ECLI:NL:RBDHA:2016:5772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
09/827209-15 en 09-048862-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling in Den Haag

Op 27 mei 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man uit Den Haag, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op een agent en mishandeling van zijn (ex)vriendin. De verdachte werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 22 augustus 2015 met een vleesmes heeft geprobeerd een agent in de nek te steken om aan zijn aanhouding te ontkomen. Daarnaast heeft hij zijn (ex)vriendin twee keer mishandeld. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege ernstige vormverzuimen, maar de rechtbank stelde vast dat de officier ontvankelijk was. De rechtbank erkende enkele vormverzuimen, maar deze hadden slechts beperkte invloed op de strafmaat. De verdachte had eerder een huisverbod gekregen en had geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de impact op de slachtoffers, waaronder de agenten die zich bedreigd voelden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09-827209-15 en 09-048862-15
Datum uitspraak: 27 mei 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 7 december 2015 en 4 maart 2016 (beide pro forma) en 13 mei 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 09-827209-15 (dagvaarding I
)- na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Den Haag ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
  • meermalen (met beide handen) terwijl zij op de bank en/of grond lag, met kracht bij de keel/nek heeft (vast)gepakt en/of (vervolgens) die keel/nek heeft dichtgeknepen (waardoor die [slachtoffer] geen adem kon halen) en/of
  • (met kracht) van de stoel heeft getrokken en op de grond heeft gegooid en/of
  • (met kracht) een klap/stoot in het gezicht heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te ´s-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] )
-
meermalen (met beide handen) terwijl zij op de bank en/of grond lag, met kracht bij de keel/nek heeft (vast)gepakt en/of (vervolgens) die keel/nek heeft dichtgeknepen en/of
  • (met kracht) van de stoel heeft getrokken en op de grond heeft gegooid en/of
  • (met kracht) een klap/stoot in het gezicht heeft gegeven,

waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te ’s-Gravenhage [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (vlees)mes in zijn handen voornoemde [verbalisant 1] de woorden toegevoegd: "Kom me maar halen, kom maar binnen. Ik zal jullie het laten voelen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) van het leven te beroven, opzettelijk met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de richting van de nek, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [verbalisant 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans een maal met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van de nek, althans het lichaam, van die [verbalisant 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te ’s-Gravenhage [verbalisant 3] (hoofdagent bij politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand op die [verbalisant 3] afgelopen en/of heeft hij met dat mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [verbalisant 3] .
Aan verdachte is voorts in de zaak met parketnummer 09-048862-15 (dagvaarding II) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2015 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [slachtoffer] ,heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met een kruk) tegen het been en/of hoofd te slaan.

3.Inleiding

Verdachte wordt – kort samengevat – verdacht van het op 22 augustus 2015 plegen van:
  • feit 1: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] en/of mishandeling van [slachtoffer] ;
  • feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling van [verbalisant 1] (hoofdagent van politie);
  • feit 3: poging tot doodslag (primair) dan wel poging tot zware mishandeling van [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) (subsidiair);
  • feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling van [verbalisant 3] (hoofdagent van politie).
Voorts wordt verdachte verdacht van het op 10 maart 2015 plegen van mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, [slachtoffer] .
Verdachte en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) hebben een moeizaam lopende relatie gehad, uit welke relatie op 15 januari 2015 hun zoon Joshua is geboren. Zowel op 10 maart 2015 als op 22 augustus 2015 is sprake geweest van ruzie tussen beiden (op laatstgenoemde datum over de beëindiging van hun relatie).
Bij de aanhouding van verdachte op 22 augustus 2015, waarbij aanhoudingsvuur is gebruikt, zijn diverse verbalisanten betrokken geweest, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (wagen 2202, als eerste ter plaatse), [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (wagen 2409, als tweede ter plaatse) en [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (wagen 2221, als derde ter plaatse) en [verbalisant 7] (hondengeleider).

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat schending van de navolgende beginselen van een goede procesorde en vormverzuimen bij de aanhouding van verdachte, ieder afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien, zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie nu daarmee een inbreuk is gemaakt op respectievelijk het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en op zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven in de zin van artikel 8 EVRM. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Om te beginnen is aangevoerd dat het opsporingsapparaat niet, althans niet tijdig, onderzoek heeft gedaan aan objectieve bronnen, waar zulks wel mogelijk en zelfs geboden was. In het bijzonder is ondeugdelijk gezocht naar het aanzetstaal waarvan verdachte stelt dat hij dit in zijn handen heeft gehad. Er is verzuimd een speurhond in te zetten om na te gaan of het aanzetstaal op het droge te vinden was geweest waar verdachte had verklaard het te hebben weggegooid. Pas na ruim een halve dag is door twee agenten gezocht. Eerst na negen dagen is door duikers gezocht in de sloot. Verdachte is daardoor ernstig belemmerd in zijn verdedigingsmogelijkheden, omdat ontlastend materiaal niet is verworven. Dit klemt des te meer nu de verbaliserende agenten op veel momenten, ook nog tijdens het onderzoek, met elkaar hebben gesproken over de kennelijk voor hen heftige gebeurtenissen en nu meerdere agenten in de strafzaak schadevergoeding vorderen en aldus een persoonlijk belang hebben bij de uitkomst van deze zaak.
Ten tweede is sprake van een inbreuk op het ondervragingsrecht van verdachte doordat de betreffende verbalisanten die bij de rechter-commissaris zijn gehoord, voorafgaand aan dit verhoor (op advies van de recherche) de door hen eerder afgelegde verklaring hebben doorgelezen, doordat zij op de hoogte zijn gehouden van de zaak en doordat zij processen-verbaal van collega’s hebben gelezen. De mogelijkheid om het gebrek aan tijdig en deugdelijk onderzoek aan objectieve bronnen te compenseren is hierdoor ernstig verkleind.
Ten derde is een inbreuk gemaakt op een essentieel onderdeel dat de kern van het strafproces raakt, omdat een proces-verbaal is opgemaakt in strijd met de waarheid. Het betreft het proces-verbaal van bevindingen op pagina 79. Verbalisant [verbalisant 8] relateert hierin dat buurtbewoner [betrokkene 1] gezegd zou hebben verdachte met een mes te hebben gezien, hetgeen daarna door [betrokkene 1] alsmede diens partner [betrokkene 2] is ontkend en ook nogmaals ten overstaan van de rechter-commissaris.
Ten vierde was het toegepaste politiegeweld onrechtmatig, althans disproportioneel.
Wat betreft het gebruik van het vuurwapen door verschillende politieagenten, is niet geschoten ter zelfverdediging, nu op het moment van schieten verdachte aan het vluchten was en niet (langer) dreigend was. Indien het schieten door de politieambtenaren aanhoudingsvuur betrof, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7 van de ambtsinstructie, nu de identiteit van verdachte bekend was en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding van verdachte geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich zou hebben gebracht.
Op het moment dat verdachte aan het vluchten was, moet het duidelijk zijn geweest dat hij niets in zijn handen had. Ook was het optreden van de politieagenten chaotisch en lijkt het te zijn ingegeven door paniek. Een aantal politieambtenaren heeft verklaard niet gecontroleerd te hebben geschoten. Op enig moment riepen politieagenten elkaar zelfs aan om te stoppen met vuren, omdat in elkaars vuurlijn werd gelopen. Voorts is verzuimd overeenkomstig artikel 10a van de ambtsinstructie te waarschuwen dat geschoten zou worden als niet onverwijld uitvoering zou worden gegeven aan het bevel van de politie. Er is evenmin een waarschuwingsschot gelost. Er was niet sprake van een situatie waarin deze achterwege konden worden gelaten.
Voort is de politiehond ten onrechte ingezet, nu niemand heeft gezien dat verdachte op dat moment nog iets in zijn handen had. Er was geen sprake van de situatie dat verdachte zijn arm onder zijn lichaam plaatste waardoor mogelijk de gedachte zou kunnen ontstaan dat hij naar een mes greep.
De raadsman komt tot de conclusie dat schending van deze beginselen van goede procesorde en de betreffende vormverzuimen bij de aanhouding van verdachte hebben geleid tot onherstelbare vormverzuimen waardoor verdachte ernstig in zijn verdediging is geschaad.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk moet worden geacht.
Volgens de officier van justitie is door de politie voldoende onderzoek gedaan en kan op grond van het enkele feit dat de verbalisanten voorafgaand aan het verhoor bij de rechter-commissaris hun eerdere verklaring hebben doorgelezen, niet geconcludeerd worden dat daarmee het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het inzetten van geweldsmiddelen door de politie noodzakelijk is geweest door het aanhoudende verzet van verdachte tegen zijn aanhouding. Kijkend naar de omstandigheden waaronder de aanhouding heeft plaatsgevonden, is het aanhoudingsvuur en de inzet van de politiehond volgens de officier van justitie rechtmatig geweest en is geen sprake geweest van vormverzuimen noch van schending van de proportionaliteit en subsidiariteit.
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het verweer met betrekking tot het door verbalisant [verbalisant 8] opgemaakte proces-verbaal.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vooropgesteld kan worden dat de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie wegens strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde slechts kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
4.3.1
Objectieve bronnen
De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaak sprake is van de verdenking van een ernstig geweldsincident tussen verdachte en de politie, waarbij de verdachte het tenlastegelegde krachtig ontkent. Het is zijn algemeenheid de taak van de politie om objectief onderzoek te doen naar de toedracht van een dergelijk incident, niet alleen ter bescherming van de rechten van verdachte maar ook in het kader van de waarheidsvinding.
Nu verdachte bij zijn aanhouding, op 23 augustus 2015 rond 00:15 uur, geen mes bij zich had, heeft verbalisant [verbalisant 3] tezamen met een vrouwelijk collega op het parkeerterrein gezocht naar het mes, echter zonder resultaat. Verdachte heeft in zijn verhoor van 23 augustus 2015 te 12.30 uur gezegd dat hij het aanzetstaal waarover hij op dat moment verklaarde, ergens had weggegooid. Verdachte was niet zeker van de locatie, maar dacht dat hij het op een bruggetje een slinger heeft gegeven en wees de plek aan op een kaart (proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 23 augustus 2015, blz. 148). Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van 23 augustus 2015 (blz. 68) is op 23 augustus 2015 rond 13.30 uur door twee verbalisanten gezocht naar het vermeende mes dat verdachte zou hebben gebruikt. De locatie waar is gezocht betreft de omgeving van de door verdachte genoemde brug over een sloot tussen het [locatie] . Ook in zijn verhoor van 25 augustus 2015 te 13.28 uur heeft verdachte verklaard niet zeker te weten waar hij het heeft weggegooid en noemde hij een afstand variërend van 10 tot 100 meter aan de rechterkant van het bruggetje (proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 25 augustus 2015, blz. 173). Op 31 augustus 2015 hebben duikers de desbetreffende sloot doorzocht. Er is bij beide zoekacties geen mes en geen aanzetstaal gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verklaringen van verdachte nader onderzoek naar het door verdachte weggegooide aanzetstaal of mes geboden was. De politie heeft een dergelijk onderzoek ook uitgevoerd, op twee momenten. Hoewel het onderzoek mogelijk niet optimaal is uitgevoerd - zo is er geen speurhond ingezet en blijkt uit het dossier niet waarom het onderzoek in de sloot niet eerder is geschied – is er wel degelijk voldoende onderzoek verricht op basis van de (niet heel duidelijke) aanwijzingen van verdachte. De rechtbank ziet in casu noch in de omstandigheid dat politieagenten van het politiebureau dat het onderzoek verrichtte schadevergoedingen hebben ingediend in de deze strafzaak, noch in de mogelijkheid dat politieagenten met elkaar over de gebeurtenissen hebben gesproken, aanleiding om tot een andere conclusie te komen. Er is geen aanwijzing dat die omstandigheden met zich hebben gebracht dat er (bewust of onbewust) in kwalitatieve of kwantitatieve zin minder onderzoek is verricht dan onder de omstandigheden was geboden. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een vormverzuim, laat staan dat kan worden gezegd dat met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Het gevoerde verweer kan daarom niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
4.3.2
Ondervragingsrecht
Nu de verdediging in de gelegenheid is gesteld de betreffende verbalisanten te ondervragen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het ondervragingsrecht, zoals vastgelegd in artikel 6, lid 3 sub d EVRM. Dat de omstandigheden waaronder een verklaring is afgelegd de waarde van deze verklaring kunnen beïnvloeden doet aan dit oordeel niet af. De wijze waarop de verhoren van de betreffende verbalisanten bij de rechter-commissaris hebben plaatsgevonden leidt derhalve niet tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
4.3.3
Proces-verbaal
Op 23 augustus 2015 heeft verbalisant [verbalisant 8] op ambtseed een proces-verbaal buurtonderzoek opgemaakt met de volgende inhoud: buurtbewoner [betrokkene 1] verklaarde dat hij ’s nachts had gezien hoe een politievrouw moest rennen voor haar leven en dat vlak achter haar de verdachte liep met een mes in zijn handen. Toen verbalisant aan [betrokkene 1] vroeg of hij een getuigenverklaring wilde afleggen op het politiebureau had [betrokkene 1] aangegeven daar niet aan mee te willen werken aangezien hij net een week vader is geworden en hij geen problemen wilde hebben met zijn buurman [verdachte] , de verdachte. Vervolgens is door [verbalisant 8] gerelateerd dat [betrokkene 1] er op terugkwam dat de verdachte een mes in zijn handen had gehad.
Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] op 19 februari 2016 verklaard geen mes gezien te hebben bij verdachte. Getuige [betrokkene 2] heeft in haar verhoor van 4 april 2016 bevestigd dat [betrokkene 1] aldus heeft verklaard. Hoewel de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in zoverre verschillen van het proces-verbaal van [verbalisant 8] , waarin staat dat volgens [verbalisant 8] [betrokkene 1] aanvankelijk wel zou hebben verklaard dat hij een mes zou hebben gezien, leidt dat naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat verbalisant [verbalisant 8] opzettelijk in strijd met de waarheid heeft geverbaliseerd. De rechtbank betrekt hierbij het gegeven dat verbalisant [verbalisant 8] ook heeft gerelateerd dat [betrokkene 1] van die verklaring is teruggekomen. Van een in strijd met de waarheid opgemaakt proces-verbaal dat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, is in ieder geval geen sprake.
4.3.4
Politieoptreden
Uit de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] en het forensisch technisch onderzoek leidt de rechtbank af dat in totaal vijf schoten zijn gelost door de politie tussen het moment dat verdachte zijn woning uitrende en zijn aanhouding. Ook leidt de rechtbank uit de verklaringen van de verbalisanten af dat deze schoten allemaal zijn gelost in het kader van de aanhouding van verdachte en niet ter zelfverdediging. Anders dan de verdediging heeft aangevoerd is dit aanhoudingsvuur naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met artikel 7 lid onder b van de ambtsinstructie, nu redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich zou brengen. Zoals bij de bewezenverklaring nader zal worden overwogen, was verdachte immers kort daarvoor zijn woning uitgerend met in zijn handen een vleesmes, waarmee hij in het kader van zijn vlucht heeft gepoogd een politieman te doden. Gelet op de dreiging die van verdachte uitging in de gegeven omstandigheden, kan worden geoordeeld dat het te gevaarlijk was om verdachte te laten gaan om vervolgens op een later moment aan te houden. Dat de verbalisanten op het moment van het lossen van de schoten het mes niet hebben gezien in de handen van verdachte, leidt niet tot een ander oordeel. Dat sluit immers niet uit dat verdachte het mes nog steeds bij zich droeg. Het aanhoudingsvuur voldeed in de gegeven omstandigheden aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Wat betreft de wijze van schieten constateert de rechtbank dat de politieagent [verbalisant 2] volgens zijn eigen verklaring een schot heeft gelost richting verdachte, welke schot niet ondersteund en geplaatst was. Bij de rechter-commissaris heeft [verbalisant 2] verklaard dat hij schoot om verdachte af te schrikken, zodat hij niet meer bij hem in de buurt zou komen. Erop gelet dat verdachte op het moment dat [verbalisant 2] het schot loste, niet langer achter [verbalisant 2] aanrende maar een andere richting opging en sprake was van aanhoudingsvuur, had [verbalisant 2] een zo stabiel mogelijk schot dienen te plaatsen, gericht op de benen van verdachte. Het schot van [verbalisant 2] voldoet hier ogenschijnlijk niet aan. Wat betreft de overige geloste schoten volgt uit het dossier niet dat deze niet op een juiste, zo hiervoor beschreven wijzen, zijn gelost.
De rechtbank constateert voorts dat uit het dossier niet volgt dat voorafgaand aan het lossen van de schoten een mondelinge waarschuwing is gegeven of een waarschuwingsschot is gelost conform het bepaalde in artikel 10a van de ambtsinstructie.
Dit alles brengt met zich dat, wat betreft de geloste schoten, er op twee onderdelen sprake is van een vormverzuim, namelijk de wijze van schieten door [verbalisant 2] en het nalaten van het geven van de vereiste waarschuwing.
Wat betreft de inzet van de politiehond overweegt de rechtbank dat verbalisant [verbalisant 7] , die als hondenbegeleider aanwezig was, heeft verklaard dat hij verdachte op het trottoir zag liggen toen hij aankwam. [verbalisant 7] riep dat verdachte zich moest overgeven omdat anders de hond zou worden ingezet. Hij zag dat, toen een collega van [verbalisant 7] de linkerarm van verdachte pakte om te boeien, verdachte deze arm wegtrok en zijn rechterarm onder zijn lichaam stak. [verbalisant 7] riep daarop dat verdachte zijn armen moest spreiden. Omdat verdachte mogelijk is bezit was van een vleesmes, heeft [verbalisant 7] de politiehond ingezet. Ook verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben verklaard dat verdachte op het desbetreffende moment zijn hand onder zijn lichaam stopte, waarna de politiehond is ingezet. Gelet hierop passeert de rechtbank de verklaring van verdachte en oordeelt de rechtbank dat het inzetten van de politiehond voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De hiervoor geduide vormverzuimen leiden niet tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Er is door de verdediging niet beargumenteerd dat van een eerlijke berechting geen sprake kan zijn of dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt. De rechtbank zal de vormverzuimen meenemen bij het bepalen van de strafmaat. Daarbij zal de rechtbank betrekken dat het door [verbalisant 2] geloste schot het gevolg is van de kort daarvoor door verdachte gepleegde aanval op [verbalisant 2] met een vleesmes en dat dat schot van [verbalisant 2] kennelijk (mede) is ingegeven door de angst dat verdachte wederom hem zou aanvallen. Ook zal de rechtbank meenemen dat het zeer de vraag is of een waarschuwing als bedoeld in artikel 10a van de ambtsinstructie enig gevolg zou hebben gehad, nu verdachte ook nadat het eerste schot was gelost niet heeft voldaan aan daarna gegeven bevelen om te stoppen. Het is zeer aannemelijk dat verdachte een waarschuwing zou hebben genegeerd. Dit alles brengt met zich dat de geduide vormverzuimen slechts in beperkte mate een matigende invloed zullen hebben op de strafmaat.
4.3.5
Slotsom
De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de strafvervolging van verdachte.

5.Bewijsoverwegingen

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
5.1.1
Ten aanzien van dagvaarding I
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde poging zware mishandeling (eerste gedachtestreepje) en mishandeling (tweede en derde gedachtestreepje) en de onder 2, onder 3 (subsidiair) en onder 4 tenlastegelegde feiten wettig overtuigend bewezen kunnen worden.
5.1.2
Ten aanzien van dagvaarding II
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
5.2.1
Ten aanzien van dagvaarding I
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 (voor zover dit de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling betreft), 2, 3 en 4 is tenlastegelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat verdachte [slachtoffer] geduwd heeft waarbij hij haar mogelijk ter hoogte van haar keel met enige kracht geraakt heeft en dat hij met enige kracht de ketting van [slachtoffer] heeft losgetrokken. Volgens de raadsman is de verklaring van [slachtoffer] niet betrouwbaar aangezien zij mogelijk heeft gemeend er belang bij te hebben om dingen tegenover de politie ten laste van verdachte zwaarder aan te zetten. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorts heeft de raadsman zich ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4, onder verwijzing naar relevante jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat hetgeen hij hiervoor met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie (onder punt 4.1) heeft aangevoerd aanleiding vormt af te wijken van het toekennen van bijzondere bewijskracht aan de processen-verbaal van de betrokken verbalisanten nu zij belang hebben bij de uitkomst van de zaak. Volgens de raadsman is het beeld van de betreffende verbalisanten gekleurd doordat zij ten onrechte via de meldkamer hebben doorgekregen dat verdachte een mes bij zich had, terwijl dit een aanzetstaal betrof en hebben zij in paniek in een heel kort tijdsbestek gehandeld waardoor hun waarnemingen onbetrouwbaar zijn.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betwist dat sprake was van een dreigende situatie nu verdachte zich in zijn woning bevond met gesloten deuren en ramen en hij geen (vlees)mes in zijn handen had. Uit het dossier blijkt ook niet dat de tenlastegelegde bedreiging gericht was op [verbalisant 1] .
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte een (vlees)mes of een scherp/puntig voorwerp vast heeft gehad en dat hij daarmee heeft gestoken in de richting van [verbalisant 2] . Verdachte heeft niet de opzet gehad om [verbalisant 2] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de gedragingen van verdachte kan daarentegen worden afgeleid dat hij de verbalisant(en) uitsluitend wilde wegjagen om te vluchten om aanhouding te voorkomen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte een (vlees)mes of een scherp/puntig voorwerp vast heeft gehad en dat hij daarmee heeft gestoken in de richting van [verbalisant 3] .
5.2.2
Ten aanzien van dagvaarding II
De verdediging heeft geconcludeerd dat de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van het slaan (met een kruk) tegen het hoofd van [slachtoffer] . Op dit punt dient verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken.
5.3
De beoordeling van de tenlastelegging
5.3.1
Ten aanzien van dagvaarding I [1]
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van [slachtoffer] en de betreffende verbalisanten naar haar oordeel als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De verklaring van [slachtoffer] vindt immers voldoende steun in andere na te melden objectieve bewijsmiddelen.
Voorts doet de omstandigheid dat de betreffende verbalisanten hun proces-verbaal in dezelfde ruimte hebben opgemaakt niet af aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. In de onderhavige zaak hebben, in tegenstelling tot de uitspraken in de zaken waarnaar de raadsman heeft verwezen, meerdere verbalisanten een proces-verbaal opgemaakt. Daarbij komt dat de verbalisanten hun verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris hebben gehandhaafd.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan dan wel mishandeling van [slachtoffer] door haar (met kracht) van de stoel te trekken en op de grond te gooien en haar (met kracht) een klap/stoot in het gezicht te geven, zodat verdachte van die onderdelen zal worden vrijgesproken.
Immers is niet vast te stellen dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel, te weten een hematoom in haar hals en op haar stemband en een gekneusd strottenhoofd, is veroorzaakt doordat zij (met kracht) van de stoel is afgetrokken en op de grond is gegooid. Voorts verklaart [slachtoffer] van verdachte met zijn hand een por in haar gezicht te hebben gekregen, hetgeen niet gelijk te stellen is met het (met kracht) geven van een klap of stoot in het gezicht.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] , terwijl zij op de bank en op de grond lag, tweemaal met beide handden met kracht bij de keel/nek heeft (vast)gepakt waarna hij haar keel/nek heeft dichtgeknepen met letsel en pijn tot gevolg. [2]
Voornoemd feit kwalificeert de rechtbank niet als een poging tot zware mishandeling aangezien zij van oordeel is dat (voorwaardelijk) opzet op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt immers dat verdachte haar de eerste keer los heeft gelaten voordat zij slap werd en wegviel en dat hij de tweede keer zijn handen hoger hield waardoor zij nog wel lucht kreeg. De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte met zijn handelwijze zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht de tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen op grond van het proces-verbaal van opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [3] , welke verklaring ondersteuning vindt in de verklaringen van de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die vlak na de bedreiging van [verbalisant 1] eveneens een mes bij verdachte hebben waargenomen [4] .
De rechtbank overweegt daarbij dat uit de omstandigheid dat de overige opsporingsambtenaren en getuigen geen mes bij verdachte hebben waargenomen, niet de conclusie getrokken kan worden dat verdachte geen mes bij zich had.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een dreigende situatie, ondanks dat verdachte nog in de woning was en [verbalisant 1] zich buiten bevond, gezien de omstandigheid dat verdachte zijn woning kon verlaten en verbalisanten, onder wie [verbalisant 1] , verdachte moesten gaan aanhouden.
Ten aanzien van feit 3
Onder verwijzing naar bovenstaande bewijsmiddelen (voetnoten 4 en 5) acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, anders dan hij heeft verklaard, geen aanzetstaal maar een (vlees)mes in zijn hand had. Ook het maken van meerdere stekende bewegingen richting de nek van [verbalisant 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen op grond van de verklaring van Van Weelden [5] en de verklaringen van de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] [6] .
De door de rechtbank vervolgens te beantwoorden vraag is of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [verbalisant 2] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend nu zij op grond van de navolgende omstandigheden tot de conclusie komt dat verdachte, indien [verbalisant 2] niet was weggerend, hem daadwerkelijk met het mes had gestoken om aan zijn aanhouding te ontkomen.
Zoals hiervoor is overwogen (kopje “Ten aanzien van feit 2”) heeft verdachte kort voordat hij met een (vlees)mes zijn woning verliet, [verbalisant 1] bedreigd met een (vlees)mes.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij weg wilde uit de situatie om aanhouding te voorkomen en dat hij zich, indien nodig, met het aanzetstaal wilde kunnen verdedigen tegen een fysieke confrontatie met de politie. [7]
Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 5] blijkt dat verdachte tegen [verbalisant 2] heeft geroepen: “Ik maak je kapot, je gaat er aan.” [8]
Uit de verklaringen van diverse verbalisanten blijkt dat zij de gemoedstoestand van verdachte omschrijven als: boos, opgefokt en onberekenbaar. [9] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij depressief, gefrustreerd, boos en teleurgesteld was. [10]
Dat verdachte boos en opgefokt was blijkt ook uit de omstandigheid dat hij zich is blijven verzetten tegen zijn aanhouding, zelfs nadat meerdere malen op hem is geschoten [11] en nadat hij uiteindelijk is aangehouden [12] . Zo heeft verdachte, tijdens het vervoer naar het politiebureau na zijn aanhouding, onder meer gepoogd het vuurwapen en de pepperspray van de verbalisant te bemachtigen en gepoogd de verbalisant met zijn vuist te slaan.
Uit de verstrekkende handelingen van verdachte gericht op het verzetten tegen zijn aanhouding - beginnend op het moment dat hij contact kreeg met de bij de woning gearriveerde politie en doorlopend tot het moment van het vervoer naar het politiebureau - leidt de rechtbank af dat verdachte, indien [verbalisant 2] niet was gevlucht om aldus de weg vrij te maken voor verdachte om weg te rennen, hem daadwerkelijk in de nekstreek zou hebben gestoken met het mes om te kunnen vluchten. Het steken met een mes in de nekstreek brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood met zich. Verdachte, die daarmee bekend moet worden geacht, heeft gelet daarop de opzet gehad op de dood van [verbalisant 2] . Het is uitsluitend aan de snelle reactie van [verbalisant 2] te danken dat verdachte niet is geslaagd in zijn opzet.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4: vrijspraak
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [verbalisant 3] door met een (vlees)mes of een scherp/puntig voorwerp op haar af te lopen en stekende bewegingen in de richting van haar lichaam te maken, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. [verbalisant 3] heeft hier immers in haar eerste verklaring op 23 augustus 2015 en bij de rechter-commissaris op 25 februari 2016 in het geheel niet over verklaard. Uitsluitend in haar verklaring van 25 augustus 2015 is opgenomen dat zij zag dat verdachte stekende bewegingen naar haar en [verbalisant 2] maakte, hetgeen de rechtbank onvoldoende acht om tot een bewezenverklaring te komen, mede erop gelet dat deze verklaring op dit punt niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
5.3.2
Ten aanzien van dagvaarding II [13]
Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat verdachte op 10 maart 2015 in Den Haag zijn toenmalige levensgezel [slachtoffer] met een kruk heeft geslagen tegen het been. [14]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan het slaan (met een kruk) tegen het hoofd van [slachtoffer] .
Aangezien de aangifte door [slachtoffer] dat verdachte haar met een kruk tegen haar hoofd heeft geslagen [15] bevestiging vindt in het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel [16] , acht de rechtbank ook dit deel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen.
5.4
De bewezenverklaring
5.4.1
Ten aanzien van dagvaarding I
De rechtbank verklaart bewezen dat:
ten aanzien van feit 1
hij op 22 augustus 2015 te ´s-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ) meermalen met beide handen terwijl zij op de bank en grond lag, met kracht bij de keel/nek heeft (vast)gepakt en vervolgens die keel/nek heeft dichtgeknepen waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van feit 2
hij omstreeks 22 augustus 2015 te ’s-Gravenhage [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (vlees)mes in zijn handen voornoemde [verbalisant 1] de woorden toegevoegd: "Kom me maar halen, kom maar binnen. Ik zal jullie het laten voelen";
ten aanzien van feit 3
hij omstreeks 22 augustus 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) van het leven te beroven, opzettelijk met een (vlees)mes meermalen heeft gestoken in de richting van de nek van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [verbalisant 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
5.4.2
Ten aanzien van dagvaarding II
De rechtbank verklaart voorts bewezen dat verdachte:
op 10 maart 2015 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een kruk tegen het been en hoofd te slaan.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1
mishandeling
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3
poging doodslag
ten aanzien van dagvaarding II
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar met als bijzondere voorwaarden een meld- en behandelplicht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte, in het geval van een bewezenverklaring, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het reeds door hem uitgezeten voorarrest, met daarbij eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (ex)partner door haar tijdens een ruzie in hun (voormalige) gezamenlijke woning met een kruk tegen haar been en hoofd te slaan (in het bijzijn van hun zeven weken oude zoontje) en door haar meermalen bij haar keel/nek te pakken en vervolgens haar keel/nek dicht te knijpen.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn (ex)partner en haar gevoel van geborgenheid (in haar eigen woning). In het bijzonder het incident van 22 augustus 2015, waarbij verdachte mevrouw [slachtoffer] bij de keel heeft gegrepen, betreft een ernstig vorm van mishandeling. Mishandeling is niet de manier om eventuele problemen of meningsverschillen op te lossen. Dat verdachte daartoe tot tweemaal toe toch is overgegaan, wordt hem aangerekend, temeer nu verdachte na het eerste incident een huisverbod voor de duur van tien dagen heeft gekregen en hulpverlening bij De Waag waarvan hij kennelijk niet heeft geleerd.
Voorts heeft verdachte zich bij zijn aanhouding op 22 augustus 2015 schuldig gemaakt aan bedreiging met een mes van verbalisant [verbalisant 1] en vervolgens aan poging tot doodslag jegens verbalisant [verbalisant 2] door met een mes stekende bewegingen te maken richting diens nek. Zo heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan buitengewoon ernstige misdrijven jegens ambtenaren in de uitoefening van hun bediening. Dat geen dode of gewonde is gevallen is enkel te danken aan de omstandigheid dat [verbalisant 2] hard is weggerend waardoor hij de vlucht van verdachte, die opgefokt en gefrustreerd was en aan zijn aanhouding probeerde te ontkomen, niet heeft belemmerd. Kennelijk was verdachte zodanig gebrand op een ontsnapping dat hij bereid was een politieambtenaar neer te steken om te kunnen ontkomen. Verdachte heeft verklaard dat hij wilde wegkomen omdat hij niet nogmaals gearresteerd wenste te worden zoals een paar maanden daarvoor en dat de stoppen daarom bij hem doorsloegen. Dit betreft echter geen logische verklaring. Door aldus te handelen kon verdachte immers niet ontsnappen aan de gevolgen van de daaraan voorafgaande mishandeling van mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat andere factoren een rol hebben gespeeld bij het onbegrijpelijke handelen van verdachte. De rechtbank heeft echter geen zicht gekregen op die factoren.
Dit incident heeft grote impact gehad op de slachtoffers. [verbalisant 2] verklaart hierover in zijn schriftelijke slachtofferverklaring dat hij vreesde voor zijn leven. Tijdens het rennen verwachtte hij telkens dat verdachte hem in zijn nek zou steken. [verbalisant 2] heeft langere tijd last gehad van spanningsklachten en herbelevingen en hij is nog altijd terughoudender naar anderen toe. Daarnaast heeft hij het moeilijk met het besef dat het ook anders had kunnen aflopen.
[verbalisant 1] verklaart hierover in zijn schriftelijke slachtofferverklaring dat het incident zeer beangstigend is geweest waardoor het een enorme indruk op hem heeft gemaakt. Hij was er zeker van dat verdachte, die woest en door het dolle heen was, de bedreigingen tot uitvoering zou brengen.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het reclasseringsrapport van 24 november 2015 blijkt dat verdachte zijn behandeling bij De Waag in het kader van het opgelegde contactverbod heeft stopgezet. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard veranderd te zijn, door het volgen van de training “Kies voor verandering”. De rechtbank acht het echter zorgelijk dat verdachte voor het grootste gedeelte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de feiten die hij heeft gepleegd.
Straf
De rechtbank komt tot een hogere strafoplegging dan de officier van justitie omdat zij de tenlastegelegde poging tot doodslag jegens [verbalisant 2] bewezen acht. Gelet op de ernst van dit feit en van de overige feiten is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft bij de straf – in beperkte mate – rekening gehouden met de door haar geconstateerde vormverzuimen in het kader van het politieoptreden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vorderingen
[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 440,--. De vordering strekt tot vergoeding van immateriële schade.
[verbalisant 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 935,--. De vordering strekt tot vergoeding van immateriële schade.
[verbalisant 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 550,--. De vordering strekt tot vergoeding van immateriële schade.
9.2
Het standpunt en de vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1
Ten aanzien van de vordering van [verbalisant 1]
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij, bij wie geen sprake is van lichamelijk letsel, afwijzen, aangezien geen sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt immers niet dat de benadeelde partij een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van een uitzonderingssituatie op grond waarvan de schade vanwege de bijzondere ernst van de normschending (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking kan komen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
9.4.2
Ten aanzien van de vordering van [verbalisant 2]
De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar, nu door verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde feit (poging doodslag). De rechtbank overweegt daartoe dat gezien de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij naar haar oordeel sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 935,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 935,-- vermeerderd met de wettelijke rente in voormelde zin, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [verbalisant 2] .
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
9.4.3
Ten aanzien van de vordering van [verbalisant 3]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 45, 57, 285, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09-827209-15 onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09-827209-15 onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair en het bij dagvaarding II met parketnummer 09-048862-15 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1
mishandeling
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3
poging doodslag
ten aanzien van dagvaarding II
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [verbalisant 1] ;
veroordeelt [verbalisant 1] in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [verbalisant 2] voornoemd, een bedrag van € 935,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door [verbalisant 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 935,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van het slachtoffer genaamd [verbalisant 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 18 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan [verbalisant 2] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan [verbalisant 2] in zoverre doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij, [verbalisant 3] , niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt [verbalisant 3] in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. D.E. Alink, rechter,
mr. I. Mantel, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Heirman-Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2016.
Mr. I. Mantel is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015250454, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, districtsrecherche Den Haag-West (doorgenummerd blz. 1 t/m 358).
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 23 augustus 2015 over het incident dat heeft plaatsgevonden te Den Haag:
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 opgesteld door [verbalisant 1] :
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 over het incident op 23 augustus 2015 te Den Haag opgesteld door [verbalisant 5] :
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 over het incident op 23 augustus 2015 te Den Haag opgesteld door [verbalisant 2] :
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 over het incident op 23 augustus 2015 te Den Haag opgesteld door [verbalisant 3] :
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2016, inhoudende:
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 over het incident op 23 augustus 2015 te Den Haag opgesteld door [verbalisant 5] :
9.Proces-verbaal aangifte [verbalisant 1] d.d. 24 augustus 2015:
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2015, inhoudende:
11.Proces-verbaal aanhouding d.d. 23 augustus 2015 (blz. 23), proces-verbaal bevindingen d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 3] (blz. 29), proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 2] (blz. 32 en 33), proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 1] (blz. 36-37), proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 5] (blz. 39-40), proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 6] (blz. 42-43) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 4] (blz. 46-47).
12.Proces-verbaal aanhouding d.d. 23 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 7] (blz. 22-24).
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2015075715, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, districtsrecherche Den Haag-West (doorgenummerd blz. 1 t/m 33) en het ongenummerde vervolg proces-verbaal d.d. 27 april 2015 met als bijlage een aanvraag medische informatie en een geneeskundige verklaring.
14.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 maart 2015 over het incident dat heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015 te Den Haag:
15.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 maart 2015 over het incident dat heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015 te Den Haag:
16.Proces-verbaal aangifte d.d. 10 maart 2015 over het incident dat heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015 te Den Haag: