ECLI:NL:RBDHA:2016:6128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
SGR 15/7821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet en de vereisten voor een zakelijke huurrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van eiser. Eiser ontving sinds 28 augustus 2012 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande en woonde in een woonwagen. De gemeente had besloten om per 1 juli 2015 de kostendelersnorm toe te passen, omdat er een medebewoner op het adres van eiser stond ingeschreven. Eiser stelde dat er sprake was van een zakelijke huurrelatie met deze medebewoner, waardoor de kostendelersnorm niet van toepassing zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een zakelijke huurrelatie. Er was geen schriftelijke huurovereenkomst overgelegd, wat een vereiste is om aan te tonen dat er een commerciële prijs was overeengekomen. De rechtbank concludeerde dat de uitzondering op de kostendelersnorm, zoals neergelegd in artikel 22a van de Participatiewet, niet van toepassing was op de situatie van eiser. Hierdoor bleef de kostendelersnorm onverkort van toepassing en werd de uitkering van eiser terecht verlaagd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/7821

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J-F. Grégoire),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juli 2015 in die zin wordt gewijzigd dat per die datum op zijn uitkering de kostendelersnorm zal worden toegepast.
Bij besluit van 21 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser ontvangt sinds 28 augustus 2012 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Hij woont in een woonwagen aan [adres] , te [woonplaats] . Op dit adres staat tevens ingeschreven [persoon A] . Verweerder heeft vanwege de inschrijving van [persoon A] op het adres van eiser onderzoek gedaan naar de vraag of op de uitkering van eiser per 1 juli 2015 de kostendelersnorm van toepassing is. In dat kader heeft verweerder eiser bij brief van 20 april 2015 verzocht om de schriftelijke huurovereenkomst tussen eiser en zijn huurder waaruit blijkt dat eiser verhuur van een kamer is overeengekomen en betaalbewijzen waaruit blijkt dat de laatste drie maanden huur is ontvangen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers uitkering met ingang van
1 juli 2015 verlaagd met toepassing van de kostendelersnorm. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd.
3. Het bestreden besluit berust - samengevat - op het standpunt dat de kostendelersnorm in het geval van eiser van toepassing is, omdat hij de kosten kan delen met [persoon A] , die ouder is dan 21 jaar en in dezelfde woning als eiser haar hoofdverblijf heeft. Nu eiser er niet in is geslaagd aan te tonen dat tussen [persoon A] en hemzelf een zakelijke huurrelatie bestaat, valt de situatie van eiser volgens verweerder niet onder een van de uitzonderingssituaties als bedoeld in artikel 22a, derde (lees: vierde) lid, van de Pw.
De norm voor eiser bedraagt daarom 50% van het wettelijke minimumloon.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van commerciële kamerverhuur en dat om die reden de kostendelersnorm niet op zijn situatie van toepassing is. Dat ereen zakelijke relatie bestaat, is volgens hem voldoende aangetoond. Eiser wijst op een overeenkomst, gedateerd 22 oktober 2015, waarin de belangrijkste afspraken tussen [persoon A] en hemzelf zijn vastgelegd. Hoewel daarin niet de huurprijs is vastgelegd, volgt die prijs afdoende uit de overgelegde bankafschriften en andere dossierstukken. Daarnaast blijkt uit de uitkeringsspecificaties van de voorgaande jaren dat er altijd al sprake was van een zakelijke relatie met [persoon A] . Ten slotte voert eiser aan dat verweerder altijd van deze zakelijke relatie op de hoogte is geweest.
5. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw wordt, indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de bijstandsnorm per kalendermaand door middel van de kostendelersnorm aangepast.
Op grond van artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw, worden tot de personen, bedoeld in het eerste lid, niet gerekend de persoon, niet zijnde een bloedverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
Op grond van artikel 22a, vijfde lid, van de Pw, legt de belanghebbende op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b , over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
6.1
De rechtbank leidt uit de hierboven geciteerde wetteksten en de Memorie van Toelichting op artikel 22a van de Pw (Kamerstukken II 2013-2014, 33801, nr. 3, p. 60) af dat de uitzondering zoals neergelegd in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw slechts kan opgaan indien de belanghebbende het bestaan van een schriftelijke huurovereenkomst met de medebewoner heeft aangetoond én aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkenen een commerciële prijs zijn overeengekomen, terwijl eveneens betalingsbewijzen van de huur moeten worden overgelegd. Enkel indien aan deze voorwaarden wordt voldaan is sprake van een zakelijke relatie.
6.2
Ter beoordeling ligt voor of eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde in geding sprake was van een zakelijke relatie tussen [persoon A] en hemzelf en daarmee van de uitzondering, als neergelegd in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw op hem van toepassing is.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een zakelijke relatie als hiervoor bedoeld. Er is niet voldaan aan het vereiste van een schriftelijke huurovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank is inherent aan een huurovereenkomst dat daarin schriftelijk de belangrijkste verplichtingen van de huurder en verhuurder zijn vastgelegd. Zo moet in die overeenkomst zijn opgenomen wat de ingangsdatum is, de duur ervan, wat de hoogte is van de overeengekomen huurprijs, per wanneer de huur verschuldigd is, of en zo ja, wanneer sprake is van een huurverhoging, en wat de tegenprestatie is voor de huurprijs, bestaande uit in ieder geval het gebruik van (welk deel) van de woning, alsmede de samenstelling van het overeengekomen bedrag, waaronder afspraken over wie gas/water/licht betaalt. Op basis van een dergelijke overeenkomst kan verweerder vervolgens nagaan of de overeengekomen huurprijs in het commerciële verkeer gebruikelijk is. In de door eiser in beroep overgelegde schriftelijke verklaring van eiser en
[persoon A] gedateerd 21 oktober 2015, ontbreken -nog daargelaten dat deze pas in de beroepsfase is opgesteld- voornoemde essentiële kenmerken van een zakelijke huurovereenkomst. Eiser is er dan ook niet in geslaagd het bestaan van een zakelijke huurrelatie aannemelijk te maken. Dat eiser met bankafschriften zou hebben aangetoond dat [persoon A] , zoals overeengekomen, per kwartaal huur aan hem heeft overgemaakt, kan gezien wat hiervoor is overwogen niet tot een ander oordeel leiden over het ontbreken van een zakelijke relatie tussen eiser en [persoon A] . Gelet hierop is de uitzondering als neergelegd in 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw niet op eisers situatie van toepassing. Dit betekent dat de kostendelersnorm onverkort voor eiser geldt en dat verweerder terecht de uitkering van eiser overeenkomstig de kostendelersnorm heeft verlaagd.
6.4
Het vorenstaande brengt mee dat hetgeen eiser ten aanzien van de commerciële prijs naar voren heeft gebracht, zoals het betoog dat op verweerder de plicht rust te onderzoeken of de huurprijs commercieel is, geen beoordeling meer behoeft.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter, en mr. H.P.M. Meskers en
mr. D.R. van der Meer, leden, in aanwezigheid van mr. L.B.J. Leunissen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.