ECLI:NL:RBDHA:2016:5785
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Erkenning van familierechtelijke betrekkingen en Nederlanderschap in het kader van een bigaam huwelijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de erkenning van de familierechtelijke betrekking tussen eiser en zijn minderjarige zoon [persoon A]. Eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, had een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort voor zijn zoon. De minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat [persoon A] niet was geboren uit een rechtsgeldig huwelijk volgens Nederlands recht. Eiser was op het moment van de geboorte van [persoon A] nog getrouwd met zijn eerste echtgenote, waardoor het huwelijk met zijn tweede echtgenote niet als monogaam werd erkend.
De rechtbank overwoog dat de conclusie van de Familiekamer dat de familierechtelijke betrekking tussen eiser en zijn zoon erkend moet worden, gelijkgesteld moet worden met een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De rechtbank stelde vast dat de Nederlandse rechtsorde wel degelijk betrokken was bij het huwelijk van eiser met zijn tweede echtgenote, ondanks dat dit huwelijk in Pakistan was gesloten. De rechtbank oordeelde dat de strikte toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap in dit geval tot onevenredige gevolgen leidde, omdat het voor eiser onmogelijk was om zijn vaderschap gerechtelijk vast te stellen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister en herstelde het primaire besluit, waardoor de aanvraag voor het paspoort aan [persoon A] werd toegewezen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van het Nederlanderschap in relatie tot familierechtelijke betrekkingen, vooral in situaties van bigamie en internationale huwelijken.