ECLI:NL:RBDHA:2016:6125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
C/09/510542 / KG ZA 16-565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie en schadevergoeding in kort geding door gedetineerde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding waarin een gedetineerde, aangeduid als [eiser], verzocht om schorsing van de executie van al geëxecuteerde straffen. De eiser bevond zich in detentie en voerde aan dat hij ten onrechte vier dagen te lang in gijzeling had doorgebracht, wat hij baseerde op de zogenaamde Mulderzaken. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser om de executie van de straffen te schorsen afgewezen, omdat de eiser deze straffen al had uitgezeten. Echter, de rechter heeft vastgesteld dat de eiser ten onrechte vier dagen in gijzeling heeft gezeten, omdat hij een betalingsregeling had getroffen met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en de gijzeling daardoor niet meer gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de eiser om deze vier dagen administratief toe te rekenen aan zijn resterende detentie toegewezen, wat betekent dat deze dagen in mindering worden gebracht op de tijd die hij nog moet uitzitten. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat inhoudt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/510542 / KG ZA 16-565
Vonnis in kort geding van 31 mei 2016
in de zaak van
[eiser] ,
verblijvende te [locatie] (penitentiaire inrichting),
eiser,
advocaat mr. J.C. Reisinger te Utrecht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Centraal Justitieel Incassobureau),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.K. Jansen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 mei 2016, met zes producties;
- de brief van 20 mei 2016 van de zijde van de Staat, met zes producties;
- de op 23 mei 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de staat een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] bevindt zich momenteel in detentie voor een uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij moet vrijheidsbenemingen uitzitten op grond van verschillende insluittitels. Volgens de registratiekaart, waarvan de juistheid op zichzelf niet in geschil is, heeft [eiser] - onder meer - gedurende de volgende perioden hechtenis of gijzeling ondergaan en uitstaan:
[nummer 1] vervangende hechtenis geldboetevonnis 28-07-2015 - 30-07-2015
[nummer 2] vervangende hechtenis geldboetevonnis 12-11-2015 - 22-11-2015
[nummer 3] vervangende hechtenis geldboetevonnis 22-11-2015 - 02-12-2015
[nummer 4] gijzeling Mulderzaak 16-12-2015 - 23-12-2015
[nummer 5] gijzeling Mulderzaak 23-12-2015 - 30-12-2015
[nummer 6] gijzeling Mulderzaak 30-12-2015 - 06-01-2016
[nummer 7] gijzeling Mulderzaak 06-01-2016 - 13-01-2016
[nummer 8] uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling 13-01-2016 - 11-06-2016
[nummer 9] vervangende hechtenis taakstraf 11-06-2016 - 09-07-2016
2.2.
Op 22 december 2015 (tijdens zijn gijzeling wegens een van de zogeheten Mulderzaken) heeft [eiser] het Centraal Justitieel Incassobureau (“CJIB”) schriftelijk verzocht om een betalingsregeling voor alle openstaande Mulderzaken. Bij brief van 8 januari 2016 is het CJIB akkoord gegaan met een betalingsregeling bestaande uit 24 maandelijkse termijnen van € 201,08. Tijdens de zitting is gebleken dat [eiser] tot dusver deze betalingsregeling is nagekomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. zal bepalen dat de subsidiair opgelegde gevangenisstraf en/of vervangende hechtenis en/of gijzeling onder de (parket)nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] niet mogen worden geëxecuteerd zolang hij zijn betalingsregeling nakomt;
II. zal bepalen dat de volgorde waarin de insluitingstitels die ten aanzien van hem bestaan wordt gecorrigeerd in die zin dat de insluitingstitels onder de (parket)nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] in elk geval na de executie van de insluitingstitels onder de (parket)nummers [nummer 8] en [nummer 9] plaatsvindt;
op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de Staat daarmee in gebreke is, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
III. de Staat zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan. Met betrekking tot de Mulderzaken met de in 3.1 genoemde insluitingstitels met de CJIB‑nummers [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] is hij ter zake prematuur gegijzeld omdat hij met het CJIB een betalingsregeling heeft afgesproken.
De in 3.1 genoemde insluitingstitels met de parketnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] betreffen gevangenisstraffen die subsidiair door een rechter zijn opgelegd voor het geval de primair opgelegde boete niet (tijdig) wordt betaald. Ook voor deze insluitingstitels moet hem een betalingsregeling worden toegestaan, nu hij in een eerder stadium niet in de gelegenheid is geweest de oorspronkelijke boete te betalen. Omdat hij op dat moment al in detentie verkeerde, was er sprake van betalingsonmacht. Op de registratiekaart staan deze insluitingstitels daarom ten onrechte als reeds geëxecuteerd vermeld.
Dit rechtvaardigt primair de in 3.1 onder I vermelde voorziening.
Subsidiair verzoekt [eiser] een correctie op de volgorde van de insluitingstitels op de registratiekaart, in overeenstemming met de volgorde die is beschreven in paragraaf 1.3 van Hoofdstuk II van de Aanwijzing executie, zodat eerst de insluitingstitels uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling en vervangende hechtenis taakstraf ( [nummer 8] en [nummer 9] ) worden geëxecuteerd. De dagen die hij volgens de registratiekaart (ten onrechte) in hechtenis / gijzeling heeft doorgebracht op grond van de overige insluitingstitels, kunnen dan verrekend worden met de dagen die hij in de hechtenis moet doorbrengen wegens de insluitingtitels met de parketnummers [nummer 8] en [nummer 9] .
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem gehouden is de betalingsregeling met betrekking tot de Mulderzaken na te komen en dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door een onjuiste volgorde van de insluitingstitels te hanteren. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven.
4.2.
De vordering genoemd in 3.1 onder I komt niet voor toewijzing in aanmerking.
Met betrekking tot de vervangende hechtenis op grond van de geldboetevonnissen in 2015 (met de parketnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] ) heeft de Staat terecht aangevoerd dat [eiser] deze hechtenis al volledig heeft uitgezeten. Daarmee zijn die zaken tot een einde gekomen. Tenuitvoerlegging van deze vonnissen is niet meer mogelijk, zodat ook niet meer kan worden bepaald dat de gevangenisstraf of hechtenis ter zake niet mag worden geëxecuteerd.
Met betrekking tot (eventuele) gijzeling in het kader van de Mulderzaken (met de CJIB-nummers [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] ) constateert de voorzieningenrechter - met partijen - dat [eiser] thans niet op basis van gijzeling in detentie verblijft. Voor de toekomst kan de voorzieningenrechter niet bepalen dat de gijzeling niet ten uitvoer mag worden gelegd. Indien en voor zover [eiser] de met het CJIB overeengekomen betalingsregeling niet zou nakomen, is het vervolgens aan het CJIB om te bepalen of de geschorste tenuitvoerlegging van de gijzeling moet herleven.
4.3.
Voor zover [eiser] ten aanzien van de vordering genoemd in 3.1 onder II bedoeld heeft te stellen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de volgorde van insluitingstitels op de registratiekaart aan te houden, verwerpt de voorzieningenrechter dit betoog. Ten aanzien van de hier aan de orde zijnde drie insluittitels op grond van de geldboetevonnissen (met de parketnummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] ) staat als onweersproken vast dat het CJIB deze insluittitels al bij de Penitentiaire Inrichting had aangeleverd ten tijde van de beslissing van 2 september 2015 van de rechtbank Gelderland waarbij de vordering uitstel voorlopige invrijheidstelling is toegewezen. Dat verklaart hun positie op de registratiekaart. Aan de stelling dat de vervangende hechtenis voor deze geldboetevonnissen prematuur is geëxecuteerd, gaat de voorzieningenrechter eveneens voorbij, nu het openbaar ministerie in dit opzicht een executieplicht heeft als, zoals hier het geval is, geen betaling plaatsvindt.
4.4.
Voor wat betreft de gijzeling in de Mulderzaken (met de CJIB-nummers [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] ) staat vast dat [eiser] niet heeft betaald. Vervolgens heeft de officier van justitie een machtiging tot gijzeling verkregen van de kantonrechter, op basis waarvan [eiser] op 16 december 2015 is gegijzeld. Pas op 22 december 2015 heeft [eiser] om een betalingsregeling verzocht. In dit opzicht voert de Staat terecht aan dat het dwangmiddel met succes is toegepast en verwerpt de voorzieningenrechter de stelling van [eiser] dat de gijzeling prematuur is uitgevoerd. Dit ligt anders voor de periode van 9 januari 2016 tot en met 12 januari 2016. Met de betalingsregeling die [eiser] op 8 januari 2016 met het CJIB is overeengekomen, is met ingang van 9 januari 2016 de grondslag aan de tenuitvoerlegging van het dwangmiddel gijzeling komen te ontvallen. Immers, deze overeenkomst schept voor beide partijen (civielrechtelijke) verbintenissen, met enerzijds de verplichting voor [eiser] om de maandelijkse termijnenbetalingen tijdig te verrichten en anderzijds de gehoudenheid van de Staat om de tenuitvoerlegging van de gijzeling te schorsen. Het voorgaande betekent dat [eiser] ten onrechte vier dagen ten titel van gijzeling gedetineerd is geweest. Dit levert een onrechtmatige overheidsdaad op, waarvoor [eiser] schadevergoeding kan vorderen.
4.5.
Uit hetgeen [eiser] ten grondslag heeft gelegd aan de vordering genoemd in 3.1 onder II, begrijpt de voorzieningenrechter dat [eiser] een schadevergoeding in natura wenst te vorderen, bestaande in de (administratieve) toerekening van deze vier dagen aan de detentie die hij nog moet ondergaan op grond van de insluitingstitel uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling of vervangende hechtenis taakstraf (met de parketnummers [nummer 8] en [nummer 9] ). Op deze wijze uitgelegd, komt de vordering tot zover voor toewijzing in aanmerking. Daarbij geldt dat dit ook uit praktisch oogpunt bepaald een wenselijke oplossing is. Dit voorkomt dat [eiser] voor een relatief klein schadebedrag een aparte procedure jegens de Staat dient te voeren, voor alle partijen met nadere kosten.
4.6.
Het verweer van de Staat dat het aantal dagen dat [eiser] ten onrechte in gijzeling is gehouden niet verrekend kan worden met andere insluittitels, gaat langs de kwestie heen. Er is geen sprake van verrekening. Daartoe is, zoals de Staat met juistheid heeft gesteld, de burgerlijke rechter niet bevoegd. Deze kan immers niet ingrijpen in de tenuitvoerlegging van vonnissen waartoe alleen de strafrechter bevoegd is. In dit geval gaat het echter om iets anders, te weten een (administratieve) toerekening van een reeds ondergane vrijheidsbeneming niet aan een gijzeling, waarvoor geen grond bestond, maar aan de insluitingstitel uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling of vervangende hechtenis voor een taakstraf. De feitelijk ondergane gijzeling gedurende deze vier dagen berustte ook niet op een vonnis van de strafrechter.
4.7.
Voor het opleggen van een dwangsom aan de Staat bestaat geen aanleiding, nu de Staat pleegt gehoor te geven aan rechterlijke uitspraken.
4.8.
Aangezien partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zal de voorzieningenrechter de proceskosten als volgt compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt de Staat om de periode van vier dagen die [eiser] ten titel van gijzeling gedetineerd heeft gezeten, (administratief) toe te rekenen aan de periode die [eiser] in detentie dient te verblijven op grond van één van de insluitingstitels uitstel vervroegde invrijheidstelling of vervangende hechtenis voor een taakstraf (met de parketnummers [nummer 8] / [nummer 9] );
5.2.
verklaart dit bevel uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op
31 mei 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
KV