Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 29 april 2016 ingekomen verzoek van:
[verzoeker],
[verweerster]
Procedure
Verzoek en verweer
Feiten
de moeder.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar de Verenigde Arabische Emiraten. De vader, verzoeker, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn zoon, die zonder zijn toestemming naar Nederland was gebracht door de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige voor zijn vertrek naar Nederland zijn gewone verblijfplaats in de Verenigde Arabische Emiraten had en dat de vader gezag over hem uitoefende. De moeder had de minderjarige op 5 augustus 2015 meegenomen naar Nederland, met toestemming van de vader voor een tijdelijk verblijf. Echter, de moeder had de vader niet geïnformeerd over haar intentie om in Nederland te blijven.
Tijdens de procedure heeft de rechtbank de minderjarige gehoord, die duidelijk en consistent verklaarde niet terug te willen keren naar de Verenigde Arabische Emiraten. Hij vreesde voor mishandeling door zijn vader en was bang voor represailles vanwege zijn bekering tot het Christendom. De rechtbank oordeelde dat het verzet van de minderjarige authentiek was en dat zijn leeftijd en geestelijke rijpheid rechtvaardigden dat met zijn mening rekening werd gehouden. Op basis van artikel 13 lid 2 van het Haagse Verdrag inzake internationale kinderontvoering heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot teruggeleiding afgewezen.
De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking kan binnen twee weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten bij het Gerechtshof Den Haag.