ECLI:NL:RBDHA:2016:6381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
C/09/466040 / FA RK 14-3681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake de nietigheid van het huwelijk en de gevolgen voor het gezag en de alimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2016 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de vrouw verzocht om een verklaring voor recht dat de Keniaanse uitspraak van 27 juni 2014, waarin de nietigheid van hun huwelijk werd uitgesproken, in Nederland voor erkenning vatbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk tussen partijen op basis van islamitisch recht nietig is verklaard en dat de man, ondanks deze nietigheid, als juridisch vader van de minderjarigen kan worden aangemerkt, mits hij aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw was ten tijde van de conceptie. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen, omdat zij langer dan twaalf maanden samen hebben geleefd en de man heeft bijgedragen aan de kosten van de minderjarigen. De rechtbank heeft partijen verwezen naar het Expertisecentrum Haaglanden voor begeleiding in de contacten tussen de man en de minderjarigen en heeft verdere beslissingen over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de contactregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van dit traject. Tevens is er overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie, die is vastgelegd in een overeenkomst. De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot een later moment.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 14-3681 (echtscheiding) en FA RK 14-6789 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/466040 (echtscheiding) en C/09/472566 (verdeling)
Datum beschikking: 20 mei 2016

Scheiding

Beschikking op het op 16 mei 2014 ingekomen verzoek van:

[verzoekster]

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. E.R. Schenkhuizen te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerder]

de man,
zonder bekende woonplaats, kennelijk verblijvende te [woonplaats], gemeente
,
advocaat: voorheen mr. J.C. Herweijer te Rijswijk, daarna mr. J.T.R.J. Bracke te
's-Gravenhage, thans mr. S.E. de Geus te 's-Gravenhage.

Procedure

Bij beschikking van 21 juli 2015 van deze rechtbank zijn partijen verwezen naar het Expertisecentrum Haaglanden voor toeleiding en doorverwijzing naar Ouderschap Blijft voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de man en de minderjarigen:
­ [mj1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Kenia;
­ [mj2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
­ [mj3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
In afwachting van de resultaten van het traject bij het omgangshuis en het overleg tussen partijen is iedere verdere beslissing ter zake van de echtscheiding, het huurrecht van de echtelijke woning, het gezag, de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderalimentatie, de partneralimentatie, de verdeling van de huwelijksgemeenschap, de verevening, het verstrekken van goederen en de proceskosten aangehouden.
Bij beschikking van 30 november 2015 van deze rechtbank:
­ is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding;
­ is het verzoek van de man tot bekrachtiging van de nietigheid van het huwelijk van partijen afgewezen;
­ zijn partijen niet ontvankelijk verklaard in de verzochte nevenvoorzieningen tot toedeling van het huurrecht, tot vaststelling van partneralimentatie, tot verdeling, tot pensioenverevening en tot het verstrekken van primaire goederen;
­ is het verzoek van de man tot terugbetaling van de partneralimentatie afgewezen;
­ is het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI) verzocht een onderzoek te verrichten;
­ is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht een onderzoek te verrichten;
­ is bepaald dat de man voorlopig, met ingang van 16 mei 2014, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw zal betalen een bedrag van
€ 175,-- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats, de contactregeling, de kinderalimentatie en de proceskosten is aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- het rapport van het IJI d.d. 19 februari 2016;
- het bericht d.d. 25 maart 2016 van de zijde van de man;
- het rapport van de Raad d.d. 14 april 2016, met kenmerk [nummer]
- het bericht d.d. 12 april 2016, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 19 april 2016 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten, de heer [naam] namens de Raad en de heer [naam] als tolk voor de vrouw. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Verklaring voor recht
De vrouw heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat partijen thans nog als gehuwd in de registers van de burgerlijke stand staan geregistreerd. Ondanks dat in de beschikking d.d. 30 november 2015 is overwogen dat de nietigheid van het huwelijk van partijen vaststaat, is de ambtenaar van de burgerlijke stand niet overgegaan tot wijziging van de registratie van de vrouw als zijnde ‘gehuwd’, aldus de vrouw. Om die reden heeft de vrouw ter terechtzitting haar verzoek aangevuld en verzocht een verklaring voor recht af te geven, inhoudende dat de Keniaanse uitspraak (waarin de nietigheid van het huwelijk is uitgesproken) in Nederland voor erkenning vatbaar is. De man heeft ter terechtzitting ingestemd met toewijzing van dit verzoek. De rechtbank zal het verzoek derhalve als onweersproken en als op de wet gegrond toewijzen.
Juridische vaderschap
De rechtbank heeft in de beschikking d.d. 30 november 2015 overwogen dat de nietigheid van het huwelijk tussen partijen vaststaat. De rechtbank heeft vervolgens het IJI verzocht te rapporteren over de gevolgen die deze nietigheid naar Keniaans recht heeft voor het juridisch vaderschap en het gezag van de man ten aanzien van voormelde minderjarigen.
Uit het IJI-rapport volgt onder meer het volgende. Het IJI gaat ervan uit dat de beide huwelijken van de vrouw zijn gesloten volgens het islamitische huwelijksrecht. Nu het huwelijk van partijen op basis van islamitische rechtsopvattingen in Kenia nietig is verklaard, is ook het islamitische recht bepalend voor de gevolgen die dit recht aan het huwelijk verbindt. Omdat het islamitische recht niet nader wordt omschreven in Keniaanse rechtsbronnen, wordt aansluiting gezocht bij de heersende rechtsopvattingen binnen de islam in Kenia. De wettige, juridische afstamming via de vaderlijke lijn is in het islamitische recht in beginsel uitsluitend gekoppeld aan het (rechtsgeldige) huwelijk van een man met de moeder en veronderstelt bovendien telkens het bestaan van een biologische band tussen de wettige echtgenoot van de moeder en het kind. Alle buiten het (rechtsgeldige) huwelijk verwekte kinderen zijn naar in de islam heersende rechtsopvattingen in beginsel in overspel verwekte kinderen die in beginsel slechts in familierechtelijke betrekking staan tot hun moeder. Echter, wanneer de man zich, ten tijde van de conceptie, niet bewust was van het zogenoemde ‘overspel’ van de moeder en dit huwelijk ten tijde van de geboorte van de minderjarigen nog niet nietig is verklaard kunnen de kinderen eveneens ‘wettig’ zijn. Dit lijkt evenwel afhankelijk te zijn van de wil van de man om in familierechtelijke betrekking te staan tot het kind en om het kind de in sociaal, juridisch en religieus opzicht wenselijk geachte wettige status te geven. De man kan daarbij een bekentenis afleggen dat hij de verwekker is van het kind en het kind als het zijne erkent. Volgens het IJI is er gelet op het bovenstaande in het onderhavige geval geen beletsel om de man als juridisch vader te kwalificeren, mits hij aannemelijk maakt dat hij ten tijde van het conceptietijdvak te goeder trouw was, althans zich niet bewust was van het overspel van de vrouw en dat hij er op goede gronden op mocht vertrouwen dat hij ten tijde van de verwekking van de kinderen gehuwd was met de moeder waardoor er van een overspel geen sprake kon zijn. Daarnaast dient de wettige echtgenoot van de moeder zich niet tegen een dergelijke erkenning te verzetten.
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van ‘the Kadhi’s Court at Marsabit’ (waarin het huwelijk tussen partijen nietig is verklaard) dateert van 27 juni 2014. Daarmee staat vast dat het huwelijk tussen partijen nog niet nietig was verklaard ten tijde van de geboorte van de drie minderjarigen. Verder heeft de man ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van de verwekking en de geboorte van de minderjarigen niet wist dat de vrouw reeds met een andere man gehuwd was. Hij heeft daarnaast ter terechtzitting verklaard de drie minderjarigen te erkennen als zijn kinderen en met zekerheid te weten dat hij de biologische vader van de minderjarigen is. De vrouw heeft deze stellingen van de man niet betwist en heeft zich geconformeerd aan de conclusies van het IJI-rapport. Gesteld noch gebleken is dat de (eerdere) echtgenoot van de vrouw zich verzet tegen het vaderschap van de man. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat de man naar islamitisch recht, ondanks de nietigverklaring van het huwelijk tussen partijen, kan worden aangemerkt als de juridische vader van de minderjarigen.
Gezamenlijk gezag
Uit het IJI-rapport volgt kort weergegeven het volgende. Het recht dat betrekking heeft op het ouderlijk gezag is sinds 2001 neergelegd in de Children’s Act. Uit deze wet volgt onder meer dat gehuwde ouders van rechtswege het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uitoefenen en een ongehuwde moeder het eenhoofdig gezag heeft. Nu het huwelijk tussen partijen nietig is verklaard, heeft de man volgens het IJI te gelden als ongehuwde man. Een ongehuwde man kan volgens voornoemde wet bij de rechtbank om het gezag verzoeken. Echter, aangenomen kan worden dat de man van rechtswege gezamenlijk met de moeder het gezag uitoefent indien sprake is geweest van onderhoud en van een samenleving van het gezin van twaalf maanden vanaf de geboorte van de minderjarigen.
De rechtbank maakt uit het dossier op dat de man en de vrouw langer dan twaalf maanden vanaf iedere geboorte van de minderjarigen tezamen hebben geleefd, althans de intentie hadden om als gehuwden te leven. Daarnaast heeft te gelden dat de man heeft bijgedragen in de kosten van de minderjarigen en daarmee aan hun levensonderhoud. Gelet hierop en nu beide partijen zich hebben geschaard achter de inhoud en adviezen in het IJI-rapport neemt de rechtbank als vaststaand aan dat partijen van rechtswege met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen zijn belast. De rechtbank begrijpt het rapport van het IJI aldus dat gesteld wordt dat de eerste echtgenoot van de vrouw ondanks het huwelijk tussen hem en de vrouw, geen gezag heeft over de minderjarigen op grond van het feit dat niet hij maar de man de juridisch vader is geworden van de minderjarigen en op grond van de gezagsverkrijging door de man over de minderjarigen, als hiervoor vermeld.
Gezag
De rechtbank stelt voorop dat zij de vrouw niet zal ontvangen in het ter terechtzitting gedane, mondelinge verzoek haar met het eenhoofdig gezag te belasten nu dit verzoek niet voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste en ook overigens niet voldoet aan de vereisten van een goede procesorde nu dit verzoek eerst tijdens de voortgezette mondelinge behandeling is gedaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de man zich tegen de behandeling van dit tardief gedane verzoek heeft verzet. De rechtbank merkt hierbij op dat de man ter terechtzitting heeft toegezegd zijn toestemming te zullen verlenen voor het verlengen van de identiteitsbewijzen van de minderjarigen.
Uit het raadsrapport komt naar voren dat er momenteel geen ernstige zorgen en/of signalen over de ontwikkeling van de minderjarigen zijn. Wel bestaan er zorgen over de problematische echtscheiding tussen de ouders en het trauma en de medische toestand van de vrouw, en is er veel onduidelijkheid over de huidige opvoedingssituatie. Zo heeft de vrouw geen contact met de school en is er geen contact tussen de hulpverlening en de school. De vrouw ontvangt inmiddels wel hulpverlening van Stichting Mooi en ook het Centrum voor Jeugd en Gezin zal bij het gezin worden betrokken. De vrouw heeft volgens de Raad een woning gevonden en er is voor haar een uitkering aangevraagd.
Verder volgt uit het rapport dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en in het geheel geen vertrouwen in elkaar hebben, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is. Daarnaast verschillen partijen van mening over de vraag of er sprake is geweest van huiselijk geweld door de man tegen de vrouw en de minderjarigen, hetgeen de man betwist. De Raad is evenwel van mening dat er mogelijkheden zijn om het contact tussen de ouders te verbeteren en wijst hierbij op het omgangshuis. Hoewel het risico aanwezig is dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders, dient naar de mening van de Raad eerst duidelijkheid te bestaan over de mogelijkheden van de ouders op lange termijn. De Raad acht het hierbij van belang dat partijen in mediation gaan en dat omgangsbegeleiding wordt opgestart. De Raad is gelet op het bovenstaande van mening dat het gezamenlijk gezag dient te worden gehandhaafd.
De vrouw is het niet eens met het advies van de Raad. Zij voert aan dat het goed gaat met de minderjarigen en dat er veel hulpverlening bij het gezin betrokken is. De vrouw heeft inmiddels vervangende woonruimte gekregen en zij heeft een bijstandsuitkering. Daarnaast wordt de vrouw begeleid en behandeld door een psychiater. Verder voert de vrouw aan dat de communicatie tussen partijen volledig ontbreekt, de man niet naar de kinderen heeft omgezien en onbereikbaar is voor de vrouw. Bij de vrouw bestaan onder meer zorgen omdat de man weigert zijn toestemming te verlenen voor het verlengen van de legitimatiebewijzen van de minderjarigen.
De man is het eens met het advies van de Raad. De man wil werken aan de verbetering van de onderlinge communicatie en de algehele verstandhouding tussen partijen. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat er wel contact is tussen partijen nu hij recentelijk contact heeft gehad met de minderjarigen en de vrouw. Ten aanzien van de identiteitsbewijzen brengt de man naar voren dat hij zijn toestemming voor ID-kaarten niet heeft verleend, omdat bij hem de vrees bestond dat de vrouw met de minderjarigen Nederland blijvend zou verlaten.
Nu partijen naar het omgangshuis zullen worden verwezen, zal de rechtbank de beslissing ten aanzien van het gezag aanhouden tot na te melden pro formadatum in afwachting van het traject bij het omgangshuis.
Contactregeling
Partijen hebben er ter terechtzitting beiden expliciet mee ingestemd dat zij nogmaals naar het omgangshuis (Ouderschap Blijft) zullen worden verwezen, teneinde het contact tussen de minderjarigen en de man op te starten, de onderlinge communicatie tussen partijen te verbeteren en het wederzijdse vertrouwen tussen partijen op te bouwen. Ook de Raad staat een verwijzing naar het omgangshuis voor. De rechtbank zal partijen daarom (nogmaals) verwijzen naar het omgangshuis. De rechtbank gaat er daarbij wel van uit dat partijen zich zullen inspannen om het traject ditmaal succesvol te laten verlopen.
In afwachting van de resultaten van het traject bij het omgangshuis zal de rechtbank iedere verdere beslissing ten aanzien van de contactregeling aanhouden tot na te melden pro formadatum.
Hoofdverblijfplaats van de minderjarigen
De Raad adviseert de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw te bepalen. De minderjarigen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw. De Raad is van mening dat een zekere mate van continuïteit en stabiliteit voor de minderjarigen van belang is en een wijziging van de hoofdverblijfplaats daarom niet in hun belang is. Ondanks de door de man geuite zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw ziet de Raad op dit moment geen directe aanwijzingen om te concluderen dat de opvoeding en thuissituatie bij de vrouw ertoe leidt dat de ontwikkeling van de minderjarigen bedreigd wordt. Zij wijst daarbij op de hulpverlening die de vrouw ontvangt van Stichting Mooi en het Centrum voor Jeugd en gezin. Daarnaast brengt de Raad naar voren dat de minderjarigen al gedurende drie jaren geen contact hebben gehad met de man.
De man is het niet eens met het advies van de Raad. Hij voert daartoe onder meer aan dat hij het idee heeft dat de vrouw de minderjarigen negatief beïnvloedt, hetgeen hij niet in het belang van de minderjarigen acht. Daarnaast voert de man aan dat er een financieel belang bestaat om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen. Immers, de hoofdverblijfplaats is bepalend voor de toeslagen die de man van zijn werkgever ontvangt ten behoeve van de minderjarigen. Deze toeslagen zullen niet langer worden uitgekeerd indien de hoofdverblijfplaats bij de vrouw wordt bepaald. Verder betwist de man dat sprake is van huiselijk geweld van zijn zijde.
De vrouw is het eens met het advies van de Raad.
Nu partijen zullen worden verwezen naar Ouderschap Blijft, zal de rechtbank de over en weer gedane verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats aanhouden tot na te melden pro formadatum in afwachting van het verloop van het traject bij Ouderschap Blijft.
Kinderalimentatie
Ter terechtzitting hebben partijen ten aanzien van de kinderalimentatie algehele overeenstemming bereikt, welke overeenstemming is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.
Het verzoek tot opname van de aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst is als op de wet gegrond toewijsbaar. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De rechtbank beschouwt daarmee het meer of anders verzochte ten aanzien van de kinderalimentatie als ingetrokken, zodat te dien aanzien niet meer behoeft te worden beslist.
Proceskosten
Nu nog geen eindbeslissing zal worden gegeven ten aanzien van het verzoek tot het gezag, de hoofdverblijfplaats en de contactregeling, zal de beslissing aangaande de proceskosten eveneens worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart voor recht dat de uitspraak van the Kadhi’s Court at Marsabit van 27 juni 2014, inhoudende dat het huwelijk van partijen, zoals gesloten op 12 juli 1999 te Mombasa, Kenia, nietig wordt verklaard, in Nederland voor erkenning vatbaar is;
verwijst partijen, te weten:
[verweerder]
(vader)
(volgens eigen opgave) verblijvende te [woonplaats], [adres],
en
[verzoekster]
(moeder)
wonende te [woonplaats], [adres]
naar Expertisecentrum Haaglanden voor toeleiding en doorverwijzing naar Ouderschap Blijft voor het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de man voornoemd en de minderjarigen:
­ [mj1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Kenia;
­ [mj2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
­ [mj3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
bepaalt dat partijen zich binnen veertien dagen na deze beschikking melden bij Expertisecentrum Haaglanden (adres als na te melden, telefoonnummer: 070-3082984);
bepaalt dat partijen na het verkrijgen van een doorverwijzing naar het omgangshuis – Ouderschap Blijft – Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat, Albertus de Oudelaan 1, 2273 CW te Voorburg, gaan voor het tot stand brengen van begeleide contacten tussen de man en de minderjarigen en teneinde de onderlinge communicatie tussen de ouders te verbeteren en het wederzijdse vertrouwen op te bouwen;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
Expertisecentrum Haaglanden
T.a.v. [naam] en [naam]
Neherkade 3000
2521 VX Den Haag;
bepaalt dat Expertisecentrum Haaglanden de rechtbank vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de begeleide contacten en de gesprekken tussen de ouders;
bepaalt dat partijen de rechtbank vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de tussen partijen gemaakte afspraken ten aanzien van de kinderalimentatie, neergelegd in de aan deze beschikking gehechte vaststellingsovereenkomst, deel uitmaken van deze beschikking;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats, de contactregeling en de proceskosten aan tot
15 november 2016 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. van der Schenk, mr. A.C. Olland en mr. S.M. Westerhuis-Evers, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. L. Arreman-Mos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2016.