ECLI:NL:RBDHA:2016:5921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
15/22874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige vreemdeling uit Afghanistan op basis van geloofwaardigheid van het relaas en opvangproblematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in de bodemzaak van een minderjarige vreemdeling uit Afghanistan, eiser, die een asielaanvraag had ingediend. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn asielaanvraag op 22 december 2015 was afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 14 maart 2016 gehouden, waarbij eiser aanwezig was, vergezeld door zijn voogd en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.

Eiser heeft gesteld dat hij Afghanistan heeft verlaten vanwege mishandeling door zijn vader, die gokverslaafd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de elementen van eisers relaas over zijn afkomst en minderjarige leeftijd geloofwaardig zijn, maar dat de overige elementen niet geloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de angst van eiser voor zijn vader niet voldoende is om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen, aangezien er geen uitzonderlijke situatie in Afghanistan is die een reëel risico op ernstige schade met zich meebrengt. Eiser komt ook niet in aanmerking voor een vergunning op basis van het asielbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, omdat hij ouder is dan 15 jaar.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris het oude recht had moeten toepassen, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eiser. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/22874
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 mei 2016 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
gemachtigde mr. R.E. Temmen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. M. Talsma.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 december 2015 (het bestreden besluit) waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door R. de Bruin (voogd) en L. Ludden van stichting Nidos. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Madjlessi, tolk in de Farsi taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Op 29 juni 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij Afghanistan verlaten heeft omdat hij na het overlijden van zijn moeder door zijn vader, die gokverslaafd is en alcohol en drugs gebruikte, geslagen werd en dat hij vreesde voor zijn leven. Eiser vreest verder door zijn vader vergokt te worden en/of seksueel misbruikt te worden in de toekomst. Toen eisers vader hem bedreigde met een mes is hij naar zijn grootmoeder gevlucht. Vanuit haar woning heeft hij met haar hulp twee weken later zijn land van herkomst verlaten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de elementen uit eisers relaas inzake zijn afkomst en (minderjarige) leeftijd geloofwaardig worden geacht. Dat eiser door zijn vader geslagen werd wordt geloofwaardig geacht. De overige elementen uit eisers asielrelaas worden echter niet geloofwaardig geacht omdat eiser hierover bevreemding wekkend, vaag en ook tegenstrijdig heeft verklaard. Het enkele feit dat eiser door zijn vader mishandeld werd levert geen grond voor vergunningverlening in asielrechtelijke zin op. In Afghanistan is verder geen sprake van een uitzonderlijke situatie waardoor eiser enkel door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade. Ook behoort eiser niet tot een risicogroep of een kwetsbare minderheidsgroep. Gelet op eisers leeftijd van boven de 15 jaar komt hij niet in aanmerking voor een vergunning op grond van het asielbeleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers.
4. Eiser heeft in beroep onder verwijzing naar zijn zienswijze aangevoerd dat de angst voor zijn vader wel degelijk reëel is, vooral omdat zijn vader hem met een mes heeft bedreigd naar aanleiding van de opmerking van eiser dat zijn vader de dood van eisers moeder op zijn geweten heeft. Eiser is mishandeld en vreest ook voor misbruik. Eiser kon na het overlijden van zijn moeder geen kant meer op. Zijn grootmoeder verstopte hem voor zijn vader en zo heeft hij vanuit het huis van zijn grootmoeder Afghanistan kunnen ontvluchten. Eiser vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Afghanistan. Eiser heeft geen contact met familieleden in Afghanistan waardoor hij niet bij familie kan verblijven of hen om bescherming kan vragen.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. Op 20 juli 2015 is de wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) in werking getreden. De asielaanvraag van eiser dateert van vóór 20 juli 2015. Gelet op het overgangsrecht van de Procedurerichtlijn heeft dit tot gevolg dat verweerder in het bestreden besluit het oude recht had moeten toepassen. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:510). Verweerder heeft evenwel het nieuwe recht toegepast door de aanvraag af te wijzen als ongegrond op grond van artikel 31 van de (nieuwe) Vw. Deze afdoeningsmodaliteit resulteert feitelijk eveneens in een afwijzing, alleen de beroepstermijn is in dit geval korter Nu verweerder echter in onderhavige zaak de oude beroepstermijn van 4 weken in zijn besluit had opgenomen is de rechtbank niet gebleken dat eiser is benadeeld door dit gebrek in het besluit. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het bestreden besluit op grond van dit gebrek te vernietigen en zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers verklaringen over de mogelijkheid dat hij door zijn vader seksueel misbruikt zal worden en zijn vrees vergokt te worden niet geloofwaardig zijn, gezien de vage verklaringen over de wijze waarop en de periode waarin hij zou zijn mishandeld. Hij kon bij zijn grootmoeder onderduiken en zij hield hem zo nodig voor zijn vader verborgen. De eerst door eiser ter zitting naar voren gebrachte verklaringen over de gestelde geestelijke mishandeling had eiser eerder in zijn procedure tijdens de gehoren naar voren moeten en kunnen brengen. Eiser heeft deze gestelde problemen derhalve te laat naar voren gebracht om nog bij de beoordeling van zijn aanvraag betrokken te kunnen worden. In de wel geloofwaardig geachte elementen van zijn relaas, dat zijn vader hem sloeg en eiser zijn heil bij zijn grootmoeder zocht, heeft verweerder terecht geen grond gezien voor vergunningverlening als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef onder a of b, van de Vw.
7. Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) geldt dat zij alleen terug kunnen keren als er sprake is van adequate opvang in het land van herkomst of in een land waar zij eerder verblijf hadden. Zoals verweerder ter zitting heeft benadrukt is een voorwaarde voor vertrek uit Nederland dat er adequate opvang voor de amv gerealiseerd kan worden in het land van bestemming. Wat adequate opvang is staat beschreven in paragraaf B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Als blijkt dat de amv uit Nederland kan vertrekken, regisseert de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) de vertrekprocedure. Alleen voor de amv die ten tijde van zijn eerste verblijfsaanvraag jonger is dan 15 jaar is, geldt een speciaal beleid. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van zijn aanvraag ouder was dan 15 jaar, zodat hij op grond van zijn leeftijd niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De door eiser gestelde opvangproblematiek bij terugkeer naar zijn land van herkomst kan, gelet op verweerders asielbeleid, niet bij de beoordeling van eisers asielaanvraag worden betrokken nu de aanwezigheid van opvang een voorwaarde voor vertrek is. Ook overigens is niet gebleken dat er bij eisers grootmoeder, bij wie hij eerder heeft verbleven, of andere familieleden geen mogelijkheid tot opvang bestaat voor eiser. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.