ECLI:NL:RBDHA:2016:5747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en Wajong-uitkering voor jonggehandicapte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Wajong-uitkering aan eiser, die in 1994 als kind vanuit Joegoslavië naar Nederland kwam. Eiser had in 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze werd afgewezen op basis van de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat hij op zijn achttiende verjaardag beschikte over arbeidsvermogen. De rechtbank heeft de methoden SMBA, ICF en MOI als rechtens aanvaardbaar beoordeeld voor de beoordeling van Wajong-gerechtigden. Eiser heeft aangevoerd dat zijn psychische klachten duurzaam zijn en dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar zijn beperkingen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende medische informatie hadden om tot een afgewogen oordeel te komen en dat eiser in staat was om een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. De rechtbank heeft de schending van de hoorplicht door verweerder gepasseerd, omdat eiser in de beroepsfase voldoende gelegenheid had om zijn standpunt naar voren te brengen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de weigering van de Wajong-uitkering bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8513

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.H. Remmelink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Puister).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 4 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 maart 2016 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben vervolgens standpunten uitgewisseld.
Nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwegen blijft.

Overwegingen

1. Eiser is in 1994 als driejarig kind met het ouderlijk gezin vanuit oorlogsgebied in het voormalige Joegoslavië naar Nederland gekomen.
Tussen 2010 en 2015 is eiser in diverse dienstverbanden werkzaam geweest. Als hij niet werkte genoot hij een bijstandsuitkering of een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Eind 2012 is eiser door zijn huisarts verwezen naar de forensische polikliniek van [zorgbedrijf] , waar men eiser heeft geadviseerd een Wajong-uitkering aan te vragen. Op 22 januari 2015 heeft eiser bij het Uwv een Wajong-uitkering aangevraagd.
2.1
In verband met deze aanvraag is eiser op 16 maart 2015 medisch onderzocht door primaire verzekeringsarts [verzekeringsarts A] , die in zijn rapport van 16 maart 2015 tot de conclusie komt dat er bij eiser op zijn achttiende verjaardag sprake is van een stoornis waardoor beperkingen bestaan in het uitvoeren van activiteiten die leiden tot participatieproblemen. Niet uitgesloten is volgens de primaire verzekeringsarts dat de mogelijkheden tot participeren zullen toenemen, zodat eiser niet voldoet aan het duurzaamheidscriterium. Er is voor eiser wel een indicatie voor begeleiding bij participatie. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat er op medische gronden bij eiser op zijn achttiende levensjaar sprake is van arbeidsvermogen.
2.2
Vervolgens heeft de primaire arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige A] in zijn rapport van 17 maart 2015 op grond van de bevindingen van de primaire verzekeringsarts een analyse arbeidsvermogen gemaakt aan de hand van de twee (voorbeeld-)taken: 1. Handmatig bestukken (1701) en 2. Verzendklaar maken van goederen (1201). De primaire arbeidsdeskundige komt in zijn rapport tot de conclusie dat eiser in staat is beide taken uit te voeren en dat deze taken goed aansluiten bij het werk dat eiser in het verleden heeft uitgevoerd. Volgens de primaire arbeidsdeskundige had eiser op zijn achttiende levensjaar arbeidsvermogen en komt hij daarom niet in aanmerking voor een Wajong-uitkering.
2.3
Verweerder heeft op grond van de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de primaire arbeidsdeskundige de aanvraag van eiser om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering bij het primaire besluit afgewezen op de grond dat hij ten tijde van zijn achttienjarige leeftijd beschikte over arbeidsvermogen.
3.1
In het kader van de bezwaarschriftprocedure heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) [verzekeringsarts B] in zijn rapportage van 27 oktober 2015 geen aanleiding gezien om af te wijken van het medisch oordeel van de primaire verzekeringsarts. Ook de verzekeringsarts b&b concludeert dat bij eiser geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen in de toekomst omdat er mogelijkheden zijn tot verdere ontwikkeling, tot toename van bekwaamheden en tot verbetering van de belastbaarheid.
3.2
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b [arbeidsdeskundige B] geconcludeerd dat er geen reden is af te wijken van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige en dat zijn analyse arbeidsvermogen ongewijzigd kan worden gehandhaafd. Eiser kan een taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie, beschikt over basale werknemersvaardigheden en over arbeidsvermogen, zodat hij niet in aanmerking kan komen voor een Wajong-uitkering.
3.3
Verweerder heeft op grond van de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b het bestreden besluit genomen, inhoudende handhaving van het primaire besluit. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser voldoet aan de voorwaarden om als jonggehandicapte te worden aangemerkt.
4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn psychische klachten al sinds zijn vroege jeugd bestaan en dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de daaruit voortvloeiende beperkingen. Ook is onvoldoende informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van eiser en de vroegere werkgevers. Eiser is van mening dat zijn psychische problematiek wel duurzaam is omdat deze al geruime tijd bestaat en nog immer ongewijzigd aanwezig is. Uit het feit dat eiser zijn opleiding niet heeft afgemaakt, dat hij niet zelfstandig kan wonen en dat hij telkens bij werkgevers is ontslagen, blijkt dat hij niet in staat is werkzaamheden te verrichten. Volgens eiser berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag, ontbeert het een draagkrachtige motivering en is het genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. Eiser meent voorts dat hij door de afwijzing van een Wajong-uitkering geen aanspraak meer heeft op de voor hem noodzakelijke hulp en bescherming. Ten slotte voert eiser aan dat hij door verweerder ten onrechte niet is gehoord. Het is onjuist dat eiser in de bezwaarprocedure heeft afgezien van een hoorzitting.
5. Ter zitting heeft eiser een behandelplan overgelegd van 1 maart 2016 van [psychiater A] , psychiater verbonden aan [GGZ-instelling] . Blijkens dit behandelplan heeft psychiater [psychiater A] eiser gediagnosticeerd met een psychotische stoornis NAO op As I en zwakbegaafdheid op As II. De verzekeringsarts b&b heeft bij rapportage van 29 maart 2016 inhoudelijk op deze verklaring gereageerd.
Bij brief van 18 maart 2016 heeft eiser een e-mailbericht van een oud-werkgever ingezonden, waaruit blijkt dat eiser traag werkte, pauzes hield op eigen initiatief, niet aanspreekbaar was en schade veroorzaakte aan de bedrijfsauto.
6. De rechtbank overweegt met betrekking tot de beroepsgrond van eiser dat de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden, als volgt. Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Uit de door verweerder ter beschikking gestelde gegevens kan niet worden afgeleid dat eiser in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, zodat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Hetgeen tussen de gemachtigde van eiser en een medewerker van het Uwv is gewisseld tijdens een telefonisch onderhoud van 21 september 2015, brengt in dit oordeel geen wijziging. De rechtbank ziet wel aanleiding om de schending van de hoorplicht te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu eiser in de beroepsfase voldoende in de gelegenheid is geweest zijn standpunt naar voren te brengen. Van benadeling als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb kan hier dus niet worden gesproken.
7.1
Met betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de rechtbank als volgt. De Wajong is met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden. In de Wet van
2 juli 2014 tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet werk en ondersteuning jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van deze regelingen (Invoeringswet Participatiewet, Stb. 2014, 270) is geregeld dat de Wajong met ingang van 1 januari 2015 alleen nog toegankelijk is voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
7.2
Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag dat hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
7.3
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
7.4
Ingevolge artikel 1a:1, zesde lid, van de Wajong wordt de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek.
7.5
Artikel 1a:1, zevende lid, van de Wajong bepaalt dat de verzekeringsarts bij de beoordeling bedoeld in het zesde lid zo veel mogelijk gebruik maakt van wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen ondersteunen.
7.6
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
8.1
Verweerder heeft in verband met de inwerkingtreding per 1 januari 2015 van de Wajong de methode SMBA, sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen, ontwikkeld. De SMBA beoogt verwezenlijking van een universeel toepasbare en professionele methode, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkenen kan worden geanalyseerd. De SMBA steunt op de ICF, the International Classification of Functioning Disability and Health, waarmee het menselijk functioneren kan worden beschreven vanuit drie verschillende perspectieven: 1. functies (mentale of fysieke stoornissen) 2. activiteiten (beperkingen) en 3. participatie. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). In het MOI is een vastgesteld ICF-begrippenkader opgenomen waarmee de samenhang en wisselwerking tussen de drie perspectieven inzichtelijk wordt gemaakt.
8.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om de methode SMBA en het ondersteunend medische systeem ICF alsmede het MOI niet in beginsel als rechtens aanvaardbaar te achten voor de beoordeling van de gezondheidstoestand van betrokkenen ter vaststelling van hun eventuele recht op een Wajong-uitkering. Met betrekking tot de toepassing hiervan in het onderhavige geval komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in deze zaak zorgvuldig is geweest. Daarvoor is het volgende van belang. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 16 maart 2015 en heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Hij heeft kennisgenomen van een rapport van 4 december 2014 van een bij [zorgbedrijf] uitgevoerd intelligentieonderzoek, heeft medische informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater [psychiater B] van [zorgbedrijf] en deze informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken.
De primaire verzekeringsarts heeft vervolgens conform de ICF-classificatie duidelijk gemaakt welke samenhang en wisselwerking bestaat tussen de functies, activiteiten en participatie in het geval van eiser. Ook de verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en heeft alle beschikbare medische informatie meegewogen bij zijn oordeelsvorming. Anders dan eiser kennelijk tot uitgangspunt neemt, beschikten de beide verzekeringsartsen over voldoende medische informatie om tot een afgewogen oordeel over eisers belastbaarheid en zijn participatiemogelijkheden te komen.
9.2
De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat eisers belastbaarheid en zijn participatiemogelijkheden door verweerder onjuist zijn vastgesteld. De primaire verzekeringsarts heeft ten aanzien van eiser stoornissen aangenomen op het punt van de intellectuele functies en de globale psychosociale functies. Overeenkomstig de ICF-classificatie heeft de primaire verzekeringsarts vervolgens beperkingen vastgesteld ter zake het ontwikkelen van vaardigheden, het structureren, het omgaan met stress, het om hulp vragen, het realiseren van handelingstempo en het hanteren van conflicten. Ook kan eiser volgens de primaire verzekeringsarts slechts eenvoudige teksten begrijpen en op beperkte wijze deelnemen aan het openbaar vervoer. Gelet op de bij eiser aanwezige beperkingen op de gebieden taakvaardigheden, sociale vaardigheden en omgang met regels en gezagsverhoudingen, is eiser volgens de primaire verzekeringsarts aangewezen op begeleiding bij participatie.
9.3
Deze begeleiding, die door een collega of leidinggevende kan worden gegeven, dient volgens de primaire verzekeringsarts functioneel en persoonsgericht te zijn ter vergroting van het zelfvertrouwen, ter versterking van de sociale vaardigheden, de presentatie, het nakomen van afspraken of het omgaan met regels en gezagsverhoudingen. Met betrekking tot de duurzaamheid heeft de primaire verzekeringsarts overwogen dat de verwachting is dat de medische situatie met adequate begeleiding en/of ondersteuning op termijn kan verbeteren, zodat de functionele mogelijkheden van eiser kunnen toenemen. De primaire verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat bij eiser op achttienjarige leeftijd sprake is van arbeidsvermogen, dat hij ten minste vier uur per dag belastbaar is en aaneengesloten gedurende ten minste een periode van een uur kan werken. De verzekeringsarts b&b heeft de bevindingen van de primaire verzekeringsarts en zijn conclusie dat in eisers geval verbetering in de toekomst mogelijk is, onderschreven. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b in aanmerking genomen dat de inzet van de behandelaar gericht is op stabilisatie van het klachtenpatroon en op verduidelijking van het diagnostische beeld en dat de mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid van eiser daarmee niet in tegenspraak zijn.
9.4
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn hangende beroep uitgebrachte rapportage van 29 maart 2016 inzake het door eiser ingebrachte behandelplan van 1 maart 2016 van psychiater [psychiater A] , naar wie eiser in 2016 door [zorgbedrijf] is doorverwezen, gesteld dat hierin geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen met betrekking tot de datum in geding en geconcludeerd dat het behandelplan geen aanleiding geeft om zijn eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
De rechtbank ziet in het behandelplan van psychiater [psychiater A] geen reden voor twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen, nu in deze medische informatie gegevens ontbreken die een ander licht zouden kunnen werpen op de belastbaarheid van eiser per de datum in geding, die in het onderhavige geval ligt op 26 januari 2009, de achttiende verjaardag van eiser. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundigenonderzoek te laten verrichten.
9.5
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag heeft verweerder op grond van de rapporten van de beide arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze onderbouwd, dat eiser met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Ter illustratie daarvan heeft de primaire arbeidsdeskundige in het kader van zijn analyse arbeidsvermogen de taken Handmatig bestukken (1701) en Verzendklaar maken van goederen (1201) uit het takenbestand aangewezen, die eiser geacht kan worden te vervullen. In de beschrijving van beide taken is opgenomen dat onder leiding van een leidinggevende wordt gewerkt die (altijd) op de werkvloer aanwezig is, zodat volgens de primaire arbeidsdeskundige wordt voldaan aan de voorwaarde van begeleiding bij de participatie. De arbeidsdeskundige b&b heeft de analyse arbeidsvermogen van de primaire arbeidsdeskundige ongewijzigd gehandhaafd.
9.6
Het door eiser overgelegde e-mailbericht van een oud-werkgever, ten betoge dat eiser zijn werkzaamheden nimmer aantoonbaar naar wens heeft verricht en dat dit ook een indicatie is voor het niet kunnen verrichten van werkzaamheden door eiser, brengt volgens verweerder geen wijziging in zijn conclusie dat eiser over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder en ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser op grond van deze informatie niet in staat is om binnen een arbeidsorganisatie een taak uit te voeren. De rechtbank merkt in dit verband op dat de beoordeling van arbeidsvermogen in de Wajong, anders dan in de Wet WIA, waar het gaat om geschiktheid voor passende functies, is gericht op taken als onderdeel van een takenbestand dat een breed spectrum van de Nederlandse arbeidsmarkt beslaat. Een taak wordt beschouwd als de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit een of meerdere handelingen. De beide arbeidsdeskundigen van verweerder hebben genoegzaam onderbouwd, dat eiser gezien zijn beperkingen voldoet aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijvingen 1701 en 1201.
10. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit eiser terecht en op goede gronden niet in aanmerking heeft gebracht voor een Wajong-uitkering.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, mr. H.P.M. Meskers en mr. I. Verstraeten-Jochemsen, leden, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening .