ECLI:NL:RBDHA:2016:5724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 8487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van studentenappartementen in Leiden met betrekking tot parkeerplaatsen en welstandseisen

In deze zaak gaat het om de omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van 57 appartementen met een ondergrondse parkeergarage in Leiden. De vergunninghoudster, [B.V. Y], heeft de vergunning aangevraagd op 11 december 2014. De rechtbank behandelt de beroepen van eisers, die zich verzetten tegen de vergunning op basis van parkeerdruk en welstandseisen. De rechtbank oordeelt dat de vergunning op 10 april 2015 is verleend, maar dat deze later is aangepast. De bezwaren van de eisers zijn ongegrond verklaard door verweerder, die stelt dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wegen dan die van de omwonenden. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de vermeende toename van parkeerdruk en de schaduwwerking van het bouwplan, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de vergunning rechtsgeldig is verleend en dat de belangenafweging door verweerder voldoende is gemotiveerd. De rechtbank verklaart de beroepen van eisers ongegrond, met uitzondering van enkele niet-ontvankelijke beroepen van eisers sub 2.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/8487 en SGR 16/101

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser A] , [eiser B] , [eiser C] , allen te [plaats] , eisers sub 1

(gemachtigde: mr.drs. J. Hemelaar),
[eiser D] , [eiser E] , [Eiser F] , [eiser G] , [eiser H] , [eiser I] , [eiser J] , [eiser K] , [eiser L] , [eiser M] , [eiser N] , [eiser O] , [eiser P] , [eiser Q] , [eiser R] , [eiser S] , [eiser T] , [eiser U] , [eiser W] , [eiser V] , [eiser X] en [eiser Y], allen te [plaats] , eisers sub 2,
gezamenlijk ook te noemen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Lever en mr. A. Kooij).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
1.
[B.V. Y], te [plaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. D.G. Lasschuit),
2.
[Stichting X] ,te [plaats]
(gemachtigde: mr. M.A. Grapperhaus).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2015 (primair besluit I) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 57 appartementen met ondergrondse parkeergarage.
Bij besluit van 14 juli 2015 (primair besluit II) heeft verweerder primair besluit I gewijzigd in die zin dat de voorwaarde, inhoudende de openbare toegankelijkheid van 56 parkeerplaatsen is vervallen en de hoogte van het bouwplan is gewijzigd van 12,20 meter naar 12,10 meter.
Bij besluit van 25 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Namens eisers sub 1 is [eiser C] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Voor eisers sub 2 heeft
[eiser D] het woord gevoerd. Tevens zijn verschenen [eiser X] , [eiser Y] ,
[eiser U] en [eiser T] . Eisers sub 2 hebben zich laten bijstaan door [persoon A] , als architect werkzaam bij [bedrijf A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [persoon B] en [persoon C] . Verder is verschenen [persoon D] , secretaris van de Welstands- en Monumentencommissie Leiden (WML). Namens vergunninghoudster zijn [persoon E] en [persoon F] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Derde-partij [Stichting X] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon G] , directeur Vastgoed van de [Stichting X]
.

Overwegingen

1.1
Op 11 december 2014 heeft [B.V. Y] . een omgevingsvergunning gevraagd voor het project ‘het bouwen van 57 appartementen met ondergrondse parkeergarage’ (het bouwplan) voor de locatie [adres] te [plaats] . De appartementen hebben in totaal 163 kamers, die door [Stichting X] (eigenaar van de grond en het project waarvoor omgevingsvergunning is gevraagd) als studentenkamers zullen worden verhuurd. Deze aanvraag bestaat uit de volgende activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads-of dorpsgezicht, het maken van een uitweg, en het (doen) vellen van een houtopstand.
1.2
Bij primair besluit I heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend en daaraan onder meer de voorwaarde verbonden dat in de parkeergarage te allen tijden 56 parkeerplaatsen openbaar beschikbaar dienen te zijn. Voor de afwijking van het bestemmingsplan met betrekking tot de hoogte van het bouwplan is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunning verleend.
1.3
Bij primair besluit II heeft verweerder primair besluit I gewijzigd in die zin dat de aan de verleende omgevingsvergunning verbonden voorwaarde over de openbare beschikbaarheid van parkeerplaatsen is komen te vervallen. Ook zijn daarbij de tekeningen goedgekeurd waarop de bouwhoogte van het bouwplan is aangepast naar 12,10 meter. Door deze aanpassing van de bouwhoogte is voor de afwijking van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo vergunning verleend.
1.4
Op 3 november 2015 heeft de Regionale Commissie Bezwaarschriften Servicepunt71 (de Commissie) geadviseerd de bezwaren, voor zover ontvankelijk, gegrond te verklaren. Hiertoe heeft de Commissie overwogen dat in het primaire besluit een zorgvuldige belangenafweging ontbreekt. Verweerder heeft volgens de Commissie het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd ten aanzien van de gehanteerde parkeernormen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie, de bezwaren van eisers, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het bezonningsonderzoek is gebleken dat er geen tot nauwelijks verschil bestaat ten aanzien van de schaduwwerking, het uitzicht of de privacy tussen een gebouw met een hoogte van 11 meter, dat is toegestaan volgens het bestemmingsplan, en een gebouw met een hoogte van 12,10 meter met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. De belangen van omwonenden worden dan ook niet of nauwelijks geschaad. Voorts heeft verweerder gesteld dat de parkeerbehoefte van het bouwplan is vastgesteld op 14 parkeerplaatsen, die op eigen terrein worden gerealiseerd in de parkeergarage. Door het bouwplan verdwijnen de thans aanwezige 56 parkeerplaatsen. Dit is echter geen omstandigheid die aan de verlening van de vergunning in de weg stond. Het bestemmingsplan geeft aan het plangebied een woonbestemming, zodat het beoogde gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan. Of er tijdens de bouwperiode voldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn, is geen omstandigheid die betrokken kan worden bij de beoordeling van het bouwplan, aldus verweerder.
3. Eisers sub 1 hebben aangevoerd dat door het bouwplan parkeerplaatsen vervallen, waardoor de parkeerdruk in de directe omgeving onacceptabel wordt. Verweerder heeft naar het vervallen van de parkeerplaatsen en de hierdoor ontstane parkeerdruk geen onderzoek gedaan en ook niet onderbouwd dat het vervallen van de parkeerplaatsen aanvaardbaar is. Eisers betwisten de berekening van de parkeerbehoefte van het bouwplan, omdat niet is gegarandeerd dat alleen studenten van de appartementen gebruik zullen maken. Niet de parkeernorm van 0,1 voor onzelfstandige bewoning, maar de norm van 0,6 voor zelfstandige bewoning had moeten worden gehanteerd, omdat onzelfstandige bewoning van de wooneenheden niet is gegarandeerd. Eisers sub 1 hebben verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte bij de besluitvorming niet de door hen ingebrachte contra-expertise op het gebied van de welstand heeft betrokken. Anders dan verweerder meent, is de contra‑expertise wel volledig en al zou dit anders zijn, dan nog had de contra-expertise niet buiten beschouwing mogen worden gelaten. Eisers sub 1 achten het besluit niet draagkrachtig gemotiveerd ten aanzien van de belangenafweging omdat verweerder heeft aangenomen dat de omwonenden geen belang hebben. Tot slot hebben zij naar voren gebracht dat de motivering die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, geen deel van dit besluit uitmaakt en hebben zij de vraag opgeworpen of het bestreden besluit wel rechtsgeldig bekend is gemaakt.
4. Eisers sub 2 hebben aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte niet door de burgemeester zelf is getekend. Zij achten van belang dat niet met de realisering van het bouwplan gestart wordt voordat dit onherroepelijk vaststaat, dit om te voorkomen dat overheidsgeld over de balk wordt gesmeten. Verder hebben zij betoogd dat de 1,10 meter van het bestemmingsplan afwijkende bouwhoogte tot effect heeft dat een forse schaduwwerking ontstaat en dat het uitzicht voor de woningen aan de [adres] in toenemende mate wordt belemmerd. Er wordt voorts niet voorzien in compensatie van de parkeerplaatsen die als gevolg van het bouwplan komen te vervallen. Ten slotte hebben eisers sub 2 naar voren gebracht dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
5.1
Het beroepschrift van eisers sub 2 van 6 januari 2016 is opgesteld door
[eiser D] . Hieraan is een lijst met namen van mede-indieners gevoegd, die niet door deze indieners was voorzien van een handtekening. Bij brief van 17 maart 2016 is alsnog een lijst met namen van mede-indieners, voorzien van handtekeningen, overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de namen van [Eiser F] , [eiser G] en [eiser X] niet op de oorspronkelijke lijst van indieners waren opgenomen. Nu deze personen niet genoemd zijn in het beroepschrift en pas na ommekomst van de beroepstermijn is duidelijk gemaakt dat zij beroep willen instellen, is het beroep van eisers sub 2 niet-ontvankelijk, voor zover ingesteld door [Eiser F] , [eiser G] en [eiser X] . Verder wordt vastgesteld dat [eiser O] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire besluiten. Het beroep, voor zover ingesteld door [eiser O] , is dan ook niet-ontvankelijk.
5.2
Wanneer de rechtbank in het vervolg spreekt over “het beroep”, “eisers” of “eisers sub 2”, wordt daarmee telkens bedoeld: voor zover ontvankelijk.
Motivering en bekendmaking bestreden besluit
6.1.
Eisers sub 1 hebben betoogd dat de motivering van het bestreden besluit geen onderdeel van dit besluit uitmaakt. Voorts is het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, nu dit niet rechtsgeldig door of namens verweerder is ondertekend. Eisers sub 2 hebben naar voren gebracht dat het bestreden besluit ten onrechte niet door de burgemeester is ondertekend.
6.2
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in zijn vergadering van 24 november 2015. Hierbij heeft verweerder het Team Omgevingsvergunningen van het Cluster Publiekszaken, Veiligheid en Handhaving de opdracht gegeven de brieven namens verweerder te ontwerpen en te verzenden, waarin onder andere de in het bijgevoegde ambtelijk memo opgenomen motivering is vervat. Bij brieven van 25 november 2015 heeft de teammanager Omgevingsvergunningen vervolgens namens verweerder aan eisers het besluit bekendgemaakt en daarbij als bijlage de motivering gevoegd. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze bijlage met de motivering één en dezelfde is als het door verweerder aangeduide ‘ambtelijk memo’ met daarin opgenomen de motivering. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het besluit met de daarin vervatte motivering bevoegd genomen en rechtsgeldig bekendgemaakt.
Strijdigheid met het bestemmingsplan
7.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Binnenstad I’ (het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemmingen Woondoeleinden en Verblijfsgebied met de nadere aanduiding ‘p’.
7.2
Niet in geschil is dat op grond van het bestemmingsplan ter plaatse van het appartementenblok A een maximale bouwhoogte geldt van 11 meter en dat het bouwplan hiermee in strijd is, aangezien dat uitgaat van een bouwhoogte van 12,10 meter. Verweerder heeft medewerking aan het bouwplan verleend door de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels toe te passen. Op grond van dit artikel is een afwijking met 10% van de in het bestemmingsplan vastgestelde bouwhoogte mogelijk. Niet ter discussie staat dat de bouwhoogte van het bouwplan blijft binnen deze afwijkingsmogelijkheid.
7.3
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij hij beleidsvrijheid heeft en dient de rechter te toetsen of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor omgevingsvergunning te verlenen.
7.4
Blijkens het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag gelegde advies van de Commissie ligt aan het verlenen van de omgevingsvergunning een belangenafweging ten grondslag, waarbij de belangen van omwonenden, zoals eisers, zijn betrokken. Verweerder heeft hierbij de in het bestemmingsplan voorziene bebouwingsmogelijkheden op het perceel in aanmerking mogen nemen. In de door verweerder overgelegde schaduwdiagrammen is een vergelijking gemaakt tussen de schaduwwerking in de situatie dat het bouwplan de ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte van 11 meter zou krijgen en de schaduwwerking die ontstaat als gevolg van het met de verleende omgevingsvergunning te realiseren bouwwerk met een hoogte van 12,10 meter. Uit deze studie volgt dat het voorziene gebouw nauwelijks tot geen extra schaduwwerking doet ontstaan op de gevels van de tegenoverliggende panden in vergelijking met de schaduwwerking van een gebouw van 11 meter dat ingevolge het bestemmingsplan direct toegestaan wordt. Ook het verlies van daglichttoetreding als gevolg van de realisering van het bouwplan had evengoed kunnen worden veroorzaakt door een bouwwerk met een bouwhoogte van 11 meter. De rechtbank volgt dan ook niet het betoog van eisers ter zitting dat uit de schaduwdiagrammen van 21 september 2014 en 21 maart 2015 een duidelijk verschil te zien is om 10 uur voor de zonlichttoetreding. Zo er een verschil zou zijn, is dit nauwelijks waarneembaar. Ook als er op deze data om 10 uur enig verschil voor de schaduwwerking tussen een bouwwerk met een hoogte van 11 meter en een bouwwerk met een hoogte 12,10 meter zou bestaan, leidt dit niet tot een dusdanige aantasting van de belangen van eisers dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan gebruik heeft kunnen maken. De [Stichting X] heeft verder ter zitting toegelicht dat de extra bouwhoogte van 1,10 meter niet zal leiden tot een extra bouwlaag of extra woningen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de toegestane afwijking van 1,10 meter zal leiden tot een zodanige extra belemmering van het uitzicht, schending van de privacy of toename van het geluid voor eisers dat verweerder niet in redelijkheid tot het besluit is kunnen komen om van zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan gebruik te maken. Verweerder heeft, gelet op de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, het belang van vergunninghoudster en de [Stichting X] bij verlening van de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen laten prevaleren boven de belangen van eisers.
Parkeerplaatsen
8.1
Verweerder heeft de aanvraag wat betreft het benodigde aantal parkeerplaatsen getoetst aan de Beleidsregels Parkeernormen Leiden (Beleidsregels). In het bestreden besluit is opgenomen dat de parkeerbehoefte van het bouwwerk is vastgesteld op veertien parkeerplaatsen, waarbij is uitgegaan van onzelfstandige kamerbewoning, waarvoor een norm wordt gehanteerd van 0,1 parkeerplaats. Bij een aantal van 163 kamers leidt dit tot een vereist aantal parkeerplaatsen van 16,3. Daarvan moet afgetrokken worden het voorheen reeds benodigde aantal van 2,5 parkeerplaatsen, hetgeen afgerond uitkomt op een parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen.
8.2
Eisers hebben erop gewezen dat door de bouw van het pand de huidige 56 parkeerplaatsen zullen verdwijnen. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie onder meer de uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1443) wordt overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeermogelijkheden bij een bouwplan, slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van dat bouwplan, en dat een reeds bestaand tekort buiten beschouwing mag worden gelaten. Dat het oude pand feitelijk was gesloopt waardoor het terrein voor parkeerdoeleinden is gebruikt, is in dit kader dan ook niet van belang De verdwijning van de huidige parkeerplaatsen is reeds door de toekenning van de bestemming ‘Woondoeleinden’ aan de locatie in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt en had in de bestemmingsplanprocedure aan de orde kunnen worden gesteld. Verweerder hoefde in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning dan ook geen nader onderzoek te doen naar de parkeerdruk in de omgeving van het bouwplan door het vervallen van deze parkeerplaatsen. De omstandigheid dat door de bouwwerkzaamheden deze parkeerplaatsen al zullen vervallen, maakt dit niet anders. Ook dit is een omstandigheid die niet betrokken kan worden in de huidige procedure.
8.3
Eisers vrezen dat de omgevingsvergunning onvoldoende waarborgt dat de voorziene kamers uitsluitend onzelfstandig zullen worden bewoond. Niet is gegarandeerd dat de kamers niet voor zelfstandige bewoning zullen worden verhuurd, waarmee de door verweerder gehanteerde norm van 0,1 parkeerplaats per woning niet juist is. Ter zitting heeft vergunninghoudster echter onweersproken naar voren gebracht dat -de vervallen 56 parkeerplaatsen buiten beschouwing gelaten- in de parkeergarage voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd (te weten 72), ook wanneer uitgegaan zou worden van de norm voor zelfstandige woonheden van 0,6 parkeerplaats per woning. De rechtbank is daarom van oordeel dat, daargelaten of er sprake zal zijn van zelfstandige of onzelfstandige bewoning, het bouwplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarmee is voldaan aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening.
8.4
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat geen vrijstelling zou zijn verleend voor het bouwen van de parkeergarage, stelt de rechtbank vast dat uit de omgevingsvergunning van 11 december 2014 blijkt dat verweerder heeft besloten medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerkelder niet gerealiseerd zou mogen worden.
Welstand
9.1
Verweerder heeft het bouwplan voorgelegd aan de WML. Deze heeft het bouwplan getoetst aan de toepasselijke criteria van hoofdstuk 1, onderdeel b, stadsvernieuwing, van de Welstandsnota 2014 en op basis van die toetsing positief geadviseerd in haar vergadering van 11 maart 2015. Dit advies is nader toegelicht door de secretaris van de WML op de hoorzitting van de Commissie van 9 oktober 2015. Naar aanleiding van deze hoorzitting hebben eisers sub 1 een contra-expertise van het [bedrijf A] van 15 november 2015 overgelegd.
9.2
Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0985) mogen burgemeester en wethouders aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet, of niet zonder meer, aan hun oordeel over de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
9.3
Eisers sub 1 hebben ten eerste gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu hierin niet wordt ingegaan op de contra-expertise van [persoon A] . Verweerder heeft betoogd dat de contra-expertise door de WML is beoordeeld. De reactie van de WML op de contra-expertise is voorgelegd aan de Commissie en is dus wel betrokken bij de totstandkoming van het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat uit de als bijlage bij het bestreden besluit gevoegde motivering volgt dat de WML heeft geconcludeerd dat de contra-expertise niet volledig is omdat het bouwwerk slechts is getoetst in relatie tot de woonbebouwing aan de zijde van de [adres] en [straat] en niet tevens aan de zijde van het aan de bouwlocatie grenzende complex [complex] aan de [adres] en de [straat] . Ter zitting hebben [persoon D] en [persoon A] het welstandsadvies respectievelijk de contra-expertise toegelicht. [persoon A] heeft bevestigd dat het bouwplan gerelateerd moet worden aan de stad, omdat het bij de stad hoort. [complex] staat op een bolwerk en de bebouwing aan deze zijde hoort, aldus [persoon A] , buiten beschouwing gelaten te worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de tegendeskundige hiermee inderdaad niet het bouwplan in zijn gehele omgeving bezien. Vaststaat dat de WML het uiterlijk van het bouwwerk wel in relatie heeft gezien tot de gehele omgeving en daarbij de Welstandsnota in acht heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder, in navolging van de WML, dan ook concluderen dat de contra‑expertise op dit punt onvolledig was en hierin geen aanleiding was gelegen af te wijken van het eerdere WML-advies.
9.4
De WML heeft in haar advies ten aanzien van de aspecten ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur op een aantal deelaspecten gemotiveerd waarom zij geen strijd met redelijke eisen van welstand aanwezig acht. Daarbij heeft zij als uitgangspunt genomen dat het bouwplan als onderdeel moet worden gezien van het [complex] . De historische eigenschappen van het gebied waarin het bouwplan is gelegen, zoals de variatie op woningniveau, zijn niet overal meer herkenbaar. De architectuur in dit gebied is niet van historische waarde, de waarde is vooral gelegen in de stedenbouwkundige structuur (straten, stegen en grachten), die wel historisch is bepaald. De rechtbank stelt voorop dat de WML het bouwplan in zijn geheel heeft beoordeeld en zich terecht heeft gericht naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zodat de hoogte van het bouwplan niet bij de welstandstoetsing kan worden betrokken. Volgens de WML voegt het gebouw zich in voldoende mate naar enerzijds de kleinschalige woningbouw aan de kant van de [adres] en anderzijds de grootschalige bouw van [complex] . De perceelbreedte en opdeling van de woningen is voldoende aan het gevelbeeld af te lezen. De architectonische uitwerking is stedelijk, er is sprake van een zorgvuldige en gevarieerde detaillering, met aandacht voor verfijning, hiërarchie, reliëf en ornamentiek. In de gevel is duidelijk een horizontale en een verticale geleding te zien. De gevel is uitgevoerd in metselwerk, dat harmonieert met de bouwwerken eromheen en past in het traditionele straatbeeld. Er is een gelaagdheid in de voorgevel aangebracht, met een terugliggende entreepartij en terugliggende balkons. Het trappenhuis bevindt zich in een glazen verticaal deel, dat het woonblok visueel in tweeën deelt. Gelet op het welstandsadvies ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen strijd bestaat met de redelijke eisen van welstand. Weliswaar heeft de tegendeskundige op genoemde aspecten een andere visie op het bouwplan gegeven dan de WML, maar dat brengt niet mee dat het WML-advies niet deugdelijk is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de welstandscriteria naar hun aard niet in de weg staan aan verschillende waarderingen van het bouwplan.
9.5
Naar het oordeel van de rechtbank vertoont het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming ervan geen gebreken en heeft verweerder dit advies aan zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag mogen leggen. Hoewel de geboden termijn om te reageren op het welstandsadvies kort was, zijn eisers hierdoor niet in hun belangen geschaad, nu zij het welstandsadvies hebben bestreden en ook nog een advies van een deskundige hebben kunnen overleggen.
Slotsom
10. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep van eisers sub 1 ongegrond;
- verklaart het beroep van eisers sub 2, voor zover dat door [Eiser F] , [eiser G] , [eiser X] en [eiser O] is ingesteld, niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, voorzitter, en mr. A.L. Frenkel en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.