3.3Verweerder heeft op grond van de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b het bestreden besluit genomen, inhoudende handhaving van het primaire besluit. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te worden aangemerkt.
4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn psychische klachten al sinds zijn vroege jeugd bestaan en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de daaruit voortvloeiende beperkingen. Ook is onvoldoende informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van eiser en de vroegere werkgevers. Eiser is van mening dat zijn psychische problematiek wel duurzaam is omdat deze al geruime tijd bestaat en nog immer ongewijzigd aanwezig is. Uit het feit dat eiser zijn opleiding niet heeft afgemaakt, dat hij niet zelfstandig kan wonen en dat hij telkens bij werkgevers is ontslagen, blijkt dat hij niet in staat is werkzaamheden te verrichten. Volgens eiser berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag, ontbeert het een draagkrachtige motivering en is het genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Eiser meent voorts dat hij door de afwijzing van een Wajong-uitkering geen aanspraak meer heeft op de voor hem noodzakelijke hulp en bescherming. Ten slotte voert eiser aan dat hij door verweerder ten onrechte niet is gehoord. Het is onjuist dat eiser in de bezwaarprocedure heeft afgezien van een hoorzitting.
5. Ter zitting heeft eiser een behandelplan overgelegd van 1 maart 2016 van [psychiater A] , psychiater verbonden aan [GGZ-instelling] . Blijkens dit behandelplan heeft psychiater [psychiater A] eiser gediagnosticeerd met een psychotische stoornis NAO op As I en zwakbegaafdheid op As II. De verzekeringsarts b&b heeft bij rapportage van 29 maart 2016 inhoudelijk op deze verklaring gereageerd.
Bij brief van 18 maart 2016 heeft eiser een e-mailbericht van een oud-werkgever ingezonden, waaruit blijkt dat eiser traag werkte, pauzes hield op eigen initiatief, niet aanspreekbaar was en schade veroorzaakte aan de bedrijfsauto.
6. De rechtbank overweegt met betrekking tot de beroepsgrond van eiser dat de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden, als volgt. Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Uit de door verweerder ter beschikking gestelde gegevens kan niet worden afgeleid dat eiser in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, zodat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Hetgeen tussen de gemachtigde van eiser en een medewerker van het Uwv is gewisseld tijdens een telefonisch onderhoud van 21 september 2015, brengt in dit oordeel geen wijziging. De rechtbank ziet wel aanleiding om de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu eiser in de beroepsfase voldoende in de gelegenheid is geweest zijn standpunt naar voren te brengen. Van benadeling als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb kan hier dus niet worden gesproken.