ECLI:NL:RBDHA:2016:5892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
C/09/499566 / FA RK 15-8693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verklaring rechtsvermoeden van overlijden na langdurige vermissing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 10 november 2015 was ingediend door de verzoekster, de zus van de vermiste betrokkene. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden van de betrokkene, die sinds 1996 niet meer in contact was geweest met zijn familie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder het feit dat de betrokkene in 1996 naar Frankrijk was vertrokken en sindsdien geen contact meer had gehad met zijn moeder, broers of zussen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het bestaan van de betrokkene onzeker is, zoals vereist onder artikel 1:413 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat er al meer dan vijf jaar geen contact is geweest met de betrokkene, niet voldoende is om aan te nemen dat zijn bestaan onzeker is. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, met de overweging dat de betrokkene mogelijk bewust heeft gekozen om het contact met zijn familie te verbreken. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 15-8693
Zaaknummer: C/09/499566
Datum beschikking: 25 mei 2016

Verklaring rechtsvermoeden van overlijden

Beschikking op het op 10 november 2015 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoekster]

verzoekster en zus van na te noemen betrokkene,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. K.N. Holtrop te Lelystad,
betreffende de vermissing van:
[betrokkene],
hierna: betrokkene.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[moeder],
de moeder van betrokkene,
wonende te [woonplaats],

[broer]

de broer van betrokkene,
wonende te [woonplaats],

[zus],

de zus van betrokkene,
wonende te [woonplaats], Australië,

[broer],

de broer van betrokkene,
wonende te [woonplaats].

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met aangehechte instemmingsverklaringen van de broers en zus van betrokkene;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie d.d. 9 december 2015 die strekt tot inwilliging van het verzochte;
- de instemmingsverklaring van de moeder, ingekomen op 21 december 2015.
Op 20 april 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door
mr. M.Th. Nijhuis, rechter-commissaris. Hierbij is verschenen: de advocaat van verzoekster.

Verzoek

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank zal gelasten [betrokkene], betrokkene, op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van betrokkene bestaat.

Feiten

- Betrokkene is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- Op 10 januari 1996 is betrokkene vertrokken (geëmigreerd) naar Frankrijk.
- Onderzoek naar het adres van betrokkene door het Ministerie van Buitenlandse zaken heeft niet tot enig resultaat geleid.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 26 februari 2012 (verbeterd op 3 februari 2012) is het vermogen van betrokkene, voor zover dit vermogen betrekking heeft op het aandeel als rechthebbende in de nalatenschap van de op 30 augustus 2010 overleden vader van betrokkene en zijn broers en zus, in verband met de afwezigheid van betrokkene onder bewind gesteld, zulks met benoeming van verzoekster tot bewindvoerder.

Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
De rechtbank is op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van de voorliggende verzoeken kennis te nemen en past bij gebrek aan nadere conflictregels het Nederlandse recht toe.
Inhoudelijke beoordeling
Artikel 1:413, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat, indien het bestaan van een persoon onzeker is en de in het tweede lid aangegeven tijdruimte is verlopen, belanghebbenden de rechtbank kunnen verzoeken dat zij hun zal gelasten betrokkene op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken, en dat zij, zo hiervan niet blijkt, zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van betrokkene bestaat.
Artikel 1:413, tweede lid, onder a BW bepaalt dat de in het eerste lid genoemde tijdruimte, te rekenen van het vertrek van betrokkene of de laatste tijding van zijn leven, vijf jaren beloopt.
Verzoekster heeft gesteld dat betrokkene op of omstreeks 1996 zijn woonplaats [woonplaats] heeft verlaten en naar Frankrijk is vertrokken. Vermiste (een einzelgänger) had de intentie om over de wereld te zwerven en vertrok met dat idee naar Frankrijk. Drie tot vier keer per jaar had betrokkene telefonisch contact met zijn moeder en af en toe stuurde hij haar een ansichtkaart. Betrokkene had alleen contact met de moeder; contact met zijn broers en zussen onderhield hij niet. In het gezin waarin betrokkene, verzoekster en de belanghebbenden opgroeiden is het geen gebruik om regelmatig contact met elkaar te hebben. Een ieder was (is) vooral op zichzelf gericht; men kwam (komt) niet bij elkaar over de vloer. De moeder onderhoudt het contact met al haar kinderen; via de moeder zijn de broers en zussen op de hoogte van elkaars wel en wee. Sinds 1998 heeft de moeder niets meer van betrokkene vernomen, zulks terwijl er geen enkele aanleiding was om het contact tussen hun te verbreken.
Toen in 2010 de vader van verzoekster overleed en er een kleine nalatenschap vrij kwam, hebben de kinderen, betrokkene daaronder begrepen, daarvan, na onderlinge strijd, elk hun deel ontvangen. Over het deel van betrokkene voert verzoekster het bewind. Nu ook de moeder lichamelijk en geestelijk achteruit gaat heeft verzoekster, na haar ervaring met de verdeling van de nalatenschap van haar vader en het aan betrokkene toekomende deel, waarover toentertijd strijd tussen de broers en zussen heeft plaatsgehad, het onderhavige verzoek ingediend, zodat de broers en zussen bij het overlijden van hun moeder niet weer in een strijd met elkaar over het deel van betrokkene belanden.
De laatste tijding van betrokkene was in 1998, toen heeft betrokkene in een telefoongesprek met de moeder laten weten dat hij in Martinique (Frankrijk) woonde. Pogingen van verzoekster om betrokkene daar op te sporen hebben tot niets geleid. Ter staving daarvan heeft verzoekster een brief d.d. 3 februari 2011 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van omstandigheden die het bestaan van een persoon onzeker maken in de zin van artikel 1:413 BW. De ter terechtzitting geschetste familieomstandigheden van betrokkene, waarbij sprake is van een gezin van gescheiden ouders waarvan de leden onafhankelijk van elkaar hun eigen leven leiden, waarbij zij op zichzelf gericht zijn en niet of nauwelijks contact met elkaar onderhouden (met uitzondering van beperkte contacten met hun moeder) brengen de rechtbank tot het oordeel dat bepaald niet is uitgesloten dat betrokkene, die de wens had om, zonder te worden gehinderd door personen of bezittingen, over de wereld te zwerven, er simpelweg voor heeft gekozen het resterende contact met zijn moeder simpelweg niet langer te onderhouden. Het enkele feit dat de moeder van verzoekster al meer dan vijf jaar geen contact meer heeft gehad met betrokkene, acht de rechtbank met het oog op het voorgaande, zonder enige nadere informatie die de onzekerheid van zijn bestaan onderbouwt, onvoldoende om aan te nemen dat het bestaan van betrokkene onzeker is.
Het verzoek wordt gelet op het voorgaande afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, S.M. Westerhuis-Evers en
M.Th. Nijhuis, rechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016.