ECLI:NL:RBDHA:2016:575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
22 januari 2016
Zaaknummer
4651429 CV EXPL 15-6093
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van gehuurde bedrijfsruimte door de Gemeente tegen Stichting Jongerencentrum De Speaker

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in een vordering tot ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte door de Gemeente Alphen aan den Rijn tegen de Stichting Jongerencentrum De Speaker. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, omdat de Stichting geen inhoudelijk verweer had gevoerd. De kantonrechter oordeelde dat de vordering jegens de bestuurders van de Stichting naar de Kamer voor Civiele Zaken van de rechtbank moest worden verwezen, omdat hij zich niet bevoegd achtte om deze vordering te behandelen. De hoofdzak werd naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord.

De procedure begon met een dagvaarding door de Gemeente, die werd vertegenwoordigd door de gemachtigde Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders. De Stichting en enkele gedaagden verschenen niet ter zitting, wat leidde tot verstek tegen gedaagde sub 2. Tijdens de comparitie van partijen op 7 januari 2016 waren de Stichting en gedaagde sub 2 afwezig, terwijl gedaagde sub 3 en sub 4 hun conclusies hadden ingediend. De kantonrechter gaf aan dat de comparitie voornamelijk bedoeld was voor de provisionele vordering.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming niet onrechtmatig of ongegrond was, en dat de gevorderde machtiging voor ontruiming werd afgewezen, omdat de bevoegdheid tot executie voortvloeit uit de wet. De vordering jegens de bestuurders werd afgewezen, omdat deze niet door de kantonrechter behandeld kon worden. De zaak werd verwezen naar de Kamer voor Civiele Zaken, waar partijen zich bijgestaan moesten laten door een advocaat. De Gemeente werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan huur en proceskosten, en de zaak werd naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats Gouda
AD\Zaaknummer 4651429 \ CV EXPL 15-6093
C/PF
VONNIS in de zaak:
de rechtspersoonlijkheid bezittende gemeente Alphen aan den Rijn,
zetelende te Alphen aan den Rijn,
eisende partij bij dagvaarding,
gemachtigde Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders;
tegen
1. de stichting Stichting Jongerencentrum De Speaker,
gevestigd en kantoorhoudende te Alphen aan den Rijn,
gedaagde partij sub 1,
procederende bij haar [functie] [MM] ,

2. [gedaagde sub 2] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde partij sub 2, tevens gedaagde partij in het incident tot oproeping in vrijwaring,
niet verschenen,

3. [gedaagde sub 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 3, tevens eisende partij in het incident tot oproeping in vrijwaring,
gemachtigde mr. R.W.M.A. Fase (DAS),

4. [gedaagde sub 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 4, tevens eisende partij in het incident tot oproeping in vrijwaring,
gemachtigde mr. P.T.F. Langerak.
Partijen worden aangeduid als “de Gemeente” enerzijds en “de Stichting”, “ [gedaagde sub 2] ”, “ [gedaagde sub 3] ” en “ [gedaagde sub 4] ” anderzijds. “ [gedaagde sub 2] ”, “ [gedaagde sub 3] ” en “ [gedaagde sub 4] ” zullen gezamenlijk ook worden aangeduid als de bestuurders.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties;
- akte wijziging/vermeerdering van eis;
- akte vermindering van eis;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord zijdens [gedaagde sub 3] met producties;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring tevens conclusie van antwoord zijdens [gedaagde sub 4] met producties.
1.2
[gedaagde sub 2] is ter terechtzitting van 10 december 2015 niet in het geding verschenen. Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend.
1.3
Bij brief van 14 december 2015 is aan partijen bericht dat de kantonrechter een comparitie van partijen heeft gelast. Tevens is aan partijen meegedeeld dat een conclusie van antwoord in het incident (tot het wijzen van een provisioneel vonnis) voor 31 december 2015 op de griffie aanwezig diende te zijn en een afschrift aan de wederpartij diende te worden verzonden.
1.4
Op 7 januari 2016 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. De Stichting en [gedaagde sub 2] zijn daarbij niet verschenen. Voorafgaand aan de comparitie heeft de Gemeente een akte vermindering van eis en aanvullende producties met korte toelichting aan de kantonrechter toegezonden. [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] hebben hun conclusies toegezonden. De kantonrechter heeft partijen tijdens de comparitie meegedeeld dat deze voornamelijk bedoeld was voor de bij dagvaarding ingestelde provisionele vordering. De gemachtigde van de Gemeente heeft spreekaantekeningen overgelegd en deze voorgedragen voor zover ze betrekking hebben op de provisionele vordering (punt 1 en 2).
1.5
De kantonrechter heeft partijen meegedeeld dat de conclusies van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] werden geacht te zijn genomen op 7 januari 2015.
1.6
De kantonrechter heeft partijen vervolgens op de hoogte gesteld van zijn voorlopig oordeel dat hem geen bevoegdheid toekomt om kennis te nemen van de jegens de bestuurders ingestelde vorderingen. Na een schorsing hebben de Gemeente, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] aan de kantonrechter verzocht om zo nodig op de voet van artikel 96 Rv een beslissing te nemen in hun zaak.
1.7
De Gemeente heeft vervolgens mondeling voor antwoord geconcludeerd in de incidenten tot oproeping in vrijwaring ingesteld door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] .
1.8
Van het verhandelde ter comparitie heeft de griffier aantekening gemaakt.
1.9
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.Overwegingenten aanzien van de provisionele vordering

2.1
De provisionele vordering is (enkel en alleen) ingesteld jegens de Stichting. De Stichting is niet op de comparitie verschenen en heeft ook niet voorafgaand aan de comparitie een conclusie van antwoord in het incident toegezonden. De vordering, na vermeerdering/wijziging en vermindering van eis, komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal omdat geen verweer is gevoerd worden toegewezen, met dien verstande dat de vergoeding voor het gebruik van het gehuurde zal worden toegewezen tot de datum dat de huurovereenkomst wordt ontbonden. De gevorderde machtiging om de ontruiming uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 en verder in verbinding met artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijk tarief van € 1.151,61.
ten aanzien van de hoofdzaak
2.2
De kantonrechter stelt vast dat de Gemeente aan haar vordering jegens de bestuurders ten grondslag heeft gelegd dat zij onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. De vordering heeft ook een beloop van meer dan € 25.000,00. Het betreft derhalve een zaak die in beginsel niet door de kantonrechter wordt behandeld.
Anders dan de Gemeente ter comparitie heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat het hier ook niet om een zaak betreffende huur handelt. Het enkele feit dat de schade te maken heeft met de met de Stichting gesloten huurovereenkomst is daarvoor in dit geval onvoldoende.
Ook artikel 94 Rv is in het onderhavige geval niet van toepassing, omdat dit artikel ziet op objectieve cumulatie en niet op subjectieve cumulatie. Voorts is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een zodanige samenhang tussen de huurvordering en de vordering jegens de bestuurders dat deze zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
2.3
Tijdens de comparitie hebben de Gemeente, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] de kantonrechter nog verzocht om in hun zaak op de voet van artikel 96 Rv te beslissen. De kantonrechter is echter van oordeel dat artikel 96 Rv niet kan worden toegepast in het onderhavige geval, althans dat toepassing van dit artikel in strijd is met de eisen van goede procesorde.
Allereerst is van belang dat niet alle in de procedure betrokken bestuurders zich tot de kantonrechter hebben gewend met het verzoek te beslissen op de voet van artikel 96 Rv. Immers [gedaagde sub 2] heeft dit verzoek niet gedaan.
Voorts hebben de zaken tussen de bestuurders een zodanige samenhang dat deze zich tegen afzonderlijke behandeling, door verschillende rechters, verzet. Dit geldt te meer nu [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring hebben genomen en hebben verzocht om [gedaagde sub 2] in vrijwaring te mogen dagvaarden. Naar het oordeel van de kantonrechter valt een dergelijke vrijwaringsprocedure ook niet te verenigen met een artikel 96 Rvprocedure.
Splitsing van de zaken tussen de bestuurders leidt derhalve tot ongewenste processuele complicaties, terwijl artikel 96 Rv juist is bedoeld om tot een eenvoudige, informele en snelle rechtsgang te komen.
2.4
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter het verzoek om op de voet van artikel 96 Rv een beslissing te nemen afwijzen en de zaak jegens de bestuurders in de stand waarin zij zich bevindt verwijzen naar de Kamer voor Civiele Zaken van deze rechtbank. Op grond van de wet zijn partijen verplicht om zich bij de Kamer voor Civiele Zaken te laten vertegenwoordigen door een advocaat.
2.5
De hoofdzaak jegens de Stichting zal naar de rol worden verwezen voor conclusie na antwoord.
BeslissingDe kantonrechter:
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding:
- veroordeelt de Stichting binnen drie dagen na de betekening van dit vonnis het gehuurde (de begane grond van het pand [adres] te Alphen aan den Rijn, bedrijfsruimte 3 van het perceel kadastraal bekend Oudshoorn, C 10195) te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich daarin vanwege de Stichting bevinden en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije en ongehinderde beschikking van de Gemeente te stellen;
- veroordeelt de Stichting om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
een bedrag van € 39.063,75, vermeerderd met de wettelijke rente over € 34.957,94 vanaf 1 november 2015 tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 4.184,58 per maand vanaf 1 december 2015, vermeerderd met wettelijke of krachtens de overeenkomst toegestane huurverhogingen zulks tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en vermeerderd met de wettelijke rente voor zover de betaling daarvan niet tijdig maandelijks plaats mocht vinden;
- veroordeelt de Stichting in de proceskosten van dit incident aan de zijde van de Gemeente berekend op € 400,00;
-
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderd af;
in de hoofdzaak
- verwijst de zaak jegens de Stichting naar de rol van 18 februari 2016 voor het nemen van een conclusie van antwoord;
- wijst het verzoek om op de voet van artikel 96 Rv te beslissen af;
- verwijst de zaak jegens [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de stand waarin zij bevindt naar de rechtbank Den Haag, Kamer voor Civiele Zaken en bepaalt dat de advocaten van partijen zich dienen te stellen op de rolzitting van de rechtbank op woensdag 2 maart 2016 om 10.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2016.