ECLI:NL:RBDHA:2016:5842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
16/3618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van rechtmatig verblijf op onjuiste grondslag in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van het rechtmatig verblijf van eiser, een Indiase nationaliteit houder. Eiser had op 25 februari 2016 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat op 28 januari 2016 was genomen, waarin het rechtmatig verblijf van eiser op basis van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) werd beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat eiser onjuiste informatie had verstrekt over zijn relatie met zijn echtgenote, wat leidde tot de conclusie dat hij geen rechtmatig verblijf meer had. De rechtbank oordeelde dat de relatie tussen eiser en zijn echtgenote in ieder geval per 1 december 2013 feitelijk was beëindigd en dat de juridische echtscheiding op 15 januari 2015 was uitgesproken. Hierdoor was er geen basis meer voor het aannemen van rechtmatig verblijf. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 16/3618
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 juni 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde: mr. R. Aboukir,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: M.F. van der Lubbe.

Procesverloop

Eiser heeft op 25 februari 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 januari 2016 (het bestreden besluit) waarbij het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is beëindigd.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Indiase nationaliteit. Eiser is op 2 juli 2012 in het huwelijk getreden met [naam] (echtgenote). Op 17 juli 2012 heeft eiser een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt ingediend. Bij beschikking van 17 juli 2013 is het bezwaar tegen de weigering van afgifte van het document gegrond verklaard en is aan eiser een verblijfsdocument verstrekt als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw blijkt, met als aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’.
2. Op verzoek van verweerder heeft de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant een onderzoek naar de vraag of er sprake is schijnhuwelijk ingesteld. De resultaten van dit onderzoek zijn vervat in het proces-verbaal van bevindingen van 15 augustus 2014.
Uit de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente [plaats] is gebleken dat de echtgenote van eiser zich op 3 december 2013 in [woonplaats] heeft gevestigd. Uit de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 maart 2015 is gebleken dat de ontkenning van vaderschap gegrond is verklaard zodat eiser niet meer de juridische vader is van het staande het huwelijk geboren kind. Bovendien is uit deze uitspraak gebleken dat de echtscheiding tussen eiser en zijn echtgenote op 15 januari 2015 is uitgesproken.
3. Bij brief van verweerder van 17 juni 2015 is eiser met het vorenstaande geconfronteerd en is eiser in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Bij brieven van 26 juni 2015, 23 juli 2015 en 12 augustus 2015 heeft eiser gereageerd. Bij beschikking van 7 oktober 2015 is het verblijfsrecht van betrokkene met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) met terugwerkende kracht tot 17 juli 2013 beëindigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hem ten onrechte is verweten dat hij heeft gelogen over zijn relatie met zijn echtgenote. Hij betwist dat van een schijnhuwelijk sprake is geweest. Zijn echtgenote heeft in januari 2013 een ander leren kennen. Eiser is daar pas in juni 2013 van op de hoogte geraakt. Hij bestrijdt dat de relatie feitelijk eerder is geëindigd dan per 1 december 2013.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw, voor zover hier van belang, verschaft verweerder aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
Ingevolge artikel 35 van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Richtlijn) kunnen de lidstaten de nodige maatregelen nemen om een in deze richtlijn neergelegd recht in geval van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Deze maatregelen zijn evenredig en zijn onderworpen aan de procedurele waarborgen van artikelen 30 en 31.
Artikel 35 van de Richtlijn is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vb. Ingevolge dat artikel kan verweerder het rechtmatig verblijf beëindigen, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf.
7. Verweerder heeft ter zitting erkend dat niet staande kan worden gehouden dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden omtrent de relatie met de echtgenote die, waren zij bekend geweest, zouden hebben geleid tot de conclusie dat eiser geen rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Het bestreden besluit is gebaseerd op de ten onrechte veronderstelling dat eiser zelf zou hebben verklaard dat de relatie met zijn echtgenote al in februari 2013 is verbroken.
8. Gelet hierop is het beroep gegrond. Het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag en dient te worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
10. Gelet op eisers verklaringen ter zitting moet als vaststaand worden aangenomen dat de relatie tussen hem en zijn echtgenote in elk geval per 1 december 2013 feitelijk verbroken was. Hij gold vanaf dat moment feitelijk dan ook niet meer als echtgenoot of partner van een burger van de Unie. Per 15 januari 2015 is ook de juridische echtscheiding uitgesproken. In zoverre is er dan ook geen basis meer voor het aannemen van rechtmatig verblijf.
11. Voor zover eiser heeft betoogd dat zijn rechtmatig verblijf, ondanks de beëindiging van zijn relatie en de ontbinding van zijn huwelijk, niet is geëindigd en dat hij thans geacht moet worden rechtmatig verblijf te hebben als werknemer, geldt het volgende.
Artikel 8.15, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), voor zover hier van belang, luidt:
Onverminderd het vijfde lid eindigt het rechtmatig verblijf evenmin door de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerde partnerschap:
a. indien het huwelijk voor het begin van de gerechtelijke procedure tot scheiding of nietigverklaring, onderscheidenlijk het partnerschap voor beëindiging daarvan, ten minste drie jaar heeft geduurd, waarvan de vreemdeling ten minste één jaar in Nederland heeft verbleven; (…).
Artikel 8.15, vijfde lid van het Vb, voor zover hier van belang, luidt:
In afwijking van het tweede lid, onder a, en het vierde lid, blijft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit van een staat bezit als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, onderworpen aan de voorwaarde dat hij voor zichzelf en zijn familieleden over voldoende middelen van bestaan beschikt om te voorkomen dat zij ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel, tenzij hij het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 8.17 heeft verkregen, of is aangetoond dat hij (a) werknemer of zelfstandige is.
12. Voormelde bepalingen moeten naar het oordeel van de rechtbank aldus worden uitgelegd dat de status van werknemer relevant is voor de ex-echtgenoot of ex-partner van een burger van de Unie, van wie het huwelijk of het geregistreerd partnerschap voor het beëindigen daarvan tenminste drie jaar heeft geduurd en die de voorwaarde tegengeworpen krijgt dat hij over voldoende bestaansmiddelen dient te beschikken. In dit geval is echter de voorwaarde dat het huwelijk of de relatie ten minste drie jaar heeft geduurd niet vervuld, zodat reeds daarom niet kan worden gesteld dat het rechtmatig verblijf van eiser voortduurt.
13. Gelet hierop heeft eiser er geen belang bij de beoordeling van de vraag of hij tussen 17 juli 2013 en 15 januari 2015, althans 1 december 2013 rechtmatig verblijf had.
14. Nu het beroep gegrond is verklaard, is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 992,- (negenhonderdtweeënnegentig euro) te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.