ECLI:NL:RBDHA:2016:5567

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
24 mei 2016
Zaaknummer
AWB 15/16880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van eiser, een Nepalese nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij zijn vader, referent. De aanvraag werd afgewezen omdat de referent niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat het salaris van de referent, waarop hij aanspraak kon maken op basis van zijn arbeidsovereenkomst, voldeed aan het door verweerder gehanteerde normbedrag. Echter, de referent ontving ten tijde van de aanvraag een lager salaris omdat hij onbetaald verlof had genomen. De rechtbank oordeelde dat deze keuze van de referent om onbetaald verlof op te nemen niet afdoet aan zijn afdwingbare aanspraak op het salaris dat hij op basis van zijn arbeidsovereenkomst had. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte de hoogte van het feitelijk ontvangen salaris als doorslaggevend heeft beschouwd, in plaats van de hoogte van het salaris waarop de referent recht had. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/16880
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nepalese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij zijn vader [referent] (referent) afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 9 januari 2015. Referent had toen een arbeidsovereenkomst voor de periode van 1 augustus 2014 tot 31 januari 2016. Referent heeft in de periode januari tot en met april 2015 onbetaald verlof opgenomen om deel te nemen aan een inburgeringscursus.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste.
3. Eiser voert aan dat referent bij de aanvraag heeft aangetoond over een arbeidscontract te beschikken dat nog ten minste een jaar geldig was zodat het inkomen ten tijde van de aanvraag als duurzaam kon worden aangemerkt. Voorts blijkt uit het overgelegde arbeidscontract, de werkgeversverklaring en salarisspecificaties dat het inkomen van referent op 9 januari 2015 voldeed aan het normbedrag voor echtparen. Derhalve dient de hoogte van het inkomen eveneens als voldoende te worden aangemerkt. De omstandigheid dat referent gedurende enige maanden onbetaald verlof heeft opgenomen, laat onverlet dat referent gedurende deze periode jegens zijn werkgever een juridisch afdwingbaar recht had op het voornoemde salaris, nu dit een gegarandeerd salaris is. Het voorgaande brengt mee dat het salaris als duurzaam en voldoende aangemerkt moet worden.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop op die aanvraag wordt beslist, gelijktijdig moet zijn voldaan aan het vereiste dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Op de datum van indiening van de aanvraag was het inkomen van referent niet voldoende hoog. Dat referent onbetaald verlof heeft genomen om een inburgeringscursus te volgen maakt dit niet anders. Het is de eigen keuze van referent geweest om minder te gaan werken.
3.2
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In paragraaf B1/4.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is bepaald dat op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 26, eerste lid, Vw de vreemdeling op enig moment tussen de datum van de aanvraag en het moment waarop de IND op die aanvraag beslist, gelijktijdig moet voldoen aan alle drie de elementen van de middelen van bestaan: de middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn, duurzaam en voldoende hoog.
3.3
Niet in geschil is dat het salaris van referent waarop hij op grond van zijn arbeidsovereenkomst aanspraak kon maken, ten tijde van de aanvraag van eiser voldeed aan het door verweerder gehanteerde normbedrag om te gelden als voldoende hoog. Voorts staat vast dat referent ten tijde van de aanvraag tot en met mei 2015 dit salaris niet daadwerkelijk ontving, maar een bedrag dat lager ligt dan het door verweerder hanteerde normbedrag, aangezien referent in die periode onbetaald verlof had genomen.
Daarnaast is niet in geschil dat de middelen van bestaan van referent ten tijde van de aanvraag duurzaam waren, omdat het salaris van referent op dat moment meer dan nog een jaar beschikbaar was.
3.4
Referent had ten tijde van de aanvraag op grond van zijn arbeidsovereenkomst een afdwingbare aanspraak op een salaris dat voldeed aan het door verweerder gehanteerde normbedrag. De enkele omstandigheid dat referent, uitsluitend als gevolg van zijn eigen keuze om tijdelijk onbetaald verlof op te nemen, feitelijk tijdelijk een lager salaris heeft ontvangen, doet niet af aan de afdwingbare aanspraak op het in het zijn arbeidsovereenkomst overeengekomen te verrichten aantal uren arbeid en het daarbij behorende salaris. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in dit geval ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de hoogte van het salaris dat referent feitelijk ontving, in plaats van de hoogte van het salaris waarop referent op grond van zijn arbeidsovereenkomst aanspraak kon maken. Doel van het middelenvereiste is immers dat referent bij overkomst van eiser naar Nederland kan beschikken over voldoende middelen om te voorzien in het levensonderhoud van zichzelf en van eiser zonder een beroep te hoeven doen op de openbare kas. De enkele omstandigheid dat referent tijdelijk op eigen verzoek onbetaald verlof heeft genomen, en daardoor tijdelijk minder salaris heeft ontvangen, biedt geen grond voor de conclusie dat een risico bestaat dat referent na overkomst van eiser niet in het levensonderhoud van zichzelf en eiser zal kunnen voorzien. De arbeidsovereenkomst van eiser duurde immers ten tijde van het onbetaalde verlof voort, is niet tussentijds beëindigd of gewijzigd, en na ommekomst van de periode van onbetaald verlof kreeg eiser daardoor weer het salaris conform zijn arbeidsovereenkomst uitbetaald. De omstandigheid dat referent tijdelijk minder salaris heeft ontvangen, is niet een omstandigheid die ligt buiten zijn eigen invloedsfeer.
De beroepsgrond slaagt.
4. Het beroep is gegrond.
5. Nu niet is uitgesloten dat verweerder, gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, alsnog tot het verlenen van de gevraagde mvv zal dienen over te gaan, ziet de rechtbank ziet geen aanleiding om de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 Awb.
6. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 992,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 167,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 992,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2016.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel