ECLI:NL:RBDHA:2016:6452
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor reis naar Panama tijdens voorwaardelijke vrijlating
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, en de Staat der Nederlanden. De eiser had een reis naar Panama geboekt, maar het Openbaar Ministerie (OM) weigerde toestemming voor deze reis, omdat dit in strijd zou zijn met de opgelegde voorwaarden van zijn voorwaardelijke vrijlating, waaronder een meldplicht. De eiser vorderde in kort geding dat de Staat hem zou verbieden om zich buiten de landsgrenzen te bevinden en dat het verbod met onmiddellijke ingang zou worden opgeschort.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het OM in redelijkheid tot de beslissing had kunnen komen om geen toestemming te verlenen voor de reis. De rechter benadrukte dat de hoofddoelstelling van de voorwaardelijke vrijlating de beveiliging van de samenleving is en het voorkomen van recidive. De eiser had een uitgebreid strafblad en er waren zorgen over zijn gedrag en de naleving van de voorwaarden van zijn vrijlating. De rechter concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat zijn reis naar Panama geen risico's met zich meebracht voor de naleving van de voorwaarden van zijn voorwaardelijke vrijlating.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis bevestigt de beleidsvrijheid van het OM in het toezicht op de naleving van voorwaarden van voorwaardelijke vrijlating en de noodzaak om de veiligheid van de samenleving voorop te stellen.