ECLI:NL:RBDHA:2016:5831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
09/797142-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring medeplegen van zware mishandeling tijdens evenement 'BraDeLier' in De Lier

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig voorval tijdens het evenement 'BraDeLier' op 23 augustus 2013 in De Lier. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vechtpartij heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1] ernstig gewond raakte, met onder andere een gebroken schouder en hersenschudding, en dat [slachtoffer 2] ook letsel opliep terwijl hij probeerde [slachtoffer 1] te helpen. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld bewezen geacht, maar heeft de poging tot doodslag niet bewezen verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] was. De verdachte is wel schuldig bevonden aan het medeplegen van zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen beide slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een jeugddetentie van zes maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft schadevergoedingen aan de slachtoffers toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/797142-14
Datum uitspraak: 26 mei 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is - met instemming van de raadsvrouw van de verdachte mr. T. Arkesteijn, advocaat te Rotterdam, zonder gesloten deuren - gehouden ter terechtzitting van 16 juli 2015 en ter terechtzitting van 12 mei 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsvrouw en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 1] :
- ( meermalen) heeft geschopt en/of geslagen tegen het hoofd, en/of
- ( meermalen) heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken schouder en/of hersenletsel en/of een beschadigde rugspier), heeft toegebracht door deze met zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk:
- ( meermalen) te schoppen en/of te slaan tegen het hoofd, en/of
- ( meermalen) te schoppen en/of trappen en/of slaan tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam;
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
- het (meermalen) schoppen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] , en/of
- het (meermalen) schoppen en/of trappen en/of slaan tegen de borst en/of de rug en/of schouder, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] , en/of
- het trappen tegen de borst van die [slachtoffer 2] , en/of
- het slaan op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Deze zaak gaat om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden in de avond van 23 augustus 2013 tijdens het evenement ‘BraDeLier’ in De Lier, waarbij twee personen, genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , letsel hebben opgelopen. Op enig moment, nadat [slachtoffer 1] zich voor de tweede keer op een ter plaatse liggende boot heeft beklaagd over het volume van de muziek, is er een woordenwisseling ontstaan tussen [slachtoffer 1] en enkele jongens behorende bij die boot, gevolgd door een vechtpartij. [slachtoffer 1] is hierbij ernstig gewond geraakt; hij heeft diverse kneuzingen, een gebroken schouderkop en een hersenschudding opgelopen. [slachtoffer 2] heeft gepoogd [slachtoffer 1] te helpen en heeft hierbij een kneuzing op zijn achterhoofd en een bloeduitstorting op zijn linker bovenarm opgelopen.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of het de verdachte is geweest die (samen met anderen) letsel bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt, en zo ja, of hij zich aldus jegens [slachtoffer 1] schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot doodslag, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot feit 2 dient de rechtbank te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 2] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in zijn schriftelijk requisitoir, gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte geweldshandelingen heeft verricht, anders dan de twee klappen die hij bekent op de boot aan de aangever [slachtoffer 1] te hebben gegeven. De verdachte heeft geen aandeel gehad in het geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de kade en dient derhalve van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
In deze zaak zijn door de aangevers, getuigen en verdachten veel verklaringen afgelegd. Deze verklaringen verschillen op details. Door de hectische toestand van die avond is evenwel goed te verklaren dat niet iedereen hetzelfde heeft gezien. Daar komt bij dat iedereen het voorval vanuit een andere invalshoek heeft gezien.
Het voorgaande brengt met zich dat deze verklaringen met - meer dan de gebruikelijke - behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft dat aldus gedaan dat zij alleen een verklaring voor het bewijs zal bezigen, indien deze voldoende wordt ondersteund door overig, betrouwbaar geacht bewijsmateriaal.
De rechtbank overweegt als volgt.
De echtgenote van [slachtoffer 1] heeft op 24 augustus 2013 aangifte gedaan van mishandeling van haar man. [2] Een dag later is [slachtoffer 1] als aangever gehoord en heeft hij verklaard dat hij op 23 augustus 2013 stond te kijken naar de gondelvaart tijdens de BraDeLier in De Lier. Hij heeft verklaard dat hij op enig moment met [slachtoffer 2] en [belanghebbende] naar een boot met jongeren is gelopen met het verzoek of de muziek zachter gezet kon worden. Op de boot is het tot een handgemeen gekomen tussen hem en een jongen. Nadat hij ongedeerd de boot heeft verlaten is hij, toen de muziek opnieuw hard werd gezet, weer naar de boot toegegaan. Vervolgens voelde hij plotseling een hevige pijn in zijn nek en op de achterzijde van zijn hoofd en werd hij tegen de grond gewerkt en is hij door meerdere personen tegen zijn lichaam geslagen en getrapt. [3]
[slachtoffer 2] heeft eveneens aangifte gedaan van mishandeling en heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] naar de boot met jongeren toe is gelopen om te vragen of de muziek zachter gezet kon worden. Daarna zag hij dat [slachtoffer 1] bij zijn keel werd gegrepen door één van de jongens van de boot en dat [slachtoffer 1] op de grond viel. Hij heeft ongeveer vijf of zes jongens om [slachtoffer 1] heen zien staan die hem hebben geschopt en geslagen. Hij heeft gezien dat één persoon tegen de rug van [slachtoffer 1] heeft getrapt. Hij is naar [slachtoffer 1] toegelopen om hem te helpen maar kreeg van een jongen met rood haar een soort vliegende trap op zijn borst. Daarbij voelde hij een hevige steek in zijn borst. [slachtoffer 2] is vervolgens doorgelopen naar [slachtoffer 1] en heeft geprobeerd [slachtoffer 1] bij zijn arm te pakken. Hij voelde dat hij meerdere keren werd geslagen door dezelfde jongens die [slachtoffer 1] hebben mishandeld. [4]
De zoon van [slachtoffer 2] , [getuigen] , was eveneens bij de gondelvaart aanwezig en heeft gezien dat [slachtoffer 1] bij zijn keel werd gegrepen en dat hij door een hele groep werd geschopt en geslagen. [5]
[verbalisant] was als toeschouwer ter plaatse en heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond in het gras lag en dat ongeveer vijf jongens op hem aan het inslaan en schoppen waren. [6]
Uit de verklaring van [medeverdachte 2] [7] blijkt dat de verdachte heeft deelgenomen aan het gevecht. [medeverdachte 2] verklaart dat de aangever werd geslagen door een man of zes en dat hij zelf een trap heeft gegeven tegen de aangever toen hij op de grond lag. Op de vraag van de politie wie het slachtoffer hebben mishandeld antwoordt [medeverdachte 2] dat het [medeverdachte 1] , de verdachte en hijzelf moeten zijn geweest. Ook uit de verklaring van [medeverdachte 3] [8] volgt de betrokkenheid van de verdachte bij het gevecht. [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte heeft geschopt en geslagen. De betrokkenheid van de verdachte bij het gevecht blijkt tevens uit de verklaring van [medeverdachte 4] [9] bij de politie. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat de verdachte woest werd en dat hij heeft geschopt of geslagen.
Blijkens het door de raadsman van aangever [slachtoffer 1] overgelegde haalbaarheidsonderzoek omtrent het letsel van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 17 februari 2015, door drs. [naam 1] , verzekeringsarts/RGA, heeft [slachtoffer 1] een verbrijzelingsbreuk net onder de kop van het rechter opperarmbeen opgelopen tijdens het voorval. De breuk is operatief behandeld met behulp van een plaat en allerlei botvullende delen. [10] Als gevolg daarvan is er sprake van een ernstige beperking in de schouderbewegelijkheid rechts. [11] [slachtoffer 1] heeft dit in zijn verhoor bij de rechter-commissaris bevestigd. [12]
Daarnaast was er sprake van postcommotionele klachten na het incident, dat wil zeggen klachten ná een hersenschudding. [13] Voorts ervaart aangever neurologische en psychische klachten. [14]
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. In de jurisprudentie kan medeplegen bestaan uit een tweetal modaliteiten:
i) een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, waarbij de verdachte bij de fysieke uitvoering aanwezig is geweest en in enige fase uitvoeringshandelingen heeft verricht;
ii) gedragingen die voor, tijdens of na het strafbare feit hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte niet noodzakelijkerwijs aanwezig is geweest bij de fysieke uitvoering.
Deze bijdragen moeten van voldoende intellectueel en/of materieel gewicht zijn. Het enkel aanwezig zijn van een verdachte tijdens de verwezenlijking van het delict, zonder het verrichten van uitvoeringshandelingen, en het zich niet distantiëren is hiervoor onvoldoende. Uitzondering hierop kunnen zijn delicten die bestaan uit (bedreigingen) met geweld in groepsverband waarbij de aanwezigheid binnen een groep bijdraagt aan het bedreigende karakter (conclusie [naam 2] 5 april 2016, ECLI:NL:PHR:2016:233). Gedragingen die slechts het delict bevorderen of gemakkelijk maken leiden in beginsel tot medeplichtigheid, tenzij ze van voldoende intellectueel of materieel gewicht zijn.
De rechtbank is op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, mede in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat, nu de verdachte bij de fysieke uitvoering van het geweld tegen [slachtoffer 1] aanwezig is geweest en tevens in enige fase uitvoeringshandelingen heeft verricht, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich tezamen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweld richting [slachtoffer 1] door hem opzettelijk meermalen te trappen en te slaan tegen zijn hoofd, rug en schouder.
Primair – poging tot doodslag
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een aandeel heeft gehad in het tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld, dient de vraag te worden beantwoord hoe dit geweld dient te worden gekwalificeerd.
Van een poging om met een of meer anderen een persoon van het leven te beroven is sprake indien verdachte zich – op zijn minst – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van het slachtoffer zal intreden. De rechtbank dient te beoordelen of de kans dat [slachtoffer 1] aan het geweld had kunnen komen te overlijden aanmerkelijk is. Of er in het onderhavige geval sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, zal moeten volgen uit de omstandigheden waaronder de gewelddadigheden hebben plaatsgevonden. Op basis van de zich thans in het dossier bevindende stukken is echter niet vast te stellen welke omstandigheden dit precies zijn geweest. Dit brengt mee dat niet vast is komen te staan dat de kans dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het door verdachte en zijn mededaders toegepaste geweld zou komen te overlijden, aanmerkelijk was. Dat betekent vervolgens dat voorwaardelijk opzet op dat gevolg niet kan worden aangenomen.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Subsidiair – medeplegen van zware mishandeling
De rechtbank merkt het lichamelijk letsel dat Kraus ten gevolge van het geweld heeft opgelopen aan als zwaar lichamelijk letsel. Hieruit volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling heeft begaan.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1]
De rechtbank overweegt dat het hiervoor overwogene ten aanzien van de rol die de verdachte heeft vervuld tijdens de vechtpartij, de conclusie wettigt dat de gedragingen van de verdachte jegens [slachtoffer 1] kunnen worden gekwalificeerd als een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld in de zin van openlijke geweldpleging. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer 1] .
Geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 2] door meerdere personen tegen zijn hoofd en lichaam is geslagen en dat hij tegen zijn borst is getrapt, terwijl hij [slachtoffer 1] wilde bevrijden uit het gevecht. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen die jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verricht kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van gedragingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht en waaraan de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eveneens jegens [slachtoffer 2] in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken schouder), heeft toegebracht door met zijn mededaders, deze opzettelijk:
- meermalen te schoppen en te slaan tegen het hoofd, en
- meermalen te schoppen en/of trappen en te slaan tegen de rug en schouder, althans het lichaam;
2.
hij op 23 augustus 2013 te De Lier, gemeente Westland, met anderen, op of aan de openbare weg, het [adres 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen schoppen en slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] , en
- het meermalen schoppen en trappen en slaan tegen de rug en schouder, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] , en
- het trappen tegen de borst van die [slachtoffer 2] , en
- het slaan op het hoofd en lichaam van die [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het feit

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hij uit noodweer heeft gehandeld. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de aangever de verdachte als eerste heeft geslagen. De verdachte heeft aangever in een reactie hierop en uit angst twee keer geslagen, aldus de raadsvrouw.
Indien de rechtbank het beroep op noodweer zal verwerpen, heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van eerder verzochte getuigen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier geenszins naar voren komt dat de verdachte is geslagen door de aangever. Het beroep op noodweer dient dan ook te worden verworpen, aldus de officier van justitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat er sprake is van een aanranding, die ogenblikkelijk en wederrechtelijk is en gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden moet zijn.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] , een vriend van verdachte die net als verdachte bij de muziekinstallatie stond, blijkt niet dat verdachte is geslagen door [slachtoffer 1] . Ook [medeverdachte 3] die op de boot aanwezig was, verklaart niet dat [slachtoffer 1] verdachte zou hebben geslagen, maar legt de aanleiding van de vechtpartij tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] .
Uit - onder meer - de verklaringen van de getuigen [getuigen] , [getuigen] en [getuigen] blijkt dat [slachtoffer 1] op de boot plotseling van achteren is aangevallen en dus niet als eerste enig fysiek geweld heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de lezing van de verdachte niet wordt ondersteund door het dossier en dat deze verklaring haar derhalve onaannemelijk voorkomt, zodat aan hem geen beroep op noodweer toekomt.
Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Voorwaardelijk verzoek horen getuigen
Van de zijde van de verdediging is op 3 juli 2015 om vijftien getuigen gevraagd, de rechtbank heeft dit verzoek op de zitting van 16 juli 2015 afgewezen hetgeen de reden was voor wraking van de rechtbank door de raadsvrouw. Op 21 september 2015 is de wraking behandeld en afgewezen. Sindsdien hebben zich inhoudelijk geen ontwikkelingen voorgedaan. Het onderhavige - niet nader onderbouwde - verzoek van de raadsvrouw zal dan ook worden afgewezen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van het beroep op noodweerexces oordeelt de rechtbank als volgt.
Noodweerexces is de situatie dat een dader in een noodweersituatie, door hevige emotie, te ver of te lang (door)gaat in de noodzakelijke verdediging. Nu de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, is van noodweerexces ook geen sprake.
Nu niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat het (erg) lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk op zitting is behandeld, wat geenszins aan de verdachte te wijten is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft op 23 augustus 2013 met anderen zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] toegebracht. [slachtoffer 1] is meermalen tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. Dit soort zinloos geweld heeft grote lichamelijke en psychische gevolgen voor een slachtoffer. Zo heeft [slachtoffer 1] onder meer een gebroken schouder opgelopen waaraan hij is geopereerd en waarvan hij - blijkens de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring - nog elke dag last van heeft en waarvan hij vermoedelijk de rest van zijn leven ernstige hinder zal blijven ondervinden.
Uit hetgeen ter terechtzitting namens de heer [slachtoffer 1] naar voren is gebracht blijkt dat hij niet meer in staat is om betaalde arbeid te verrichten maar geheel is afgekeurd. Het leven van [slachtoffer 1] heeft sinds het feit in het teken gestaan van een operatie, een intensief revalidatietraject, herhaalde ziekenhuisbezoeken en zeer traumatiserende ziekte- en uitvalverschijnselen.
De fysieke gevolgen van hetgeen hem is aangedaan maken dat zijn totale leven voorgoed is veranderd; werk, sport, deelname aan gezinsactiviteiten, vrije tijdsbesteding, zorg voor de gezinsleden, het sociale leven; dit alles is ontwricht en hem grotendeels voorgoed ontnomen.
Dat dit alles ook grote, blijvende consequenties heeft voor de echtgenote van [slachtoffer 1] en zijn kinderen is ter zitting duidelijk naar voren gebracht.
De verdachte heeft zich tevens samen met anderen schuldig gemaakt aan het openlijk en in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] en diens vriend en buurman [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te helpen, maar daarbij ook zelf slachtoffer is geworden. De onderhavige feiten vonden plaats op een feestelijk evenement ten overstaan van burgers. Burgers zijn ongewild getuige geweest van deze geweldsuitbarsting. De gevoelens van onveiligheid met name tijdens een evenement, worden hiermee vergroot en alleen al vanuit het oogpunt van normhandhaving dient er een forse strafrechtelijke sanctie te volgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 12 april 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 juli 2014, gevolgd door een brief van 24 april 2016.
Onverminderd de ernst van de feiten, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan gevorderd door de officier van justitie. Daartoe overweegt zij dat zij tot een andere kwalificatie is gekomen dan de officier van justitie. De rechtbank overweegt dat voor de bewezen verklaarde feiten een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie een passende sanctie zou zijn. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zijn rol heeft geprobeerd te marginaliseren en op geen enkel moment zijn spijt heeft willen betuigen aan de slachtoffers. Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten en het feit dat verdachte een HBO-opleiding volgt en dat een onherroepelijke jeugddetentie zijn opleiding zou doorkruisen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak naast de maximale taakstraf, een voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur passend en geboden is.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vorderingen
[slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 36.080,44, bestaande uit immateriële en materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 23 augustus 2013 tot de dag der algehele betaling, en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding van € 550,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen betoogd, omdat zij integrale vrijspraak heeft bepleit, subsidiair acht de raadsvrouw de complexiteit van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat onduidelijkheden bestaan over het ontstaan van de schade en de mate waarin de medeverdachten daaraan hebben bijgedragen. Daarnaast dient volgens de raadsvrouw bepaald te worden in welke mate er sprake is van eigen schuld van de aangevers. Deze beoordeling hoort volgens de raadsvrouw thuis in een civiel proces.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de vordering wat betreft de materiële schade toewijzen. Deze posten zijn voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten.
Met betrekking tot de verzochte vergoeding van immateriële schade, inhoudende een voorschot op smartengeld, overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij - voor zover op dit moment bekend -, acht de rechtbank een voorschot op de schadevergoeding van € 20.000,- billijk. Nu de benadeelde partij zich uitdrukkelijk alle rechten heeft voorbehouden, zal de benadeelde partij in het meer gevorderde
niet-ontvankelijk worden verklaard, opdat dat meerdere later aan de civiele rechter kan worden voorgelegd. De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 augustus 2013 is ontstaan.
Dit alles brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt. Deze kosten heeft de rechtbank tot op heden begroot op € 1.158.- (1 punt voor de schriftelijke voeging en 1 punt voor de toelichting ter zitting), te vermeerderen met de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 24.902,62, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
Vordering [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de vordering toewijzen omdat gelet op het bewezenverklaarde vast staat dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen en pijn heeft ondervonden. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag van € 400,- hoofdelijk toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 augustus 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 400,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
medeplegen van zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
100 (eenhonderd) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een jeugddetentie voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 24.902,62, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 1.158,-, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 24.902,62 vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 1]
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 29 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 400,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C. Koekman, kinderrechter, voorzitter,
mr. W.N.L. Donker, kinderrechter,
en mr. J.A.H.M. Janssen, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. C.K. van Dijk, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2016.
Mr. Donker en mr. Janssen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1563-2013166772, van de politie Haaglanden, district Rijswijk/Westland, bureau Westland, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 419).
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , p. 142 t/m 144.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 147 en 148.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 137.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , p. 172.
6.Proces-verbaal bevindingen van [verbalisant] , p. 196-198.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 272-274.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] , p. 283-284.
9.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4] , p. 336-337.
10.Geschrift, te weten een brief van drs. [naam 1] van 17 februari 2015, over het medisch haalbaarheidsonderzoek, p. 1.
11.Geschrift, te weten een brief van [naam 1] van 17 februari 2015, over het medisch haalbaarheidsonderzoek, p. 2.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris van 2 maart 2015.
13.Geschrift, geneeskundige verklaring van neuroloog [naam 5] , p. 162.
14.Geschrift, te weten een brief van drs. [naam 1] van 17 februari 2015, over het medisch haalbaarheidsonderzoek, p. 3.