ECLI:NL:RBDHA:2016:6332
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om schadevergoeding na beëindiging opvang vreemdelingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van eiseres, die van Congolese nationaliteit is, na de beëindiging van haar opvang in een Vreemdelingenlocatie. Eiseres had verzocht om schadevergoeding op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de rechtmatigheid van de beëindiging van de opvang vaststond, omdat eiseres binnen de daarvoor geldende termijn geen bezwaar had gemaakt tegen de feitelijke handeling van de beëindiging. Dit betekende dat de beëindiging formele rechtskracht had gekregen en als rechtmatig werd beschouwd.
Eiseres voerde aan dat de rechtmatigheid van de beëindiging niet vaststond en dat er geen effectief rechtsmiddel beschikbaar was. De rechtbank verwierp dit argument en stelde dat eiseres de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de beëindiging van de opvang. De rechtbank benadrukte dat het instellen van bezwaar niet alleen een formaliteit was, maar ook een mogelijkheid bood om de situatie te betwisten. Eiseres had bovendien de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen om de beëindiging van de opvang op te schorten, wat zij niet had gedaan.
De rechtbank concludeerde dat het verzoek om schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat de beëindiging van de opvang rechtmatig was en er geen onrechtmatige daad van de zijde van verweerder was vastgesteld. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding af en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.