ECLI:NL:RBDHA:2016:5918

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
15/20271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot niet verlenen van uitstel van vertrek op grond van medische redenen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een Ivoriaanse nationaliteit bezittende man, had verzocht om uitstel van vertrek op medische gronden, maar zijn aanvraag werd door verweerder afgewezen. Eiser stelde dat de aanvraagdatum op 20 maart 2015 moest worden gesteld, terwijl verweerder de datum van 17 augustus 2015 hanteerde. De rechtbank oordeelde dat verweerder de juiste aanvraagdatum had gehanteerd, omdat de complete aanvraag pas op 17 augustus 2015 was ontvangen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer die bevestigde dat een kennisgevingsprocedure gevolgd moest worden voordat een aanvraag om uitstel van vertrek kon worden ingediend.

Daarnaast werd er een advies uitgebracht door het Bureau Medische Advisering (BMA), waaruit bleek dat eiser lijdt aan PTSS met psychotische klachten. Ondanks deze medische klachten oordeelde de rechtbank dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies, dat stelde dat eiser in staat was om te reizen, mits begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige. De rechtbank concludeerde dat de medische behandeling in Ivoorkust beschikbaar was en dat de zorgen van eiser over zijn terugkeer niet voldoende waren om het besluit van verweerder te weerleggen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter A.W. Ente en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/20271
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 mei 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. U.H. Hansma,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Talsma.

Procesverloop

Bij besluit van verweerder van 19 augustus 2015 is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Bij besluit van 17 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 maart 2016. Partijen hebben zich doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] te Ivoorkust en de Ivoriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Hij heeft op 20 maart 2015 verzocht om uitstel van vertrek om medische redenen door indiening van het formulier “kennisgeving, aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw”. Op grond daarvan stelt hij dat de datum van aanvraag om uitstel van vertrek op 20 maart 2015 moet worden gesteld en niet op de door verweerder gehanteerde datum van 17 augustus 2015.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als datum moet worden gehanteerd 17 augustus 2015, de dag waarop het ingevulde en op 10 augustus 2015 ondertekende formulier “Aanvraag Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw” bij verweerder binnen is gekomen.
4. Met betrekking tot de grief van eiser dat verweerder de datum van aanvraag om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw ten onrechte niet heeft gesteld op de datum van de kennisgeving van 20 maart 2015, volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 4 februari 2016 inzake AWB 15/10334 (ECLI:NL:RBNNE:2016:482). De rechtbank deelt de in deze uitspraak gevolgde redenering (zie rechtsoverwegingen 4 tot en met 7.3) en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder onderschrijft dat voorafgaande aan de aanvraag een schriftelijke kennisgevingsprocedure als beschreven in paragraaf A3/7.1, van de Vreemdelingencirculaire 2000 moet worden gevolgd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de juiste datum van aanvraag heeft gehanteerd, daar de complete aanvraag pas op 17 augustus 2015 is ontvangen.
5. Bij nota van 29 juli 2015 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) advies uitgebracht in het kader van artikel 64 van de Vw. Uit dit advies blijkt dat er bij eiser sprake is van medische klachten in de vorm van een PTSS met psychotische klachten en gedragingen. Er doen zich suïcidale ideaties voor zonder dat er nu sprake is van aperte suïcidaliteit, aldus de behandelend psychiater, die een en ander duidt in het kader van een PTSS. Van 7 april 2014 tot 23 mei 2014 is eiser klinisch opgenomen geweest wegens toename van achterdocht en ontremd gedrag. De opname was gericht op vermindering van deze klachten en stabilisering. Sindsdien is eiser ambulant onder behandeling en volgt hij een dagbestedingstraject (driemaal per week), gericht op stabilisering. Daarnaast heeft hij individuele gesprekken in een directief/steunend kader en medicatiecontacten. Een medische noodsituatie op korte termijn kan bij uitblijven van behandeling niet uitgesloten worden. Het BMA acht eiser in staat te reizen, onder de voorwaarde dat eiser tijdens de reis begeleid wordt door een psychiatrisch verpleegkundige vanwege zijn neiging tot dissociatie en agressie. Voorts wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Fysieke overdracht aan een medische instelling of behandelaar wordt niet noodzakelijk geacht. Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie over de therapiemogelijkheden wordt geconcludeerd dat er in het land van herkomst behandeling door een psychiater aanwezig is in [plaats] (o.a in het CHLI Treichville) en dat de voorgeschreven psychiatrische medicijnen beschikbaar zijn.
6. Verweerder handhaaft bij het bestreden besluit zijn standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die aanknopingspunt zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies.
7. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser een onjuiste invulling geeft aan het begrip ‘medische noodsituatie’ door het ontstaan daarvan te verbinden met de dreigende terugkeer naar zijn land van herkomst en niet aan het staken van de (psychiatrische) behandeling. In Ivoorkust is de benodigde medische behandeling blijkens het BMA-advies voorhanden. Over de gestelde omstandigheid dat eiser terugvalt in zijn uit de PTSS voortvloeiende patroon van dissociëren, volledig decompenseren en psychotisch worden bij (het starten van voorbereidingen voor) gedwongen terugkeer naar zijn land van herkomst door alles wat hij daar heeft meegemaakt, heeft verweerder met recht overwogen dat het asielrelaas van eiser niet geloofd is. Aan de in beroep aangehaalde brieven van zijn behandelaars bij GGZ-Breburg uit 2013 en de in het beroepsschrift aangehaalde brief van GGZ-Breburg van 16 oktober 2015, die volgens eiser al in de bezwaarfase is ingezonden, kan dan ook voorbij worden gegaan, omdat hierin uitgegaan wordt van een oorzakelijk verband tussen de gestelde gebeurtenissen in Ivoorkust en het hierboven beschreven gedrag van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank valt hieruit dan ook niet af te leiden dat de conclusies van het BMA van 29 juli 2015 als zodanig worden betwist. Verweerder mocht dan ook uitgaan van de juistheid van het in deze procedure uitgebrachte BMA-advies.
8. Ook het beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), inhoudende dat eiser slachtoffer wordt van een vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM door het hierboven beschreven patroon van dissociëren, decompenseren en psychotisch worden niet te doorbreken, faalt op grond van het voorgaande. De stelling dat eiser zich hoe dan ook niet zal redden in zijn land van herkomst wegens onvoldoende zelfredzaamheid, gebaseerd op zijn PTTS, en dat dit leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie, moet op dezelfde grond eveneens worden verworpen.
9. Op grond hiervan moet het beroep ongegrond worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van
S.A.K Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.