ECLI:NL:RBDHA:2016:5933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde WGA-uitkering en toekenning WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres, die werkzaam was als shopmanager. Eiseres was sinds januari 2011 arbeidsongeschikt door knieklachten en later psychische klachten. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 24 maart 2015 besloten om de WGA-uitkering van eiseres per 21 juni 2015 te beëindigen en haar een WGA-vervolguitkering toe te kennen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herbeoordeling van haar situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv, waarin werd geconcludeerd dat eiseres niet meer geschikt was voor haar eigen werk maar wel voor andere functies, voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) als zorgvuldig en juist beoordeeld. Eiseres voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar klachten en dat er ten onrechte geen urenbeperkingen waren aangenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts b&b terecht geen urenbeperkingen heeft aangenomen en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren voor eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de WGA-uitkering door het Uwv rechtmatig was. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.J.M. Harbers),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

(gemachtigde: C. Beckers).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder per 21 juni 2015 de loongerelateerde WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres beëindigd en haar aansluitend een WGA-vervolguitkering toegekend.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van een voornemen tot wijziging van het besluit.
Eiseres heeft hierop gereageerd.
Bij besluit van 23 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [B.V. X] (hierna: werkgever) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres met ingang van 5 februari 2016 geen recht meer heeft op een Wet WIA-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn later aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Eiseres heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016.
Eiseres is verschenen, vergezeld van haar dochter en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres, werkzaam als shopmanager voor 38 uren per week bij haar werkgever, is op 24 januari 2011 uitgevallen voor haar werk met knieklachten. Daarna zijn psychische klachten ontstaan. Bij besluit van 20 december 2012 heeft verweerder eiseres na een wachttijd van 104 weken per 21 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid is na een medisch onderzoek eiseres bij besluit van 31 januari 2014 ongewijzigd voor 35 tot 80 % arbeidsongeschikt geacht. Namens de werkgever is op 11 maart 2015 een herbeoordeling aangevraagd, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres op de in geding zijnde datum niet meer geschikt is voor het verrichten van haar eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor haar geselecteerde functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 34,3 %, dat wil zeggen minder dan 35 %, waarmee eiseres geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering.
3. Eiseres voert -kort samengevat- aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke- en psychische klachten en beperkingen. Er is ten onrechte geen urenbeperkingen aangenomen. Zij heeft hier zowel energetisch als preventief recht op. Eiseres beroept zich op de Standaard verminderde arbeidsduur. Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres een brief van arts/medisch adviseur [arts/medisch adviseur] van 25 juni 2015 eneen deskundigenbericht van [registerarbeidsdeskundige], registerarbeidsdeskundige, van
31 maart 2016 overlegd
4.1.
In het kader van de aanvraag van de werkgever om een herbeoordeling is eiseres uitgenodigd voor het spreekuur bij de verzekeringsarts op 31 maart 2015, waar zij zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht. De verzekeringsarts heeft voorts dossierstudie verricht. Uit zijn rapport van 31 maart 2015 blijkt dat de verzekeringsarts geen aanwijzingen heeft voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Wel is eiseres op grond van haar linker knie aangewezen op passend werk dat voornamelijk zittend uitgevoerd dient te worden. Voorts ziet de verzekeringsarts medisch gezien onvoldoende aanleiding voor het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft vervolgens aan de hand van de door eiseres aangevoerde bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres tijdens het spreekuur op 17 september 2015 gezien. Tevens heeft deze arts dossierstudie verricht en daarbij kennisgenomen van de brief van [arts/medisch adviseur] van 25 juni 2015. De verzekeringsarts b&b heeft voorts informatie verkregen van de behandelend orthopedisch chirurg van 21 oktober 2015. Uit haar rapport van 25 november 2015 blijkt dat de verzekeringsarts b&b tot de conclusie is gekomen dat de schatting in de FML overeenkomt met haar bevindingen. Zij heeft in de ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gezien om de medische problematiek anders in te schatten dan de verzekeringsarts heeft gedaan. Zij is het eens met de vastgestelde FML.
5.1.
Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek zoals vermeld onder 4.1 en 4.2 onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van eiseres niet juist zijn vastgelegd in de FML. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van eiseres. Uit haar rapport blijkt dat zij de klachten van eiseres in samenhang met de bijbehorende informatie van de specialist heeft meegewogen en heeft vertaald naar de FML.
5.2.
Eiseres voert aan dat op medische gronden een urenbeperking moet worden aangenomen. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge de Standaard verminderde arbeidsduur die verweerder hanteert, is een urenbeperking slechts in drie situaties aan de orde te weten: op energetische gronden, op grond van verminderde beschikbaarheid en uit preventief oogpunt. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat geen van deze situaties op eiseres van toepassing is. De rechtbank verwijst hierbij naar het rapport van 22 maart 2016, waar de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom er in 2012 en 2013 wel een urenbeperking is gegeven en ten tijde hier in geding niet. De rechtbank heeft geen grond voor een ander oordeel, mede omdat voor het aannemen van een urenbeperking de medische onderbouwing ontbreekt. Deze grief kan derhalve geen doel treffen.
6. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige voor eiseres de functies boekhouder (sbc-code 315040), wikkelaar (sbc-code 267050) en productie medewerker industrie (sbc-code 111180) geduid. De functie secretaresse is als reservefunctie geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies heroverwogen en de functie secretaresse niet geschikt bevonden en laten vervallen. De overige functies acht hij geschikt voor eiseres.
7.1.
In beroep heeft eiseres gesteld dat de functie samensteller niet passend is in verband met het traplopen en omdat eiseres in die functie acht uren per dag moet zitten. Ook de functie productiemedewerker is vanwege het zitten niet passend. Zij wordt in deze stelling gesteund door het rapport van [registerarbeidsdeskundige]. Uitgaande van de juistheid van de FML moet eiseres naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan deze functies te verrichten. Voor zover sprake is van signaleringen in de aan de schatting ten grondslag liggende functies, is op de resultaten van de functiebeoordelingen en in het aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 19 april 2016 toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies ondanks de signaleringen toch geschikt zijn voor eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b afdoende gemotiveerd waarom er in voornoemde functies genoeg mogelijkheid bestaat om even te vertreden. De nadere reactie van [registerarbeidsdeskundige] van 20 april 2016 maakt dit niet anders. Ook uit de omschrijving van de functies in het resultaat functiebeoordeling blijkt naar oordeel van de rechtbank voldoende dat vertreden tijdens de werkzaamheden mogelijk is. De rechtbank acht beide functies dan ook passend.
7.2.
Aangezien eiseres met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 34.3 % bedraagt, heeft verweerder terecht de Wet WIA‑uitkering stopgezet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.