ECLI:NL:RBDHA:2016:6332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
AWb 16/2117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na beëindiging opvang vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van eiseres, die van Congolese nationaliteit is, na de beëindiging van haar opvang in een Vreemdelingenlocatie. Eiseres had verzocht om schadevergoeding op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de rechtmatigheid van de beëindiging van de opvang vaststond, omdat eiseres binnen de daarvoor geldende termijn geen bezwaar had gemaakt tegen de feitelijke handeling van de beëindiging. Dit betekende dat de beëindiging formele rechtskracht had gekregen en als rechtmatig werd beschouwd.

Eiseres voerde aan dat de rechtmatigheid van de beëindiging niet vaststond en dat er geen effectief rechtsmiddel beschikbaar was. De rechtbank verwierp dit argument en stelde dat eiseres de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de beëindiging van de opvang. De rechtbank benadrukte dat het instellen van bezwaar niet alleen een formaliteit was, maar ook een mogelijkheid bood om de situatie te betwisten. Eiseres had bovendien de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen om de beëindiging van de opvang op te schorten, wat zij niet had gedaan.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat de beëindiging van de opvang rechtmatig was en er geen onrechtmatige daad van de zijde van verweerder was vastgesteld. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2117
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 mei 2015 in de zaak tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Congolese nationaliteit,
eiseres,
haar minderjarige kinderen,
[eiseres 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] , van Nederlandse nationaliteit,
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum 3] , van Nederlandse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.P. Guerain, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot schadevergoeding afgewezen.
Eiseres heeft op 4 februari 2016 een verzoekschrift ex artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend ertoe strekkende verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 april 2016 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van (onder meer) een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
Ingevolge artikel 71a Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is in afwijking van artikel 8:89, tweede lid, Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd tot behandeling van een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van die wet tot vergoeding van schade die een vreemdeling lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit ten aanzien van deze vreemdeling als zodanig.
Ingevolge artikel 72a Vw is artikel 8:88 Awb van overeenkomstige toepassing op een verzoek tot vergoeding van schade die een vreemdeling lijdt als gevolg van een onrechtmatige handeling van dit bestuursorgaan ten aanzien van de vreemdeling als zodanig en is artikel 71a Vw van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 72, derde lid, Vw staat voor een vreemdeling bezwaar respectievelijk beroep open tegen door een bestuursorgaan jegens hem als zodanig verrichte, rechtens relevante handeling.
2. Namens verweerder heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) eiseres bij brief van 11 mei 2015 bericht dat zij niet behoort tot de doelgroep van de gezinslocatie en dat om die reden de aan haar op 8 oktober 2014 opgelegde (vrijheidsbeperkende) maatregel ex artikel 56, eerste lid, Vw per 8 juni 2015 wordt beëindigd. De gronden die ten tijde van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel van toepassing waren, zijn komen te vervallen nadat de kinderen van eiseres de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen.
3. Bij brief van 17 juli 2015 heeft eiseres het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (COA) verzocht een zelfstandig schadebesluit te nemen in verband met het feit dat het COA in samenwerking met DT&V eiseres en haar kinderen op straat heeft gezet vanuit de gezinslocatie Gilze-Rijen, omdat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en er geen alternatieve opvang is geregeld en eiseres daarnaast in Gilze-Rijen in behandeling is voor psychische problemen. Verzocht is om een immateriële schadevergoeding van € 500,- per gezinslid.
4. Bij brief van 10 augustus 2015 heeft het COA het voormelde verzoek tot schadevergoeding doorgestuurd naar verweerder, omdat verweerder verantwoordelijk is voor het verblijf van vreemdelingen in een gezinslocatie.
5. Met de brief van 26 november 2015 heeft verweerder het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. Als motivering heeft verweerder vermeld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens verweerder is geen sprake van een toerekenbare onrechtmatige daad omdat niet gebleken is dat de overheid toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat het bieden en beëindigen van onderdak feitelijke handelingen zijn in de zin van artikel 72, derde lid, Vw, waartegen de vreemdeling bezwaar kan maken. Niet gebleken is dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de beëindiging van het geboden onderdak. Daarmee heeft de beëindiging formele rechtskracht gekregen en wordt die voor rechtmatig gehouden.
6. Eiseres voert in haar verzoekschrift tot schadevergoeding aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de rechtmatigheid van het handelen vaststaat. Daartoe stelt eiseres dat een rechtsmiddel effectief behoort te zijn en dat de verwijzing naar artikel 72, derde lid, Vw als grondslag voor het instellen van bezwaar niet als zodanig is te kwalificeren. Deze procedure is niet kenbaar noch kenbaar gemaakt aan eiseres en voldoet niet aan de vereisten van een ‘effective remedy’. Zelfs als het rechtsmiddel kenbaar was geweest, had het instellen van bezwaar de schade niet weten te voorkomen in de zin dat het feitelijk handelen met instellen van bezwaar opgeschort had kunnen worden. Eiseres en haar kinderen hadden de procedure alsnog op straat moeten afwachten. Er is zelfs gedreigd het gezin met behulp van de sterke arm te verwijderen als ze niet vrijwillig zouden vertrekken. De schade die is ontstaan staat daarom los van de beschikbaarheid van het rechtsmiddel. Verweerder gaat ook voorbij aan het feit dat Nederlandse kinderen niet in een gezinslocatie horen op te groeien. Grondslag voor het opleggen van een maatregel is er niet en het verblijf is schadelijk voor kinderen. Met bezwaar tegen het feitelijk handelen klinkeren of het beroep tegen intrekken maatregel kan uitsluitend resulteren in het herstellen van een onrechtmatige situatie.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW moet (onder meer) sprake zijn van een onrechtmatige daad en toerekenbaarheid van die daad aan de dader. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de rechtmatigheid van de beëindiging van de opvang van eiseres en haar kinderen is komen vast te staan, omdat eiseres tegen die feitelijke handeling binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar heeft kunnen maken, maar dat niet heeft gedaan. Het betoog van eiseres dat de rechtmatigheid van de beëindiging van de opvang niet vaststaat, omdat geen sprake is van een effectief rechtsmiddel volgt de rechtbank niet. Immers, ingevolge artikel 72, derde lid, Vw staat tegen een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig bezwaar open bij het bestuursorgaan en daarna de mogelijkheid tot beroep bij de vreemdelingenrechter. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard ten tijde van de beëindiging van haar opvang een (andere dan haar gemachtigde in deze zaak) advocaat te hebben ingeschakeld om de beëindiging aan te vechten, maar dat die advocaat daar geen tijd voor wilde maken. Dat is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres dient te blijven en kan niet leiden tot de conclusie dat geen sprake is van een effectief rechtsmiddel. Nu de beëindiging van de opvang formele rechtskracht heeft gekregen moet die beëindiging voor rechtmatig worden gehouden en komt het onderhavige verzoek om schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking. De stelling van eiseres dat het instellen van bezwaar de schade niet had weten te voorkomen in de zin dat de beëindiging van de opvang daarmee niet zou zijn opgeschort, kan niet leiden tot een ander oordeel. Immers, eiseres had ter voorkoming daarvan de voorzieningenrechter van de rechtbank kunnen verzoeken een voorlopige voorziening te treffen. Voor zover eiseres van mening is dat verweerder schadeplichtig is omdat (ook) de plaatsing en het verblijf van haar en/of haar kinderen in de gezinslocatie onrechtmatig was, kan dit evenmin tot toewijzing van het onderhavige verzoek leiden, reeds omdat de door eiseres in dit geding gevorderde (immateriële) schade daar niet op ziet.
8. Het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel