3.4De beoordeling van de tenlastelegging
In deze zaak zijn door de aangevers, getuigen en verdachten veel verklaringen afgelegd. Deze verklaringen verschillen op details. Door de hectische toestand van die avond is evenwel goed te verklaren dat niet iedereen hetzelfde heeft gezien. Daar komt bij dat iedereen het voorval vanuit een andere invalshoek heeft gezien.
Het voorgaande brengt met zich dat deze verklaringen met - meer dan de gebruikelijke - behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft dat aldus gedaan dat zij alleen een verklaring voor het bewijs zal bezigen, indien deze voldoende wordt ondersteund door overig, betrouwbaar geacht bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt als volgt.
De echtgenote van [slachtoffer 1] heeft op 24 augustus 2013 aangifte gedaan van mishandeling van haar man.Een dag later is [slachtoffer 1] als aangever gehoord en heeft hij verklaard dat hij op 23 augustus 2013 stond te kijken naar de gondelvaart tijdens de BraDeLier in De Lier. Hij heeft verklaard dat hij op enig moment met [slachtoffer 2] en [naam] naar een boot met jongeren is gelopen met het verzoek of de muziek zachter gezet kon worden. Op de boot is het tot een handgemeen gekomen tussen hem en een jongen. Nadat hij ongedeerd de boot heeft verlaten is hij, toen de muziek opnieuw hard werd gezet, weer naar de boot toegegaan. Vervolgens voelde hij plotseling een hevige pijn in zijn nek en op de achterzijde van zijn hoofd en werd hij tegen de grond gewerkt en is hij door meerdere personen tegen zijn lichaam geslagen en getrapt.
[slachtoffer 2] heeft eveneens aangifte gedaan van mishandeling en heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] naar de boot met jongeren toe is gelopen om te vragen of de muziek zachter gezet kon worden. Daarna zag hij dat [slachtoffer 1] bij zijn keel werd gegrepen door één van de jongens van de boot en dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Hij heeft ongeveer vijf of zes jongens om [slachtoffer 1] heen zien staan die hem hebben geschopt en geslagen. Hij heeft gezien dat één persoon tegen de rug van [slachtoffer 1] heeft getrapt. Hij is naar [slachtoffer 1] toegelopen om hem te helpen maar kreeg van een jongen met rood haar een soort vliegende trap op zijn borst. Daarbij voelde hij een hevige steek in zijn borst. [slachtoffer 2] is vervolgens doorgelopen naar [slachtoffer 1] en heeft geprobeerd [slachtoffer 1] bij zijn arm te pakken. Hij voelde dat hij meerdere keren werd geslagen door dezelfde jongens die [slachtoffer 1] hebben mishandeld.
De zoon van [slachtoffer 2] , [naam] , was eveneens bij de gondelvaart aanwezig en heeft gezien dat [slachtoffer 1] bij zijn keel werd gegrepen en dat hij door een hele groep werd geschopt en geslagen.
[verbalisant 1] was als toeschouwer ter plaatse en heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond in het gras lag en dat ongeveer vijf jongens op hem aan het inslaan en schoppen waren. [verbalisant 1] heeft tevens verklaard - nadat hij beelden had bekeken die van het incident zijn gemaakt - dat hij een dikke jongen met een zwart T-shirt aan herkent als degene die [slachtoffer 1] heeft geschopt en [slachtoffer 2] een harde schop tegen de borst heeft gegeven.
[verbalisant 2] heeft de man met het zwarte T-shirt en een zwarte korte broek met een verticale streep op foto 3 (fotoafdruk van de beelden) herkent als de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de bewuste dag een donkerblauw t-shirt aan had en dat hij 1.84 meter is en 130 kilo weegt en dat hij ook wel [bijnaam] of [bijnaam] wordt genoemd. De verdachte heeft bekend dat hij zich in de vechtpartij heeft gemengd. Hij heeft klappen uitgedeeld, waarbij hij het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geraakt. Tevens heeft hij [slachtoffer 1] twee keer geschopt tegen zijn rug toen [slachtoffer 1] op zijn knieën zat.
Blijkens het door de raadsman van [slachtoffer 1] overgelegde haalbaarheidsonderzoek omtrent het letsel van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 17 februari 2015, door [arts] , verzekeringsarts/RGA, heeft [slachtoffer 1] een verbrijzelingsbreuk net onder de kop van het rechter opperarmbeen opgelopen tijdens het voorval. De breuk is operatief behandeld met behulp van een plaat en allerlei botvullende delen.Als gevolg daarvan is er sprake van een ernstige beperking in de schouderbewegelijkheid rechts.[slachtoffer 1] heeft dit in zijn verhoor bij de rechter-commissaris bevestigd.
Daarnaast was er sprake van postcommotionele klachten na het incident, dat wil zeggen klachten ná een hersenschudding.Voorts ervaart aangever neurologische en psychische klachten.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. In de jurisprudentie kan medeplegen bestaan uit een tweetal modaliteiten:
i) een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, waarbij de verdachte bij de fysieke uitvoering aanwezig is geweest en in enige fase uitvoeringshandelingen heeft verricht;
ii) gedragingen die voor, tijdens of na het strafbare feit hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte niet noodzakelijkerwijs aanwezig is geweest bij de fysieke uitvoering.
Deze bijdragen moeten van voldoende intellectueel en/of materieel gewicht zijn. Het enkel aanwezig zijn van een verdachte tijdens de verwezenlijking van het delict, zonder het verrichten van uitvoeringshandelingen, en het zich niet distantiëren is hiervoor onvoldoende. Uitzondering hierop kunnen zijn delicten die bestaan uit (bedreigingen) met geweld in groepsverband waarbij de aanwezigheid binnen een groep bijdraagt aan het bedreigende karakter (conclusie E.J. Hofstee 5 april 2016, ECLI:NL:PHR:2016:233). Gedragingen die slechts het delict bevorderen of gemakkelijk maken leiden in beginsel tot medeplichtigheid, tenzij ze van voldoende intellectueel of materieel gewicht zijn. De rechtbank is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, mede in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat, nu de verdachte bij de fysieke uitvoering van het geweld tegen [slachtoffer 1] aanwezig is geweest en tevens in enige fase uitvoeringshandelingen heeft verricht, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld richting [slachtoffer 1] door hem opzettelijk meermalen te trappen en te slaan tegen zijn hoofd, rug en schouder.
Primair – poging tot doodslag
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een aandeel heeft gehad in het tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld, dient de vraag te worden beantwoord hoe dit geweld dient te worden gekwalificeerd.
Van een poging om met een of meer anderen een persoon van het leven te beroven is sprake indien verdachte zich – op zijn minst – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zal intreden. De rechtbank dient te beoordelen of de kans dat [slachtoffer 1] aan het geweld had kunnen komen te overlijden aanmerkelijk is. Of er in het onderhavige geval sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, zal moeten volgen uit de omstandigheden waaronder de gewelddadigheden hebben plaatsgevonden. Op basis van de zich thans in het dossier bevindende stukken is echter niet vast te stellen welke omstandigheden dit precies zijn geweest. Dit brengt mee dat niet vast is komen te staan dat de kans dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het door verdachte en zijn mededaders toegepaste geweld zou komen te overlijden, aanmerkelijk was. Dat betekent vervolgens dat voorwaardelijk opzet op dat gevolg niet kan worden aangenomen.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Subsidiair – medeplegen van zware mishandeling
De rechtbank merkt het lichamelijk letsel dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het geweld heeft opgelopen aan als zwaar lichamelijk letsel. Hieruit volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling heeft begaan.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat het hiervoor overwogene ten aanzien van de rol die de verdachte heeft vervuld tijdens de vechtpartij, de conclusie wettigt dat de gedragingen van de verdachte jegens [slachtoffer 1] (het slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en het schoppen tegen de rug van [slachtoffer 1] ) kunnen worden gekwalificeerd als een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld in de zin van openlijke geweldpleging. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1] .
Geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vast dat aangever [slachtoffer 2] door meerdere personen tegen zijn hoofd en lichaam is geslagen en dat hij tegen zijn borst is getrapt, terwijl hij [slachtoffer 1] wilde bevrijden uit het gevecht. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen die jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verricht kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van gedragingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht en waaraan de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eveneens jegens [slachtoffer 2] in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.