ECLI:NL:RBDHA:2016:611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
25 januari 2016
Zaaknummer
09/857429-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het voorhanden hebben van vuurwapens

Op 26 januari 2016 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige man, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van twee vuurwapens. De verdachte was op 8 juli 2015 in Leiden en op 6 augustus 2015 in Rotterdam betrapt met vuurwapens van categorie III. Tijdens de zitting op 12 januari 2016 heeft de officier van justitie, mr. D.M. Kortekaas, gevorderd dat de rechtbank de verdachte wettig en overtuigend bewezen zou verklaren voor de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.L.J. Janssen, heeft zich gerefereerd aan het bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een semi-automatisch machinepistool en een semi-automatisch pistool, en heeft deze feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had de wapens in een periode van minder dan een maand in zijn bezit, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich meebracht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is afgewezen, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de tenlastegelegde feiten en de gestelde schade. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/857429-15
Datum uitspraak: 26 januari 2016
Tegenspraak
(
Promisvonnis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 januari 2016
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juli 2015 te Leiden en/of Rotterdam en/of Leiderdorp, een wapen van categorie III, te weten semi-automatisch machinepistool 7.65mm Browning,
althans een soortgelijk vuurwapen, type Skorpion en/of semi-automatisch pistool 9 mm, Browning kort,
althans een soortgelijk vuurwapen, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2015 te Leiden en/of Rotterdam en/of Leiderdorp een of meer wapens van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, CZ 9mm Para, en/of munitie van categorie III, te weten twaalf 9mm patronen voorhanden heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
De verdenking, kort weergegeven
De verdenking komt er, zakelijk weergegeven, op naar dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van het bewijs.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feiten 1 en 2, welke feiten verdachte ook heeft bekend. Nu de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 1:
  • Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal Sporenlijst, met bijlagen, d.d. 28 juli 2015, blz. 252 t/m 275;
  • het NFI-rapport Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Leiden op 8 juli 2015, d.d. 11 september 2015, blz. 765 t/m 777;
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 januari 2016, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
ten aanzien van feit 2:
  • proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 augustus 2016, blz. 510 t/m 515;
  • proces-verbaal Team Forensische Opsporing, Wet wapens en munitie, met bijlagen, d.d. 10 augustus 2015, blz. 525 t/m 531;
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 januari 2016, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 8 juli 2015 te Leiden een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch machinepistool 7.65mm Browning, type Skorpion, of een semi-automatisch pistool 9 mm, Browning kort, althans een soortgelijk vuurwapen, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 6 augustus 2015 te Rotterdam een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, CZ 9mm Para, en munitie van categorie III, te weten twaalf 9mm patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en verplichte medewerking aan een arbeidstoelatingstraject.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie erg hoog is gezien de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de oriëntatiepunten van het LOVS. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de eerdere veroordeling van verdachte op het gebied van de Wet wapens en munitie slechts zag op het voorhanden hebben van één patroon en dat het ongepast zou zijn indien de straf zou worden verhoogd nu het gaat om twee los van elkaar ten laste gelegde vuurwapens terwijl er gesproken kan worden van een voortdurend delict.
De raadsman heeft verzocht geen langere vrijheidsbenemende straf op te leggen dan verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in minder dan één maand tweemaal schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (verschillend) vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank heeft met name acht geslagen op de omstandigheden dat het bij één van de vuurwapens ging om een geladen vuurwapen, dat het vuurwapen klaar was voor gebruik en dat verdachte dit vuurwapen in het openbaar heeft gedragen. Verdachte heeft dit vuurwapen bovendien meegenomen naar een heroïnedeal en daarbij heeft hij - op de openbare weg - daadwerkelijk met dit vuurwapen geschoten.
Het andere vuurwapen dat verdachte voorhanden heeft gehad, was eveneens klaar voor gebruik. Bij dit wapen is munitie aangetroffen die met dit vuurwapen kon worden afgeschoten.
Het kennelijke gemak waarmee verdachte deze vuurwapens (naar hij ter terechtzitting heeft verklaard; uit zelfbescherming) voorhanden had, acht de rechtbank kwalijk en verontrustend. De rechtbank volgt niet het betoog van de raadsman dat het voorhanden hebben van deze twee wapens moet worden gezien als een voortgezette handeling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
14 december 2015, waaruit blijkt dat verdachte al meermalen in aanraking is gekomen met politie en justitie. In 2010 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en in 2015 voor overtreding van de Wet wapens en munitie. Wel merkt de rechtbank hierbij op dat laatstgenoemd vonnis niet ging om het voorhanden hebben van een vuurwapen, maar (kennelijk) om het voorhanden hebben van één patroon en dat verdachte voor dit feit enkel twee dagen gevangenisstraf heeft gekregen. In zoverre draagt die veroordeling niet bij aan een hogere straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 27 oktober 2015, betreffende verdachte, opgemaakt en ondertekend door J. Ivasko, reclasseringswerker, en S.M. Zorg, leidinggevende. De reclassering schat de recidivekans in als hoog/gemiddeld en adviseert, indien verdachte schuldig wordt bevonden, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en verplichte medewerking aan een arbeidstoelatingstraject aan hem op te leggen.
De rechtbank acht, anders dan de raadsman, in het licht van het voorgaande en gelet op de ernst van de zaak een forse en deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding tot het opleggen van de gevorderde bijzondere voorwaarden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 15.000,-.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen nu er geen verband is tussen de tenlastegelegde feiten en de gestelde schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen, aangezien aan de benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij af;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. A.P. Sno, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. M.B. van Munster en L. Peet, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015204671, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 916).