ECLI:NL:RBDHA:2016:5892
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.M. Vink
- S.M. Westerhuis-Evers
- M.Th. Nijhuis
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verklaring rechtsvermoeden van overlijden na langdurige vermissing
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 10 november 2015 was ingediend door de verzoekster, de zus van de vermiste betrokkene. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden van de betrokkene, die sinds 1996 niet meer in contact was geweest met zijn familie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder het feit dat de betrokkene in 1996 naar Frankrijk was vertrokken en sindsdien geen contact meer had gehad met zijn moeder, broers of zussen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het bestaan van de betrokkene onzeker is, zoals vereist onder artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat er al meer dan vijf jaar geen contact is geweest met de betrokkene, niet voldoende is om aan te nemen dat zijn bestaan onzeker is. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, met de overweging dat de betrokkene mogelijk bewust heeft gekozen om het contact met zijn familie te verbreken. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.