syrisch en zijn vader is Egyptisch. Toen hij zes jaar oud was is hij in Syrië komen wonen en verkreeg hij de Syrische nationaliteit. In september 2014 is de echtgenoot van eiseres vanwege de veiligheidssituatie in Syrië teruggekeerd naar Egypte. Hij had een papier geregeld waarop stond dat zijn vader Egyptisch is. Hij is in het bezit gesteld van een Egyptische identiteitskaart waarmee hij gezinshereniging kon aanvragen. Met die kaart mag de man van eiseres altijd in Egypte verblijven. Hij heeft ook (weer) de Egyptische nationaliteit verkregen. De echtgenoot van eiseres heeft in Egypte een visum geregeld voor eiseres en hun jongste dochter. Op 12 december 2014 is eiseres met haar jongste dochter van Syrië via Libanon naar Turkije gereisd. Eiseres kon het leven in Syrië niet meer aan en kampte tevens met gezondheidsklachten. Vervolgens is eiseres met haar dochter in
februari 2015 op een visum van Turkije naar Egypte gegaan en heeft zij zich bij haar echtgenoot gevoegd. In Egypte heeft zij niet geprobeerd om het visum te verlengen. Eiseres hoorde in Egypte dat geen verblijfsvergunningen aan Syriërs worden afgegeven. Nadat in Egypte de nieuwe president aan de macht was gekomen, werd het voor Syriërs moeilijk om een verblijfsvergunning te krijgen. Eiseres weet niet of ze opnieuw rechtmatig verblijf in Egypte kan krijgen. Ze heeft geen poging daartoe ondernomen. De dochter van eiseres kon in Egypte niet naar school omdat de daarvoor benodigde papieren, waaronder een geboorteakte, ontbraken. Eiseres kreeg in Egypte geen medische zorg, terwijl ze ziek was en psychisch niet in orde. Op 12 augustus 2016 is eiseres met haar schoonzoon van Egypte naar Turkije gereisd. Vervolgens is ze met de boot naar Griekenland gegaan en vandaaruit met een vrachtauto naar Nederland gereisd. Eiseres is op 31 augustus 2015 Nederland
ingereisd.
Voornemen
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat een derde land, Egypte, voor haar als veilig kan worden beschouwd. Verweerder verwijst daarbij naar artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) en paragraaf C2/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Verweerder wijst op de verklaring van eiseres dat zij na haar vertrek uit Syrië zes maanden in Egypte heeft verbleven bij haar echtgenoot en dat haar echtgenoot de nationaliteit van Egypte heeft. Gelet hierop zal eiseres weer worden toegelaten tot Egypte blijkens informatie van de website van het Egyptische ministerie van Binnenlandse Zaken (http://www.cairo-arport.com/residence.htm), aldus verweerder.
Doordat gebleken is dat de echtgenoot van eiseres de Egyptische nationaliteit bezit en eiseres eerder in Egypte heeft verbleven, wordt aangenomen dat het voor eiseres redelijk is om naar Egypte te gaan. Hoewel uit de verklaringen van eiseres kan worden afgeleid dat sprake is van moeilijke omstandigheden in Egypte, volgt uit de verklaringen niet dat sprake is van een situatie die zodanig slecht is dat kan worden gesproken van een schending van artikel 3 van het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres heeft immers verklaard dat zij in Egypte geen problemen heeft ondervonden. Zij heeft weliswaar verklaard dat zij in Egypte geen toegang kreeg tot het Staatsziekenhuis en aangewezen was op particuliere zorg, maar dit vormt geen reden tot inwilliging van haar aanvraag. Redengevend hiervoor is dat eiseres heeft nagelaten haar omstandigheden in Egypte te verbeteren door verblijf bij echtgenote aan te vragen. Volgens de Egyptische wetgeving hebben de echtgenote en de kinderen van een Egyptische man recht op een verblijfsvergunning van vijf jaar. Het valt eiseres aan te rekenen dat zij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Haar verklaring dat van anderen had gehoord dat aan Syriërs geen verblijfsvergunning werd verstrekt en dat de Egyptische wetgeving zo ingewikkeld is, maakt dit niet anders.
Zienswijze
3. Eiseres kan zich niet in het standpunt van verweerder vinden. Zij acht van belang dat zij nimmer in het bezit is geweest en ook thans niet in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Egypte. Reeds hierom kan van het tegenwerpen van een derdelandenexceptie geen sprake zijn. Van belang is dat voor het tegenwerpen van een derdelandenexceptie de bewijslast, dat toelating tot het derde land blijvend is gewaarborgd, bij verweerder rust. Aan deze bewijslast heeft verweerder niet voldaan. De verwijzing naar de Egyptische website is onvoldoende om als waarborg voor toelating te gelden. Een waarborg voor toelating dient te bestaan uit een schrijven van de Egyptische autoriteiten waaruit volgt dat toelating blijvend is gewaarborgd. Een dergelijk schrijven ontbreekt. De website waarnaar verweerder verwijst is een webpagina van Cairo International Airport en niet een webpagina van het Egyptische ministerie van Binnenlandse Zaken of Buitenlandse Zaken. Laatstgenoemd ministerie is verantwoordelijk voor de afgifte van visa en eerstgenoemd ministerie is verantwoordelijk voor de afgifte van verblijfsvergunningen. De website van het ministerie van Binnenlandse Zaken is al een tijdje offline, zodat deze niet kan worden geraadpleegd. De webpagina van Cairo International Airport geeft aan dat er twee soorten verblijf in Egypte zijn en somt vervolgens op welke personen onder welk type verblijf vallen. Er wordt geen uitleg gegeven over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om de betreffende verblijfsstatus te verkrijgen. Het ligt voor de hand dat er voorwaarden zijn en dat deze bijvoorbeeld betrekking hebben op middelen van bestaan. Eiseres noch haar echtgenoot hebben middelen van bestaan. Haar man heeft momenteel geen vast adres in Egypte, logeert steeds bij verschillende vrienden en wordt door hen onderhouden. Daarbij komt dat Syriërs visumplichtig zijn en dat elke Syriër die en visum aanvraagt vooraf goedkeuring moet hebben van de Egyptische Staatsveiligheidsdienst. Ter onderbouwing hiervan worden twee internetberichten overgelegd. Eiseres beschikt niet over een visum, laat staan over een goedkeuring door de Staatsveiligheidsdienst.
3.1.
Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 3.106a van het Vb 2000 genoemde vereisten. In Egypte vinden mensenrechtenschendingen plaats. Uit het jaarrapport van Amnesty International over Egypte 2015/2016 blijkt dat de mensenrechtensituatie in Egypte juist aan het verslechteren is. Eiseres zal in Egypte niet het recht van vrije meningsuiting hebben en zal geen kritiek op de regering mogen uiten. Bovendien is de positie van vrouwen bijzonder slecht, worden zij gediscrimineerd en zijn zij slachtoffer van seksueel geweld, waartegen door de Egyptische autoriteiten geen bescherming wordt geboden. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat zij geen zodanige band met Egypte heeft dat het redelijk is dat zij naar dat land gaat. Van belang is dat zij slechts kort in Egypte heeft gewoond. Bovendien kon haar dochter niet naar school en kon zij zelf geen gebruikmaken van overheidsfaciliteiten, zoals medische zorg. In feite heeft eiseres geen enkele band met Egypte behalve dat haar echtgenoot daar vandaan komt. De echtgenoot heeft echter ook het grootste deel van zijn leven in Syrië gewoond.
Het bestreden besluit
4. Verweerder volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij nimmer een verblijfsvergunning heeft gehad voor Egypte en dat Egypte daarom niet kan worden aangemerkt als veilig derde land. Verweerder wijst erop dat eiseres in haar eerste gehoor geeft verklaard dat zij zich bij haar echtgenoot heeft gevoegd in Egypte. Haar man heeft de Egyptische nationaliteit. Zij heeft toestemming gekregen van de Egyptische autoriteiten voor haar inreis en verblijf en heeft in Nederland een nog immer geldige verblijfsvergunning laten zien. Tevens heeft zij verklaard dat zij op het moment dat zij Egypte verliet, haar echtgenoot en zijzelf bezig waren haar permanent verblijf te regelen. Volgens verweerder mag op grond hiervan worden geconcludeerd dat eiseres rechtsgeldig verblijf had in Egypte.
4.1.
Daarbij wordt door verweerder overwogen dat eiseres volgens de Egyptische wetgeving in aanmerking komt voor de Egyptische nationaliteit op grond van haar huwelijk met een Egyptische staatsburger. Ook op grond hiervan kan Egypte gezien worden als voorliggende voorziening bij het aanvragen van asiel.
4.2.
.Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat het aan Nederland is om te waarborgen dat in haar specifieke geval de Egyptische autoriteiten haar zullen terugnemen. Vastgesteld wordt dat eiseres met een nog geldige verblijfsvergunning Nederland is ingereisd. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar echtgenoot bezig waren met een procedure om haar verblijf in Egypte een meer permanente grondslag te geven. Nu eiseres geen documenten van haar procedure in Egypte heeft overgelegd en vrijwillig haar verblijfsvergunning heeft laten verlopen, wordt niet ingezien waarom Nederland een individuele waarborg zou moeten verlenen.
4.3.
Verweerder geeft verder aan dat eiseres in de zienswijze heeft gesteld dat niet op grond van een aangehaalde webpagina van Cairo-airport mag worden geconcludeerd dat zij recht heeft op de Egyptische nationaliteit. Voorts stelt eiseres, aldus verweerder, dat de website van het verantwoordelijke ministerie in Egypte al een tijdje niet meert toegankelijk is. Dienaangaande wordt door verweerder nog ter aanvulling gewezen op de Egyptische wettekst over nationalisatie [de rechtbank leest: naturalisatie] alsmede naar de Country Information and Guidance Egypt. Nu eiseres geen informatie heeft overgelegd dat de gehanteerde richtlijnen niet (meer) van toepassing zijn, bestaat er geen aanleiding voor een ander standpunt. In alle redelijkheid mag ervan worden uitgegaan dat eiseres op grond van haar huwelijk met een Egyptische staatsburger recht heeft op verblijf en de Egyptische nationaliteit.
4.4.
Verder is het niet aan de Nederlandse overheid om te beoordelen of eiseres aan de Egyptische eisen voldoet. Nu eiseres heeft verzuimd haar verblijf in Egypte te regelen, dan wel de resultaten van haar procedure af te wachten, is niet gebleken dat de Egyptische overheid haar niet kan of wil helpen. Overigens kan zij bij haar terugkeer gebruikmaken van de hulp van het IOM. Verweerder merkt verder op dat eiseres (eerder) toestemming heeft gekregen voor haar inreis en verblijf. De veronderstelling dat zij niet weer toestemming zal verkrijgen, wordt niet gevolgd. Niet wordt ingezien waarom eiseres niet weer toestemming zal krijgen Egypte in te reizen. Tot slot wordt hierover opgemerkt dat eiseres heeft verklaard dat haar echtgenoot bezig was haar verblijf te bestendigen. Eiseres heeft geen afwijzing van haar verzoek aan de Egyptische autoriteiten overgelegd. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat haar verzoek om de Egyptische nationaliteit te verkrijgen door de Egyptische autoriteiten is afgewezen.
4.5.
Verweerder volgt eiseres evenmin in de stelling dat van haar niet mag worden verlangd dat zij naar Egypte kan gaan vanwege de mensenrechtensituatie aldaar. Vooropgesteld wordt dat de algehele situatie in Egypte niet zodanig is dat sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin eiseres enkel door haar aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres dient derhalve aannemelijk te maken dat er voor haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees rechtvaardigen. Van een dergelijke situatie is niet gebleken. Daarnaast wordt eiseres niet gevolgd in haar betoog dat zij geen zodanige band heeft met Egypte dat van haar mag worden verwacht dat zij naar Egypte gaat. Haar man verblijft daar op grond van zijn Egyptische nationaliteit. Ingevolge vaste jurisprudentie is Egypte voor eiseres een voorliggende voorziening alwaar zij bescherming kan aanvragen. Niet is gebleken dat de Egyptische autoriteiten haar niet willen of kunnen helpen. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de Egyptische voorzieningen voor haar en haar dochter niet toegankelijk zijn, wordt overwogen dat zij het resultaat van haar aanvraag niet heeft afgewacht. Met het verkrijgen van de Egyptische nationaliteit verkrijgt eiseres dezelfde rechten als alle Egyptische staatsburgers. Voorts wordt overwogen dat haar dochter nog steeds in Egypte verblijft en dat over haar status door eiseres geen actuele informatie is aangeleverd.
4.6.
De omstandigheid dat eiseres stelt te lijden aan diabetes en hoge bloeddruk, is geen omstandigheid waardoor bij uitzetting van haar sprake zou zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM. Er zijn geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiseres zich bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte (en er geen medische voorzieningen en sociale opvang in het land van herkomst aanwezig zijn en de vreemdeling in grote mate afhankelijk is van voorzieningen en opvang.
De beroepsgronden
5. Eiseres voert aan dat zij niet heeft verklaard dat zij in het bezit was van een (thans nog geldende) verblijfsvergunning. Zij heeft enkel gesteld dat zij middels een visum Egypte is ingereisd. Dit visum is thans niet meer geldig. Eiseres heeft nooit een verblijfsvergunning gehad in Egypte.
5.1.
Eiseres wijst verder op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 juli 2014 (nr. 2014877/1/V2 en ECLI:NL:RVS:2014:2815), waaruit volgens eiseres volgt dat voor het tegenwerpen van een beschermingsalternatief in een derde land vereist is dat de asielzoeker op het moment van de tegenwerping reeds over een verblijfsrecht in dat derde land beschikt. Dat zij dat verblijfsrecht in de toekomst zou kunnen verwerven is derhalve onvoldoende. De enkele stelling van verweerder dat eiseres in Egypte wel een verblijfsvergunning of de Egyptische nationaliteit zal kunnen verkrijgen, kan niet aan de afwijzing van de asielaanvraag ten grondslag worden gelegd.
5.2.
Uit de Egyptische staatsburgerschapswetgeving (Wet van 29 mei 1975) blijkt verder dat een echtgenote van een Egyptisch staatsburger niet zomaar de Egyptische nationaliteit verwerft. Deze echtgenote moet eerst officieel verklaren dat zij de Egyptische nationaliteit wenst te verkrijgen en verkrijgt deze nationaliteit pas na een wachttijd van twee jaar, waarin het huwelijk in stand dient te blijven. Eiseres kan dus niet op eenvoudige wijze de Egyptische nationaliteit verkrijgen en is afhankelijk de onzekere toekomstige omstandigheid: het voortduren van het huwelijk gedurende twee jaren. Eiseres legt een kopie over van de Egyptische staatsburgerschapswet.
5.3.
Het standpunt van verweerder dat het aan eiseres is om aan te tonen dat zij geen Egyptische verblijfsvergunning kan verkrijgen en dat het niet aan verweerder is om te beoordelen of zij daarvoor in aanmerking komt, is in strijd met de jurisprudentie van de Afdeling. De bewijslast bij het tegenwerpen van een derdelandenexceptie berust bij verweerder en niet bij eiseres. Verweerder moet aantonen dat eiseres een geldige verblijfsvergunning heeft voor Egypte. Aan deze bewijslast is niet voldaan. Integendeel, verweerder heeft niet eens verwezen naar enige Egyptische wettelijke bepaling waaruit zou blijken dat eiseres zonder meer een Egyptische verblijfsvergunning zal krijgen. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen permanente verblijfsvergunning voor Egypte had en deze ook niet heeft kunnen verkrijgen.
5.4.
Eiseres blijft zich op het standpunt stellen dat niet wordt voldaan aan de vereisten zoals genoemd in artikel 3.106a van het Vb 2000. In de zienswijze is er reeds op gewezen dat uit objectieve bronnen blijkt dat er in Egypte geen sprake is van vrijheid van meningsuiting en dat voorts de positie van vrouwen bijzonder slecht is. Hierop is door verweerder niet ingegaan. Verder is de omstandigheid dat haar echtgenoot Egyptenaar is om de band met Egypte aanwezig te achten, omdat haar man ook nauwelijks banden heeft met Egypte. Hij heeft pas recentelijk de Egyptische nationaliteit verworven en heeft er niet lang gewoond. Verweerder heeft voorts niet betwist dat de voorzieningen in Egypte, zoals onderwijs en medische zorg, niet beschikbaar zijn voor eiseres en haar dochter. Het moge zo zijn dat dit anders zal zijn als eiseres een verblijfsvergunning heeft of de Egyptische nationaliteit verwerft, maar zij heeft beide op dit moment niet en daarmee staat vast dat de voorzieningen thans niet toegankelijk zijn. In het licht hiervan dienen de medische problemen van eiseres te worden beoordeeld. Eiseres heeft medische zorg nodig, maar deze is niet toegankelijk. Dit houdt een ernstig gezondheidsrisico in.
Toetsingskader
6. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard, indien een derde land voor de vreemdeling als veilig derde land wordt beschouwd.
6.1.
Ingevolge artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b, of c van de Wet indien, naar het oordeel van Onze Minister alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationale recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb 2000 wordt de asielaanvraag slechts niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b, of c, van de Wet indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
6.2.
Blijkens artikel 3.37e van het VV 2000 dient de beoordeling of een derde land een veilig derde land is, als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa, en andere relevante internationale organisaties. De minister onderzoekt de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige derde landen regelmatig opnieuw. Bij de beoordeling of de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Wet, worden betrokken de verklaringen van de vreemdeling inhoudende dat: a. hij in het derde land zal worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade; b. de band tussen hem en het derde land niet zodanig is dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
6.3.
In paragraaf C2/6.3 van de Vc 2000 zijn de beleidstegels opgenomen waarin artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw 2000, artikel 3.106a Vb 2000 en artikel 3.37e VV 20000 worden uitgewerkt. Hierin is neergelegd dat bij de vraag of een veilig land voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt vormt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig derde land niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land in zijn specifieke geval niet als veilig kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
De IND en de vreemdeling hebben een gedeelde bewijslast op de vraag of een derde land als veilig kan worden aangemerkt, namelijk:
  • de vreemdeling moet onderbouwen dat het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt, en
  • de IND onderzoekt of het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt.
De IND onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht kan worden dat hij naar dat land gaat. De IND neemt in de volgende gevallen in ieder geval aan dat de vreemdeling een band heeft met een derde land als:
  • de echtgenoot of partner van de vreemdeling de nationaliteit heeft van dat land;
  • in dat land eerstelijns of directe familie woonachtig is van de vreemdeling waarmee nog contact is;
  • of de vreemdeling eerder in dat land heeft verbleven.
De IND neemt in ieder geval aan dat een derde land niet als veilig kan worden aangemerkt wanneer voor dat land een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw 2000 van toepassing is.
Beoordeling
7. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. In de eerste plaats is het besluit innerlijk tegenstrijdig en op onderdelen gebaseerd op feitelijke onjuistheden. Zo wordt enerzijds door verweerder gesteld dat eiseres in Nederland een nog immer geldige verblijfsvergunning heeft laten zien en wordt anderzijds door verweerder gezegd dat eiseres heeft verzuimd haar verblijf in Egypte te regelen. Feitelijk heeft eiseres in Nederland geen verblijfsvergunning of visum laten zien dat nog geldig was. Voorts merkt verweerder in het bestreden besluit op dat eiseres zou hebben verklaard dat zij en haar echtgenoot bezig waren haar permanente verblijf te regelen op het moment dat zij Egypte verliet. Eiseres heeft dat nergens verklaard. Zulks moge ook blijken uit de tegenwerping van verweerder in het voornemen en elders in het bestreden besluit dat eiseres juist achterwege heeft gelaten haar omstandigheden in Egypte te verbeteren door verblijf bij echtgenoot aan te vragen. Daarnaast heeft eiseres niet gesteld, zoals wordt aangenomen in het bestreden besluit, dat niet op grond van de webpagina van Cairo International Airport-airport mag worden geconcludeerd dat zij recht heeft op de Egyptische nationaliteit. Eiseres heeft in haar zienswijze aangevoerd dat uit die webpagina niet kan worden afgeleid dat zij zal worden toegelaten tot Egypte en onder welke voorwaarden.
7.1.
In de tweede plaats is onduidelijk op grond waarvan verweerder meent dat Egypte een veilig derde land is. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt betrokken dat eiseres al eerder toegang heeft gekregen tot Egypte, dat haar man de Egyptische nationaliteit bezit en niet is gebleken is dat eiseres niet voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenoot en na verloop van tijd voor naturalisatie tot Egyptenaar (staatsburgerschap) in aanmerking kan komen en dat Egypte
ookom die reden gezien kan worden als voorliggende voorziening bij het aanvragen van asiel. In het bestreden besluit noch in het voornemen is duidelijk gemaakt waarom Egypte in de eerste plaats als veilig derde land kan worden aangemerkt, terwijl zulks, gelet ook op artikel 38 van Richtlijn 2013/32/EU (herziene Procedurerichtlijn) en het feit dat het verzoek van eiseres om internationale bescherming niet inhoudelijk wordt beoordeeld, een eerste vereiste is om deze derdelandenexceptie tegen te werpen. Deze beoordeling staat naar het oordeel van de rechtbank los van de vraag of eiseres in Egypte ook op niet-asielgerelateerde gronden verblijf kan krijgen. Eerst ter zitting heeft verweerder aangegeven dat Egypte als een veilig derde land wordt beschouwd omdat het land partij is bij het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van
28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (Vluchtelingenverdrag) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR of BUPO). Nog daargelaten dat dit standpunt pas ter zitting naar voren is gebracht, is daarmee nog niet gegeven dat Egypte ook in materiële zin handelt conform genoemde verdragen en dat eiseres in een voorkomend geval in Egypte de mogelijkheid heeft om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien zij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag en niet wordt blootgesteld aan refoulement. Van een dergelijk onderzoek van de zijde van verweerder is niet gebleken. Dit klemt temeer nu in artikel 3.37e van het VV 2000 is bepaald dat de beoordeling of een derde land een veilig derde land is als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw 2000, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa, en andere relevante internationale organisaties. Bovendien heeft verweerder tot taak de situatie in derde landen, die zijn aangemerkt als veilig derde landen, regelmatig opnieuw te onderzoeken. Daarenboven volgt uit artikel 38, vijfde lid, van de herziene Procedurerichtlijn, dat de lidstaten de Commissie op gezette tijden in kennis moeten stellen van de landen waarop het begrip ‘veilig derde land’ wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de herziene Procedurerichtlijn.
7.3.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit genomen is in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan vereist is dat een besluit zorgvuldig moet zijn voorbereid en voorzien dient te zijn van een draagkrachtige motivering. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Verweerder zal daarbij met name moeten motiveren waarom hij Egypte (nog steeds) als veilig derde land aanmerkt.
7.4.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het – aanvullend – beroepschrift; 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 496,-; wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 mei 2016;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A.M.J. Smulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.