Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum1] , en eiseres, geboren op [geboortedatum2] , bezitten de Syrische nationaliteit. De zoon van eisers, [naam zoon], is geboren op [geboortedatum3] , gehuwd en eveneens van Syrische nationaliteit (hierna: referent). Referent verblijft in Nederland. Hij beschikt sinds 18 december 2014 over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op 23 januari 2015 heeft referent voor eisers een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aangevraagd.
2. Bij besluit van 11 juni 2015 zijn de aanvragen afgewezen. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet behoren tot één van de in artikel 29, tweede lid, van de Vw genoemde gezinsleden. Eisers vallen niet onder het toepassingsbereik van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB 2003 L 251, hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn), omdat referent geen verdragsvluchteling is. Daartoe wordt verwezen naar artikel 3, tweede lid, en hoofdstuk 5 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Maar ook indien aan referent wel een asielvergunning op de a-grond zou zijn verleend, zouden eisers als ouders van een meerderjarig persoon gelet op artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet onder de reikwijdte van deze richtlijn vallen. Nederland heeft de definitie voor gezinsleden op grond van artikel 10, tweede lid, van de Richtlijn uitgebreid met (uitsluitend) meerderjarige kinderen.
4. Eisers hebben daartegen het volgende aangevoerd.
- Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is omdat referent geen verdragsvluchteling is. Verweerder heeft de rechten en plichten van de personen aan wie een vergunning is verleend op artikel 29, eerste lid, onder a en onder b, van de Vw gelijkgesteld.
- Er wordt een beroep op de artikelen 4 en 10 van de - in nareisprocedures toepasselijke - Gezinsherenigingsrichtlijn gedaan. Ouders vallen onder deze richtlijn indien zij in het land van herkomst de nodige gezinssteun ontberen (artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Gezinsherenigingsrichtlijn).
- Ten slotte wordt gewezen op de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat eisers en referent in het land van herkomst hebben samengewoond, eisers vanwege hun leeftijd niet meer in eigen levensonderhoud kunnen voorzien en daarom afhankelijk zijn van referent en de bijzondere relatie tussen eisers en referent vanwege hun gezamenlijke opvoeding van en verantwoordelijkheid voor een pleegkind.
- Gelet op het voorgaande heeft verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend:
a. de echtgenoot of het minderjarige kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling;
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
c. de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Op grond van artikel 29, vierde lid, van de Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.
6. Niet in geschil is dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Vw, nu zij niet als een onder a t/m c genoemd gezinslid van referent kunnen worden aangemerkt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eisers op grond van de artikelen 4 en/of 10 van de Gezinsherenigingsrichtlijn als gezinslid van referent moeten worden aangemerkt, zodat de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is en eisers op grond van artikel 3, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 2, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn toestemming tot toegang en verblijf had moeten worden gegeven.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Zo er al vanuit moet worden gegaan dat de toepasselijkheid van de Gezinsherenigingsrichtlijn in dit geval niet wordt uitgesloten door artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn nu referent een subsidiaire vorm van bescherming geniet, geldt het volgende. Eisers zijn, nu referent meerderjarig is, niet aan te merken als gezinslid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Buiten de in het eerste lid genoemde gezinsleden bevat de Gezinsherenigingsrichtlijn in artikel 4, tweede en derde lid, en artikel 10, tweede lid, facultatieve bepalingen op grond waarvan de lidstaten toestemming voor toegang en verblijf kunnen verlenen aan andere gezinsleden. De Richtsnoeren vermelden in dit verband dat de Gezinsherenigingsrichtlijn volledig toepasbaar is wanneer een lidstaat ervoor kiest om toestemming te verlenen voor gezinshereniging aan één van de in voornoemde artikelen genoemde gezinsleden. In artikel 29, tweede lid, van de Vw is er echter niet voor gekozen om gezinshereniging toe te staan voor ouders van meerderjarige in Nederland verblijvende personen. Dat betekent dat in het onderhavige geval de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is. Ook uit de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3711) volgt dat de Gezinsherenigingsrichtlijn de lidstaten niet verplicht tot het voorzien in de mogelijkheid van vergunningverlening aan ouders om zich te herenigen met hun meerderjarige kind dat een verblijfsvergunning asiel bezit. De onder 4, eerste en tweede gedachtestreepje vermelde gronden falen. 8. Voor zover eisers een beroep doen op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), faalt die grond. Zoals uit onder meer de hiervoor onder 7 genoemde uitspraak volgt, moet - gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw - de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw beperkt worden opgevat, in die zin dat die bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds ligt besloten (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2010 nr. 201001188/1/V1).
9. Ook wat verder is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.